"Bewust ZIJN" |
BREIN EN BEWUST(-)ZIJN: Wie ben ik?
Γνωθι σεαυτον
(= ken uzelf) stond er boven de ingang van het heiligdom,
dat zich in de oudheid in het Griekse Delphi bevond. Apollo, de god aan
wie dit heiligdom was gewijd, behoort tot het type goden dat verbonden is
met de magie: hij kende het geheim van leven en dood; hem werd toegeschreven
dat hij mensen kon doden en desgewenst ook weer tot leven wekken. Zulke
goden passen in een voorstelling van de werkelijkheid, die gekenmerkt wordt
door de veronderstelling dat de hele werkelijkheid bezield is. Het geloof,
dat daarmee verbonden is, is vaak 'primitief' en 'kinderlijk' genoemd. Je
zou het ook 'vóórwetenschappelijk' kunnen noemen. Omdat wetenschappelijk
onderzoek niet met zo'n wereldbeeld uit de voeten kan. Maar is het wel
'vóórwetenschappelijk'? Met dat woord wordt immers gesuggereerd dat het
ook achterhaald is.
Wij leven in een tijd waarin een materialistische kijk op de werkelijkheid
gangbaar is: de werkelijkheid wordt ervaren als een bouwwerk, dat bestaat
uit 'bouwstenen'. Ook de mens: met zijn hoofd, hersens, armen, benen, hart
en longen is een onderdeel van deze werkelijkheid. We bestaan uit dezelfde
moleculen en atomen als de wereld om ons heen. Er is één in het oog
springend verschil; op een wonderlijke wijze zit er een spook in de
machine: de (levende) ziel.
De materialistische kijk op de werkelijkheid (inclusief die op ons
eigen lichaam), berust op onze waarneming. De filosoof Kant vroeg
zich af: wat kan ik weten? Het resultaat van zijn denkarbeid was,
dat hij moest concluderen, dat al onze antwoorden berusten op wat
we met onze zintuigen waarnemen: wat we niet kunnen waarnemen,
kunnen we ook niet weten. De hele wetenschap heeft dus betrekking
op de waargenomen werkelijkheid. En natuurlijk: we kunnen slimme
hulpmiddelen construeren waarmee we verder kunnen zien, scherper
kunnen luisteren en verfijnder kunnen meten; en we kunnen vaktaal
ontwikkelen waarmee we helderder kunnen formuleren. Maar hoe je
het ook draait of keert: alles wat we weten en daarover zeggen is
toch gebaseerd op waarnemingen waar we met behulp van taal met
elkaar over spreken. Ook wanneer we het hebben over onszelf - over
de vragen zoals: wie is de mens? wat is leven? wat is tijd? wat is
ruimte? - zijn onze antwoorden gebaseerd op waarneming. Maar we
kunnen niet om het heelal heen lopen. We kunnen niet om de tijd
heenlopen. Een luciferdoosje kunnen we beschrijven, omdat we er
afstand van kunnen nemen; we kunnen het omdraaien en aan alle
kanten bekijken; daarom kunnen we het definiëren. Maar met de
tijd ligt dat anders. Met de ruimte kan dat niet. Hoe zou een
vis moeten weten wat het water is, als hij niet zo vrij als een
vogel kan vliegen? Met andere woorden: wat voorbij onze horizon
is, blijft een verborgenheid. Er is een verborgenheid, waarvan
we mogen aannemen, dat die - gezien het beperkte instrumentarium
waar de mens over beschikt - ook altijd verborgen zal blijven.
Maar er is ook nog een andere kijk op de wereld mogelijk: een kijk
gebaseerd op impressies. Het is de moeite waard om het leven te
ondergaan zoals we een gedicht ondergaan: gedichten kunnen een
geheimzinnige macht uitoefenen waardoor er iets in ons verandert;
dat hebben ze gemeen met muziek, toneel, dans, de natuur en andere
vormen van 'magie'. En daarmee zijn we dan weer terug bij Apollo,
een god die men ervoor aanzag dat hij met zijn muzen de wereld kon
betoveren. Dat hij het licht op het wereldtoneel kon veranderen.
Mensen al naar gelang kon verblinden of verlichten. Ik behoor met
jullie tot de sterk slinkende generatie die, vanaf de dertiger jaren
van de vorige eeuw, de wereld ingrijpend heeft zien veranderen.
Maar wat is er nu precies gebeurd? Je kunt daar tal van historici
over aan het woord laten. Maar geen van hen kan woorden geven aan
wat alleen ervaarbaar was: aan een weten dat niet berust op meten
maar op leven/beleven.
Er zijn vragen, waar het materialisme (de wetenschap) niet mee uit
de voeten kan:
Knappe koppen hebben bedacht dat ook die ziel geanalyseerd kan worden:
zij onderscheiden tussen een bewustzijn, een onderbewustzijn en een
bovenbewustzijn; zij spreken over driften, wil en karakter: alsof er
een soort 'dirigent' is die de leiding heeft. Maar weten we nu ook
wat leven is? Wat het verschil is tussen levende en dode materie?
Zelfs de knapste analytici zijn er niet helemaal uit hoe het nu zit
met ons centrum, ons 'zelf': zit ons 'zelf' in onze hersenen? En is
het ook puur een kwestie van chemie? Of zijn die hersenen niet meer
dan een instrument, een orgaan net dat als de andere organen 'aangestuurd'
moet worden? Veelzeggend is de titel van één van de boeken van de filosoof
Karl Popper: "The brain and its Self"; deze titel suggereert dat het
brein een 'meester' heeft. Waar haalt die meester zijn creativiteit
vandaan? Hoe zit het met 'de vrije wil'? Ja, wie/wat of is het dan dat
zich van dit orgaan bedient? En wat tonen hersenonderzoekers nu feitelijk
aan wanneer ze op bepaalde plaatsen in de hersenen activiteiten meten,
die corresponderen met bepaald gedrag of met bepaalde emoties?
Als de werkelijkheid een verborgen grond heeft, zouden we dan niet
ook ernstig rekening moeten houden met de mogelijkheid dat ook ons
'zelf' een metafysisch begrip is, dat wijst naar een transpersoonlijke
realiteit, die per definitie buiten ons waarnemingsbereik ligt? Kant
speculeert daar al over en spreekt over het transzendentales
Selbstbewustsein; en Nietzsche onderscheidt 'het zijnde' ('de zijnden')
van 'het zijn' omdat volgens hem dit laatste een begrip is waar we niet
bij kunnen. Martin Buber analyseert het 'primitieve' waarnemen in zijn
boek "Ich und Du": hij stelt dat leven bestaat bij gratie van
confrontaties en ontmoetingen, bij gratie van een ervaren van een
'tegenover' dat onmogelijk bezeten kan worden. Zodra we het 'du'
reïficeren ('verdinglichen') ontglipt ons nu juist datgene waardoor
we worden gevormd.
Reactie? Zend een E-mail
Ga terug naar de TITELPAGINA
of naar de INHOUD
© "Brein en bewustzijn": Wie ben ik? A.E.J. Kaal /dec. 2008