De lezingen waren:
Genesis 2: 4-7
Mattheüs 5: 1-11
Op deze vierde zondag van epifanie wordt ons het begin van de
zgn. 'Bergrede' ter lezing aangeboden. Mattheüs laat dit
gedeelte volgen op het hoofdstuk, waarin verteld wordt hoe
Jezus in de woestijn op de proef wordt gesteld. Zalig zijn
zij, die de beproevingen zoals armoede, honger, laster, en
bedrog, niet uit de weg gaan: zo zou je de boodschap, die
besloten ligt in de zaligsprekingen, misschien kunnen
samenvatten.
Zaligsprekingen: het woord zalig is een wat ouderwets
aandoende vertaling van het griekse woord 'makarios'. De
nieuwe bijbelvertaling vertaalt met 'gelukkig'. Maar
'gelukkig': dat kan zoveel betekenen. Het grieks kent dan ook
een aantal woorden die je met 'gelukkig' zou kunnen vertalen;
maar het zijn in die taal geen synoniemen:
eutyches = gelukkig in de zin dat het lot je goed gezind is;
wie zo'n lot treft heeft geluk
olbios = gelukkig in de zin van een leven, waarin het
je aan niets ontbreekt: een leven in welvaart
makarios - het woord dat Mattheüs gebruikt - heeft betrekking
op het innerlijk geluk: het gevoel een vrij mens te zijn -
vrij zijn van alle zorgen en van angst. Gelukzalig, is
misschien nog wel de beste vertaling.
Het is dan ook niet toevallig dat de Grieken de goden ook wel
aanduidden als de 'makares', de gelukzaligen: omdat ze niet
zoals de mensen worden gehinderd of gekweld door hun
gebondenheid aan de materie en de tijd. De gelukzaligheid
verwijst naar de onbegrensde mogelijkheden van de geest.
Wie vertrouwd is met de bijbel weet, dat die dubbelzinnig
spreekt over de mens: enerzijds is de mens gemaakt uit
materie: stof en as. En daar keert de mens ook naar terug.
Maar tegelijkertijd is de mens tot leven gewekt door 'Gods
Adem'; en daarmee is de mens een hemelse gestalte.
"Wat is de sterveling dat u aan hem denkt,
het mensenkind dat u naar hem omziet?
U hebt hem bijna God gemaakt",
schrijft de dichter van psalm 8. (Ps. 8:5/6a)
Die dubbelheid kunnen we ook herkennen in de zaligsprekingen:
zalig de armen. Wie dit begrijpt in materiële zin kan die
uitspraak moeilijk beamen. Maar wie het spiritueel opvat, kan
zich er wèl iets bij voorstellen: die armoede is immers eigen
aan de mens die zich niet hecht aan materiële zaken? Aan
degene die kans ziet om zekerheden los te laten, en daarmee te
accepteren dat het lot ongewis is? Die armoede veronderstelt
de moed om je niet rijker te rekenen dan je bent, je niet
groter voor te doen dan je bent. De moed om naakt te voor God
te verschijnen.
Zalig de treurenden. Ook dat druist in tegen alle logica: hoe
kunnen treurenden nu gelukkig zijn! Maar uit het vervolg
blijkt al meteen dat het om de troost gaat, die pas mogelijk
wordt wanneer de mens de grootheid van geest heeft om de pijn
van het leven te aanvaarden. En die te delen met anderen. Want
alleen zó leert een mens om zich te verzoenen met het bestaan.
In de zaligsprekingen worden juist diegenen gelukkig geprezen,
die op de proef gesteld worden. Op het eerste gezicht is dat
ongerijmd: moet je jezelf gelukkig prijzen als je het in het
leven niet goed hebt getroffen? Die gedachte past niet zo erg
in onze cultuur. Onze cultuur heeft, onder invloed van de
wetenschap, een visie ontwikkeld op de werkelijkheid, die
wordt gekenmerkt door rationaliteit: de werkelijkheid wordt
hierdoor gereduceerd tot een soort uurwerk, met radertjes. Tot
een mechanisme. En we zeggen dat alles werkt zolang het
beantwoordt aan de wetmatigheden die we hebben ontdekt; zolang
alles voorspelbaar is, omdat het beschreven kan worden
in termen van oorzaak en gevolg. Ook geluk wordt op die manier
voorspelbaar, maakbaar - lijkt het wel. Maar wie wat
levenservaring heeft weet, dat dit denkmodel niet klopt.
Wat we langzamerhand gaan beseffen is, dat de wetenschap en
onze calculaties ons weliswaar tot veel in staat stellen, maar
dat er tal van verschijnselen zijn die niet in te passen zijn
in de modellen die de wetenschap ons aanreikt. Hoe zit het
bijvoorbeeld met de vrije wil? En hoe zit het met onze
herinneringen: zitten die allemaal opgeborgen in laatjes in
ons hoofd? En wie of wat is dan het 'ik', die de herinneringen
zomaar tevoorschijn kan halen? Is dat hetzelfde 'ik' dat ze
ooit in die laatjes heeft opgeborgen? Kan de wetenschap mij
antwoord geven op deze vragen?
