EVA EN DE SLANG Fragment van de kathedraal in Autun (XIIde eeuw) Musée Rolin, Autun (Fr.) |
![]() |
VERZOEKINGEN?
Het verhaal over de verzoekingen van Jezus in de woestijn
roept nogal wat vragen op:
- Wat staat er eigenlijk op het spel?
- Door wie of wat wordt er verleid?
- En waarom wordt een mens op de proef gesteld?
Om wat helderheid te verkrijgen is het goed om te beseffen,
dat het thema 'verzoeking' nogal eens voorkomt in de bijbel:
naast het verhaal over Jezus, die op de proef wordt gesteld,
is er natuurlijk het paradijsverhaal dat we lazen: waarin een
sluwe slang figureert als verleider. U kent natuurlijk ook het
verhaal over het offer van Isaäk, waarin God tot Abraham zegt:
"Abraham! <...> Neem toch je zoon, je enige, die je lief hebt,
Isaäk en offer die.." En dan is daar nog het verhaal over Job,
waarin verteld wordt over een weddenschap tussen Satan en God,
want: is Job nu wel zo vroom en rechtvaardig als God denkt?
Verder zouden we in dit verband nog kunnen denken aan de bede
uit het onzevader: "Leid ons niet in verzoeking".
Om het verband tussen deze verhalen te kunnen leggen is het
nodig om stil te staan bij de functie van de verzoeker: van de
slang in het paradijsverhaal, God in het Abrahamverhaal, Satan
in het verhaal over Job, de duivel in het verhaal over Jezus
en 'de boze' in het onzevader.
Het woord 'duivel' is een vertaling van het Griekse 'diabolos':
dat zoveel wil zeggen als 'hij die uit elkaar brengt'.
Het is afgeleid van een Grieks werkwoord (diaballo) dat 'uit
elkaar werpen' betekent. De 'diabolos' kan zijn 'hij die
tweedracht zaait'; maar je kunt het ook opvatten als 'hij die
verheldert'; 'goed en kwaad uit elkaar haalt'; 'zuivert',
'loutert'. De verzoeking van Jezus in de woestijn draagt het
karakter van een innerlijke dialoog. Eigenlijk staat elk mens
zijn hele leven in een dialoog: zó, staande in de dialoog,
vormt zich ons 'zèlf'. We staan in dialoog zowel met onszelf
als met onze omgeving. Die dialoog moet steeds weer leiden tot
nieuwe helderheid. Dat proces noemen we 'groei' of
'ontwikkeling'. De functie van de verzoekingen is dan ook dat
we daardoor worden gelouterd. Dat louteringsproces is nodig om
het koninkrijk van God te kunnen zien; vandaar dat Jezus in de
bergrede kan zeggen: "Zalig de reinen van hart (Ps. 24,4;
51,12), want zij zullen God zien". Het valt dan ook niet goed
in te zien, waarom het woord 'duivel' zo'n negatieve klank
heeft gekregen. Het Griekse woord 'diabolos' is een vertaling
van een Hebreeuws woord: 'Satan'. We zouden dat kunnen
vertalen met 'het OM' (het Openbaar Ministerie); het woord
'satan' komt uit de sfeer van de rechtspraak. De rol van de
aanklager is in feite geen andere dan die van verhelderaar.
Immers: de aanklacht dwingt de aangeklaagde om uit te leggen
dat er sprake is van een misverstand; dat de aanklacht
ongegrond is.
Mattheüs plaatst het verhaal over de verzoeking van Jezus aan
het begin van zijn evangelie: net nadat Jezus is gedoopt en te
horen heeft gekregen dat hij een kind van God is, geliefd. Hij
wordt dan ook beproefd als Gods zoon. "Als u de zoon van God
bent...", staat er dan ook tot tweemaal toe. Plaatst Mattheüs
dit verhaal aan het begin om daarmee aan te geven, dat Jezus
nog maar net begint en nog onervaren is? Nog naïef wellicht?
