De adelaar, het symbool van de evangelist Johannes Abbatiale St. Pierre et Paul, Ottmarsheim (Vogezen), 11de eeuw. |
![]() |
"Ik zie dat u een profeet bent." (Joh. 4:19)
"Ik zie dat u een profeet bent." (Joh. 4:19)
Onze levensweg heeft wel iets weg van een tocht door de
woestijn. Altijd weer dringt zich de vraag op naar het doel,
naar de bestemming. Reizen vraagt om een richting, en om
wegwijzers. De lezing uit het boek Deuteronomium spreekt over
profeten, die in de toekomst kunnen kijken; van zulke
profeten, van die allesweters die de toekomst kunnen
onthullen, moeten we het niet hebben - zo verzekert ons de
schrijver van het boek Deuteronomium. In plaats daarvan wordt
een andere profeet beloofd. Wat dat voor een profeet zou dat
dan zijn? Wat bedoeld wordt valt dat te destilleren uit andere
teksten uit de boeken van Mozes. Zo lezen we in Exodus 33 (v.
9,11):
Zo was het destijds:
als Mozes aankwam in de tent,-
daalde de wolkzuil neer
en bleef daar staan
in de opening van de tent;
Hij sprak dan met Mozes.
(...)
Dan sprak JHWH tot Mozes
van gelaat tot gelaat,
zoals een man spreekt tot zijn vriend.
Mozes en God spraken dus met elkaar zoals vrienden met elkaar
spreken: vertrouwelijk.
En aan het slot van het boek Deuteronomium staat te lezen, dat
er "nooit meer is er een profeet in Israël is opgestaan zoals
Mozes,- want hem heeft JHWH gekend van gelaat tot gelaat (Dt.
34:10).
De schrijver van het Johannesevangelie neemt de
oudtestamentische belofte weer op: de woorden, die hij Jezus
in de mond legt 'Ik ben het' hebben zonder twijfel in de
eerste plaats betrekking op die oude belofte. 'Ik ben het'
verwijst naar de beloofde profeet, waar ook de Samaritaanse
vrouw weet van heeft. Indirect hebben die woorden natuurlijk
ook betrekking op de bron: ik ben het - de bron en het
levenswater. Mozes was het, die water uit de rots sloeg, water
dat onmisbaar was om in de woestijn te overleven. Jezus
spreekt in de brandende zon bij de Jacobsbron in Sichar over
water, dat al evenzeer onmisbaar is voor ieder mens die zoekt
naar zijn bestemming: het beloofde land. Wat je nodig hebt is
niet iemand, die in de toekomst kan kijken. Dat is kennis waar
je niets aan hebt. Wat je nodig hebt is iemand, die weet heeft
van Gods gelaat. Iemand die, zoals Mozes, JHWH heeft gekend en
die vertrouwd was met Zijn Gelaat. 'Ik ben het', zegt Jezus:
de beloofde profeet. Méér nog dan Mozes; want ik ben méér dan
een vriend: ik ben zijn zoon; een tweede Adam, geschapen naar
Gods beeld en zijn sprekende gelijkenis. "Wie mij gezien
heeft, heeft de Vader gezien" - lezen we verderop in het
evangelie van Johannes. In zijn gelaat kan de leerling Gods
gelaat herkennen. In zijn woord ligt Gods scheppende kracht
besloten.
Weet u wat JHWH letterlijk betekent? "Hij die doet zijn".
Johannes tekent Jezus als de mens, die net als God, mensen
'doet zijn'; hen bestaansrecht geeft. Om dat in hem te kunnen
herkennen is het wèl nodig om achter hem aan te gaan: naar
Jeruzalem; naar Gethsemane; naar Golgotha. En om er bij te
zijn als hij op de proef wordt gesteld. En hoe hij het kwaad
weerstaat tot het einde toe. Hoe hij trouw blijft aan wat hij
als zijn diepste wezen is gaan zien: zoon te zijn van JHWH, de
God die doet zijn.
"Als jij de zoon van God bent...", zo horen we satan zeggen,
als Jezus in de woestijn wordt verzocht. Dat verhaal vormt een
voorafspiegeling van het leven van Jezus. Het leven van ieder
mens, die net als Jezus probeert om trouw te zijn aan het
geloof. Het woord 'geloof' is in onze cultuur een beetje
verdacht geworden. "Geloof je dat nog?" vragen we elkaar nu en
dan. In het Oude Testament wordt vooral gesproken over de
'gerechtigheid'; daarmee wordt zo ongeveer hetzelfde bedoeld
als met het woord geloof: waar het om gaat is of de mens recht
doet aan JHWH. De laatste verzoeking waarmee satan Jezus
lastig valt heeft dan ook betrekking op de aanbidding. En door
alle evangeliën heen is de boodschap eigenlijk steeds
dezelfde: namelijk dat voor Jezus de trouw aan God zwaarder
dan de zèlfzucht.
