"Bewust ZIJN" |
BREIN EN BEWUST(-)ZIJN: In alle redelijkheid spreken over God, kan dat?
WONDEREN
"Het is vol wonderen om ons heen" (gezang 225 uit het liedboek voor
de kerken): klaarblijkelijk is er bij veel mensen nog ruimte voor
verwondering. Voor de beoefenaar van zuivere wetenschap vormen
zogenaamde wonderen een uitdaging: het betreft gebeurtenissen
waarvoor nog geen verklaring is gevonden. Maar dat is een kwestie
van tijd. Dat de wetenschapper voor dit standpunt kiest ligt
voor de hand: de wetenschap wil zich alleen bezighouden met zgn.
'conceptuele kennis'; dat is kennis die gebaseerd is op de
bestudering van fenomenen, waarbij gebruik gemaakt wordt van
definities, denkmodellen en wetmatigheden. De wetenschapper
gaat ervan uit, dat in principe de héle werkelijkheid 'begrepen'
kan worden omdat die logisch en 'redelijk' in elkaar zit.
De filosoof Kant bekritiseert het geloof van de zuivere
wetenschappers. Dat doet hij in zijn 'Kritik der reinen
Vernunft'. Als aangrijpingspunt voor zijn kritiek dient de
vraag: 'Wat kan ik eigenlijk weten?' Stel nu eens, zo is
zijn gedachtegang, dat we over méér zintuigen zouden
beschikken dan de zintuigen die we nu hebben. Zouden we
dan niet ook méér kunnen waarnemen? En dus ook meer kunnen
weten? Het is dan toch ook niet onredelijk om te veronderstellen,
dat er voorbij de grenzen van ons weten nog veel voor ons
verborgen is?
GOD
Auguste Comte was het met Kant eens dat er een onkenbare
werkelijkheid is. Maar hij vond dat je je daar verder niet
druk over hoefde te maken: die ligt nu eenmaal buiten onze
horizon. We doen er daarom beter aan ons te bepalen tot de
mogelijkheden die binnen onze horizon liggen; die opvatting
is de geschiedenis ingegaan als het positivisme. Daarmee
veronachtzaamt hij de vraag of er niet erg veel 'onkenbaars'
is, dat mogelijk toch invloed op ons heeft of zelfs macht
over ons uitoefent.
Zo zijn er mensen die heel wonderlijke dingen ervaren:
gewaarwordingen die onbeschrijfelijk zijn. Je vindt daarover
wel eens iets terug in levensverhalen: bijvoorbeeld van
Augustinus, van Luther, van Pascal, en vele anderen. Soms
heeft dat betrekking op visionaire ervaringen; soms ook zijn
het bijzondere gebeurtenissen die veel indruk maken en loop
van een mensenleven of de wereldgeschiedenis bepalen. Wie
door zoiets wordt overvallen heeft daar vaak op het moment
zelf geen zicht op. Dat blijkt vaak pas later. Maar het komt
ook voor dat zo'n ervaring nauwelijks communicabel is als
gevolg van de ontoereikendheid van de taal. Moet iemand er
dan maar liever het zwijgen toe doen? Zich hullen in stilte?
Niet zelden uiten mensen zich dan in taal, die nogal
raadselachtig is. De expressiemiddelen die iemand ter
beschikking staan wanneer hij zoiets meemaakt zijn van
een andere aard dan de taal van de wetenschap. Zulke
ervaringen laten zich slechts meedelen in de vorm van
beeldspraak, verhalen en poëzie. De zeggingskracht
daarvan kan mogelijk alleen begrepen worden door degenen,
die wel eens iets vergelijkbaars hebben ervaren. De apostel
Paulus noemt het 'spreken in tongen' (glossolalie); anderen
hebben dergelijke uitingen niet zelden opgevat als symptomen
van een geestesziekte; nog weer anderen zien er juist
'profetische gaven' in. Niet zelden durven mensen -
bijvoorbeeld over zogenaamde 'bijna-dood-ervaringen' -
nauwelijks met anderen te spreken omdat ze wel begrijpen
dat 'men' hier binnen de heersende rationele cultuur over
het algemeen sceptisch tegenover staat. In veel religies
worden goden gezien als de bewerkstelligers van dergelijke
gemoedstoestanden. De Grieken noemden dit in de oudheid het
'enthousiasme' - wat letterlijk betekent het 'in God zijn'.
Het zijn niet alleen zulke buitensporige gebeurtenissen: ook
meer alledaagse ervaringen en toevalligheden kunnen mensen
onverwacht diep raken: muziek, toneel en dans; de geboorte
van een kind; of een telefoontje op een speciaal moment; of
een droom. Allemaal gebeurtenissen, die een grote impact
kunnen hebben op het leven van mensen; en op het beeld dat
daardoor bij hen ontstaat van de werkelijkheid, en van hun
eigen positie daarbinnen.
Wezenlijk voor zulke ervaringen is dat die niet maakbaar
zijn; vandaar dat men wel spreekt over 'ontroering' en
'geraakt worden'. Men spreekt van religie wanneer dit leidt
tot het besef dat er verbindingen bestaan tussen ons bestaan
en de mysterieuze werkelijkheid waardoor ons bestaan wordt omgeven.
Eigenlijk heeft iedereen ook wel uit eigen ervaring weet van
bronnen, die niet in concepten zijn te vangen: de bron van
liefde, van vergeving, van verzoening; de bron van opstandigheid;
bronnen van troost enz. Er zijn allemaal dikke boeken over geschreven.
'Is er een kracht die bemoedigt, geneest, vernieuwt, en herstelt?',
vraagt een dichteres zich af. De Joods-Christelijke traditie zegt
daarop: 'Ja, die is er!'. Maar we kunnen daar niet over beschikken.