En als een wetenschapper mij kan verzekeren, dat over drie
maanden al de cellen van mijn lichaam zijn vervangen door
andere cellen - hoe kan ik mij dan toch herinneren wat
daarvoor gebeurde? Waar zetelt mijn bewustzijn? Huist dat wel
in mijn lichaam? En wanneer is het ontstaan? En wanneer houdt
het op? Ja, wie zegt me eigenlijk dat het ooit ophoudt? Hoe
zou iemand dat ooit kunnen weten?
Het zijn vragen waar geen wetenschapper antwoord op heeft. Hoe
zou hij ook? Wie kan zien hoe het oog ziet? En bedenken hoe
het hart voelt? Mattheüs houdt ons voor, dat een mens zich
niet moet verkijken op wat 'waar' en 'werkelijk zó' heet te
zijn. Zalig zijn de armen van geest: de mensen die beseffen,
dat we eigenlijk maar heel weinig weten. En dat er veel meer
is waar we alleen vraagtekens bij kunnen zetten. Voor hen,
die daarvan doordrongen zijn, opent zich een ruimte waarin
plaats is voor 'het koninkrijk der hemelen', en waarin God kan
bestaan.
Zalig zijn de armen van geest: omdat ze blijven vragen. Omdat
ze zich kunnen verwonderen. Zalig zijn zij die treuren:
omdat ze beseffen, dat het in onze samenleving altijd nog weer
anders kan, beter. Liefdevoller. Zalig de zachtmoedigen:
misschien wel omdat zij het zijn, die doorzien hoeveel ellende
we over onszelf en elkaar afroepen door ons ongeduld en
doordat we zo snel klaar staan met ons oordeel. En doordat we
vaak nauwelijks stil staan bij onze eigen blinde vlekken.
Zouden veel van de beproevingen in ons leven ons niet kunnen
helpen om onze blik te zuiveren? Om ons wegen te wijzen naar
een volwassen, menswaardig bestaan? Naar een wijze van mens-zijn,
waarin schoonheid, ontroering, invoelingsvermogen en
openheid van geest méér in tel zijn dan kennis, status, macht,
bezit en welvaart?
Zalig de reinen van hart
want zij zullen God zien.
Waar laat God zich dan zien? De dichter Jan de Groot schreef
daarover:
Als God niet bestaat, dan is alles alleen maar
toevallig en zó maar uit het niets ontstaan.
Atomen, die louter bij toeval iets werden:
een berg en een boom, een zon en een maan.
Een boek is dan enkel papier en wat letters.
De Nachtwacht een doek, waar wat verf op zit.
Muziek is wat trillende luchtmoleculen
en kleur een toevallige fractie van wit.
Een mens is dan enkel een stukje materie.
Een stel moleculen die komen en gaan.
En hou je van iemand, dan hou je alleen maar
van kernen met wat electronen eraan.
Maar als ik iets mooi kan vinden of lelijk
wanneer ik kan kiezen voor goed of kwaad,
dan moet er iets meer zijn dan louter materie.
Gelukkig dat God dan tóch bestaat.
(Jan de Groot.)
DE LEZINGEN:
Genesis 2.
In de tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, 5 groeide
er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele
plant opgeschoten, want God, de HEER, had het nog niet laten
regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te
bewerken; 6 wel was er water dat uit de aarde opwelde en de
aardbodem overal bevloeide. 7 Toen maakte God, de HEER, de
mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem
levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
Mattheüs 5.
5:1 Maar als hij die scharen ziet
klimt hij het bergland in;
als hij gaat zitten
komen zijn leerlingen tot hem.
5:2 Toen heeft hij zijn mond geopend
en hen onderricht; hij heeft gezegd:
5:3 zalig de armen van geest (Ps. 34,19),
want van hen is
het koninkrijk der hemelen;
5:4 zalig wie treuren,
want zij zullen worden getroost (Jes. 61,2-3);
5:5 zalig de zachtmoedigen,
want zij zullen de aarde be%rven (Ps. 37,11);
5:6 zalig wie hongeren en dorsten
naar de gerechtigheid,
want zij zullen worden verzadigd;
5:7 zalig de barmhartigen,
want zij zullen erbarming ondervinden,
5:8 zalig de reinen van hart (Ps. 24,4; 51,12),
want zij zullen God zien;
5:9 zalig wie vrede sluiten,
want zij zullen zonen van God
genoemd worden;
5:10 zalig wie worden vervolgd
vanwege een rechtvaardige zaak,
want van hen is
het koninkrijk der hemelen;
5:11 zalig zijt ge
wanneer ze u zullen beschimpen
en vervolgen en
al wat boos is
zullen zeggen,
tegen u vals getuigend vanwege mij;
Terug naar het begin van deze pagina