Of moeten we het opvatten als een voorafspiegeling van alles
wat er verderop in het evangelie staat over Jezus? Dit laatste
lijkt het geval te zijn: het leven van 'een kind van God' is
één grote beproeving, waarin steeds de trouw aan de eigen
levensopdracht wordt aangevochten. Zo bijvoorbeeld, waar
Mattheùs vertelt dat Petrus probeert om Jezus af te houden van
zijn weg; Jezus zegt dan tegen Petrus: "Ga terug, achter mij,
satan! Je zou me nog van de goede weg afbrengen. Jij denkt
niet aan wat God wil, maar alleen aan wat mensen willen" (Mat.
16:23). Of nog verderop, in Getsemane, waar Jezus bidt: 'Niet
mijn wil, maar uw wil geschiede". Zo zijn er goede redenen om
te veronderstellen dat Mattheüs het verhaal vertelt als een
voorbode van wat we in het evangelie te lezen zullen krijgen:
hoe het is om te proberen om als 'kind van God' in deze wereld
te leven. Zou de kerkelijke traditie dit niet ook zo hebben
gezien, toen werd besloten om dit verhaal steeds op deze
eerste zondag van de veertigdagentijd te lezen?
Hoe dat ook zij: de verzoekingsverhalen krijgen pas ècht
betekenis wanneer we die verbinden met onze eigen ervaringen
met 'op de proef gesteld worden'. De beproeving is nu eenmaal
een onmisbare factor als het gaat om onze ontwikkeling naar
geestelijke volwassenheid. Het gaat er daarbij steeds om dat
wordt getoetst of we werkelijk wel zijn wie we zeggen te zijn
of proberen te worden. Dat geldt in vele opzichten: als het
gaat om kennis, om vaardigheden, om trouw en betrouwbaarheid,
om eerlijkheid, om vriendschap en verantwoordelijkheid, om
solidariteit, en om karakter. Maar het geldt zeker ook, als
het gaat om geloof en trouw aan de grond waaruit we proberen
te leven; aan de wijze waarop we ons verhouden tot al wat ons
heilig en dierbaar is.
In de wijsheidsliteratuur van het Oude Testament wordt
uitvoerig geïnventariseerd hoe wie onervaren is van de rechte
weg kan afraken: bijvoorbeeld onder invloed van overtuigingen
van een ander (Spr. 14:15); of verblind door erotiek (Spr.
76-23); of door verslaving aan welstand en bezit (Spr. 14:15).
Maar een wijze zal het masker van eigendunk (Spr. 28:11), het
slimme betoog (Spr. 18:17), de behendige argumentatie (Job
32:11) en het verwarde gedrag (1 Sam. 20:12) van zichzelf en
anderen doorzien.
De wijze is ook bedacht op die dingen, waar je geen greep op
hebt: ziekte, angst, ontroering, mystieke ervaringen. Ook daar
moet je iets mee: maar wat? Ze dienen zich aan en nopen tot
een antwoord. Dat is het leven: antwoord geven. We neigen
ertoe om de zaken, waar we geen greep op hebben, te
bestempelen als het noodlot; maar de bijbel neigt naar een
andere interpretatie: het zijn gegevenheden, die gebieden van
de werkelijkheid kunnen ontsluiten waar we anders nooit zicht
op zouden krijgen. Ze behoren bij de beproevingen waardoor de
mens zich ontvouwt. Wij denken nog zo vaak, dat ons 'zèlf' een
vaste kern is, ergens in ons, ons onveranderlijke centrum: en
beseffen daardoor niet dat onszelf van dag tot dag verandert,
dat het groeit, dat het steeds opnieuw tot leven wordt geroepen.
Door het mysterie dat in de taal van het geloof God
heet. Of - in het taaleigen van het Oude Testament - JHWH, wat
letterlijk vertaald zoveel wil zeggen als: "Hij, die doet
zijn". Over Hem gaan al die prachtige verhalen, die vertellen
over mensen zich ontvouwden. Hoe Jezus werd tot een gestalte
in wie velen 'de Messias' hebben herkend.