De belofte van de Trooster/Heilige Geest, die Jezus aan zijn leerlingen
doet impliceert het vooruitzicht dat zij, die trouw blijven aan wat
Jezus heeft 'geopenbaard', Gods werkzame kracht en nabijheid zullen
ervaren. Jezus roept zijn volgelingen op om te geloven in een God,
die altijd weer nieuwe toekomst schept - een betrouwbare God, die
zich openbaart in Zijn 'aanwezig komen'.
HOE VERHOUDT ZICH NU 'DE GOD VAN DE FILOSOFEN' TOT 'DE GOD DIE
ZICH OPENBAART'?
Zou je kunnen zeggen dat de wetenschapper vooral een avondmens
is: iemand die terugkijkt op de dag om die nog eens even te
analyseren? Terwijl de gelovige meer een ochtendmens is:
iemand die 's morgens wakker wordt, uit het raam kijkt en vol verwachting
uitziet naar wat de nieuwe dag weer in petto heeft. Er is wel eens
gezegd: de avondmens heeft weinig kans om God tegen te komen; hoe
anders ligt dit bij een ochtendmens! Een beroemde uitspraak van
Schillebeeckx is: 'God is alle dagen nieuw'. En Karel Deurloo
schrijft over 'de Stem in het gebeuren', waar je op bedacht moet
zijn.
Wie de verschillende benaderingswijzen van de werkelijkheid eenmaal
op het spoor is kan ontdekken, dat het niet alleen gelovigen zijn
die God zo op het spoor komen. De oude Griekse natuurfilosoof
Herakleitos zei al: we staan in een stroom die voortdurend verandert.
De vraag daarbij is: waarvandaan komt die stroom? En waar loopt die op
uit? Ook via die vragen kun je God op het spoor komen daar ze getuigen
van verwondering over alles wat we 'niet in de reken hebben'.
Een woestijnvader zei ooit: 'Hoe zal de pit van een granaatappel
weten wat een granaatappel is?' Hij liet zich mogelijk hiertoe
inspireren door Paulus die zei: 'Het was Gods bedoeling dat we
hem zouden zoeken en hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien
Hij van niemand ver weg is. Want in Hem leven wij, bewegen wij en
zijn wij. Of, zoals enkele van uw dichters hebben gezegd: "Uit Hem
komen wij ook voort" ' . (Handelingen 17:27-28). Zo probeert Paulus voor
'weldenkende Grieken' duidelijk te maken, dat we met reden kunnen geloven.
EEN DERDE WEG
In de periode van 'Verlichting' was het motto 'Mens durf te denken'.
Daarbij werd verondersteld dat weldenkende mensen wel zouden inzien,
dat het geloof iets overbodigs is. Zo stelde Ludwig Feuerbach dat de
antropologie de ware theologie is: God is mens geworden. Volgens hem
zouden we moeten geloven in autonomie en zelfredzaamheid. Auguste
Comte stelde dat je heel goed een atheïstische godsdienst zou kunnen
hebben: alle rituelen zouden in stand zouden kunnen blijven, maar in
plaats van God zouden we daarbij de mensheid moeten eren en dienen.
Onlangs verscheen een boek met als titel 'Geloven in een God die
niet bestaat'. Maar wordt dan het woord 'God' niet overbodig?
Een andere vraag is natuurlijk of je onze onwetendheid moet
verbinden met God. 'Ja', zeggen sommige filosofen: dat is heel
redelijk. God is dan een aanduiding van de ons omvattende,
diepere werkelijkheid; de grond van ons bestaan; het mysterie
van het 'zijn'. Voort denkend op dit spoor kom je uit bij
'de God van de filosofen'.
De waarheid van de wetenschapper is gebaseerd op fenomenen, die
in concepten te vangen zijn. De waarheid van de gelovige is
gebaseerd op fenomenen, die juist niet in concepten te vangen
zijn. Het geloof van de wetenschapper is gebaseerd op
veronderstelling dat de werkelijkheid redelijk in elkaar zit,
en daarom in principe begrepen kan worden. Het geloof van de
religieuze mens is feitelijk gebaseerd op de ontdekking van
het verborgene als een factor van betekenis. De wetenschapper
probeert zijn kennis uit te breiden door het vastleggen van
bevindingen en ontdekte wetmatigheden. De gelovige laat zich
juist aanspreken door getuigenissen en eigen ervaringen van
wat ondoorgrondelijk is.
Augustinus beschrijft in zijn dagboeken dat hij heel lang heeft
gemediteerd over de vraag hoe en waarin God zich meedeelt. En
dan ineens ontstaat er een helderheid: terwijl hij aan het zoeken
is is hij al gevonden: onverwacht duikt God daar op waar je Hem
niet zou verwachten. Klaarblijkelijk beseft Augustinus ineens dat
zijn zoeken zelf ergens uit voortkomt: zoekend naar de bron kom je
uiteindelijk uit op de plek waar het water opborrelt; maar ook daar
zie je nog niet werkelijk waar het water vandaan komt. Zo is het
ook met ons zoeken naar God: we ervaren wel het leven, zien het om
ons heen ontstaan, ervaren elke ochtend dat we er nog zijn, maar
weten niet waar vandaan het ons gegeven is. Zo deelt God zich van
minuut tot minuut aan ons mee. Om dit te beseffen moet de mens het
niet hebben van zijn ratio, maar van zijn divinatio (een soort
ontvankelijkheid, die te vergelijken is met de intuïtie).
Reactie? Zend een E-mail
Ga terug naar de TITELPAGINA
of naar de INHOUD
© "Brein en bewustzijn": In alle redelijkheid spreken over God, kan dat? A.E.J. Kaal /dec. 2008