De grootste verleiding voor de vrome mens is misschien dan ook
wel om deze transcendente factor - in de taal van de
evangelist heet dit 'het koninkrijk van God' - in twijfel te
trekken; als "niet van deze wereld" te beschouwen; en om de
werkelijkheid te reduceren tot onze (zintuiglijke)
waarnemingen. Wie dat doen ontnemen onszelf en deze wereld elk
perspectief. Mattheüs noemt hen "bedorven vruchten" (Mat.
7:17), een "verdorven geslacht" (Mat. 12:39), "boze geesten"
(Mat 12:4-5) en "mensen met een slecht oog" (Mat. 6:23). En:
"Zalig zijn zij die een zuiver oog hebben: want zij zullen het
koninkrijk der hemelen zien."
Jezus wordt door de Geest meegevoerd naar de woestijn: je kunt
dit verhaal, dat -zoals we zagen - feitelijk een interne
dialoog omvat, ook opvatten als het verhaal over een gebed:
een - in de beslotenheid van de stilte - zoeken naar de eigen
bestemming.
Wie probeert te leven als kind van God en daarvoor in zijn
leven ruimte maakt en biddend leeft, kan soms onverwacht
ervaren hoe we deel hebben aan een scheppingsproces en gevormd
worden door een transcendente scheppende liefde:
Toen ik het niet meer verwachtte
was er het volle vroege licht
dat met haar open aangezicht
zomaar naar mij lachte
het licht dat mij omarmde
al stralende verwarmde
Zolang dit licht gegeven is
dat oorsprong van alle leven is
weet ik
van mijn bestaan
bestemmenis.
(Tjitske Voet)
De lezingen:
* Genesis 3:1-9
1 Van alle in het wild levende dieren die God, de HEER,
gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de
vrouw: 'Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen
enkele boom in de tuin mogen eten?' 2 'We mogen de vruchten
van alle bomen eten,' antwoordde de vrouw, 3 'behalve die van
de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van
de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te
raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.' 4 'Jullie
zullen helemaal niet sterven,' zei de slang. 5 'Integendeel,
God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan
eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen
hebben van goed en kwaad.'
6 De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk
uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het
aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte
een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man,
die bij haar was, en ook hij at ervan. 7 Toen gingen hun
beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom
regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er
lendenschorten van.
8 Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de
avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich
voor hem tussen de bomen. 9 Maar God, de HEER, riep de mens:
'Waar ben je?'
Mattheüs 4:1-11
1 Daarna werd Jezus door de Geest meegevoerd naar de woestijn
om door de duivel op de proef gesteld te worden. 2 Nadat hij
veertig dagen en veertig nachten had gevast, had hij grote
honger. 3 Nu kwam de beproever naar hem toe en zei: 'Als u de
Zoon van God bent, beveel dan die stenen in broden te
veranderen.' 4 Maar Jezus gaf hem ten antwoord: 'Er staat
geschreven: "De mens leeft niet van brood alleen, maar van
ieder woord dat klinkt uit de mond van God."' 5 Vervolgens nam
de duivel hem mee naar de heilige stad en zette hem op het
hoogste punt van de tempel. 6 Hij zei tegen hem: 'Als u de
Zoon van God bent, spring dan naar beneden. Want er staat
geschreven: "Zijn engelen zal hij opdracht geven om u op hun
handen te dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een
steen."' 7 Jezus antwoordde: 'Er staat ook geschreven: "Stel
de Heer, uw God, niet op de proef."' 8 De duivel nam hem
opnieuw mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij toonde hem alle
koninkrijken van de wereld in al hun pracht 9 en zei: 'Dit
alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt.'
10 Daarop zei Jezus tegen hem: 'Ga weg, Satan! Want er staat
geschreven: "Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem."' 11
Daarna liet de duivel hem met rust, en meteen kwamen er
engelen om voor hem te zorgen.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2008.