De trouw aan God? Waar bestaat die dan concreet uit? De kerk
zal door de eeuwen heen belijden dat Christus is neergedaald
ter helle. Daarin wordt uitgedrukt, dat Jezus - in zijn
solidariteit met mensen tot het uiterste is gegaan. Hij heeft
zich vereenzelvigd met al het denkbare lijden. In de zgn.
zaligsprekingen vinden we een soort inventarisatie van vormen
van het lijden: zalig zijn de armen, degenen die treuren, de
zachtmoedigen, de hongerigen en de dorstigen, de barmhartigen,
de reinen van hart, zij die vrede stichten, die vervolgd
worden vanwege een rechtvaardige zaak, zij die worden
beschimpt en van wie boze dingen worden beweerd, en zij die
worden vervolg omwille van de Naam...: al die zaken hebben
(ook) betrekking op Jezus. Het kost niet veel moeite om bij al
die kwalificaties in de evangeliën verhalen over Jezus te
vinden zijn, die dat illustreren. Door zó op mensen betrokken
te zijn in hun nood is hij méér dan Gods vriend: zijn geliefde
zoon. Zijn belangeloze, onzelfzuchtige liefde maakt hem bijna
goddelijk - om te spreken met de woorden van psalm 8. (Wie is
de mens, dat Gij hem gedenkt: Gij hebt hem bijna goddelijk
gemaakt; Ps. 8:6).
Rest nog de vraag, hoe Jezus dit kón. Wat stelde hem
hiertoe in staat? Is zoiets wel mogelijk? Misschien ligt
zoiets wel alleen binnen het bereik van iemand
die vertrouwelijk met God omgaat: van iemand die steeds de
stilte zoekt om er God te ontmoeten. Van iemand die de
eenzaamheid van de woestijn niet schuwt, en weet te bidden
zoals in Gethsémane: "Niet mijn wil, maar uw wil
geschiede"(Lucas 22:42). Misschien ligt deze trouw aan
de gerechtigheid wel alleen binnen het bereik van iemand zoals
Jezus, over wie Ida Gerhardt schreef:
De liefde bidt voor wie
niet weten wat zij doen:
gekruisigd blijft zij stil
voor wie de hamer heft.
En na de sabbath keert
zij tot de treurenden,
verrezen uit het graf
wandelt zij in de hof.
Onherkend zit zij aan,
met hen, met u, met mij
te Emmaùs, tot het brood
door Hem gebroken wordt.
(Ida Gerhardt)
AMEN.
DE LEZINGEN:
Deuteronomium 18: 9-15
18:9 Wanneer jij aankomt in het land
dat de Ene, je God, je geeft,-
leer jezelf dan niet
om de gruwelen van die volkeren
na te doen!
18:10 Laat er bij jou niemand worden gevonden
die zijn zoon of dochter
door het vuur laat gaan;
die waarzeggingen zegt,
die wolken wichelt, slangen kijkt
of magie bedrijft;
18:11 die met banspreuken bant,-
die een schim uitvraagt, een 'allesweter',
of iemand die het zoekt bij de gestorvenen.
18:12 Want een gruwel voor de Ene
is ieder die deze dingen doet;
en vanwege deze gruwelen
gaat de Ene, je God,
hen nu onterven voor jouw aanschijn.
18:13 Een gaaf geheel zul je wezen
met de Ene, je God!
18:14 Want deze volkeren
die jij nu gaat onterven,-
aan wolkenwichelaars en waarzeggers
geven zij gehoor;
maar jij:
zulke zaken
heeft de Ene, je God, jou niet gegeven!
18:15 Een profeet uit je kring, uit je broeders,
zoals ik,
zal de Ene, je God, voor jou doen opstaan;
naar hem zult ge horen!-
Johannes 4:5-26
4:5 Zo komt hij aan bij een stad van Samaria
die Sichar heet,- naast het gebied
dat Jakob aan zijn zoon Jozef heeft gegeven.
4:6 Daar is de bron van Jakob;
welnu, vermoeid van het lopen,
zo is Jezus bij die bron gaan zitten;
het is ongeveer het zesde uur.
4:7 Er komt een vrouw, uit Samaria,
om water te scheppen;
Jezus zegt tot haar: geef mij wat te drinken!-
4:8 want zijn leerlingen zijn weggegaan,
de stad in, om etenswaren te kopen.
4:9 Dan zegt de vrouw,
die Samaritaanse, tot hem:
hoe kunt u, die een Judeeër bent,
van mij iets te drinken vragen!-
ik ben een vrouw
en nog wel een Samaritaanse!
Judeeërs gebruiken immers niets samen
met Samaritanen!
4:10 Jezus antwoordt en zegt tot haar:
als u wist wat God gaat geven
en wie het is die tot u zegt
'geef mij te drinken!',
dan zou u het hem vragen
en zou hij het u gegeven hebben:
levend water!
4:11 Zij zegt tot hem:
heer, een schepbak hebt u niet
en de put is diep,-
waar hebt u het dan vandaan,
dat levende water?-
4:12 u bent toch niet groter dan
onze vader Jakob
die ons de put gegeven heeft
en er zelf uit heeft gedronken,
en zijn zonen en zijn fokvee óók?!
4:13 Jezus antwoordt en zegt tot haar:
al wie drinkt van dit water
krijgt wéér dorst;
4:14 wie zal drinken van het water
dat ik hem zal geven
krijgt geen dorst meer tot in eeuwigheid,-
nee, het water dat ik hem zal geven
zal in hem worden
een bron van water dat opwelt
tot eeuwigheidsleven!
4:15 De vrouw zegt tot hem:
heer, geef mij dat water,-
dat ik geen dorst meer krijg
en niet hierheen hoef te komen
om te scheppen!
4:16 Hij zegt tot haar:
ga, roep uw man en kom hierheen!
4:17 De vrouw antwoordt en zegt:
ik heb geen man!
Jezus zegt tot haar:
dat zegt u fraai, 'ik heb geen man',
4:18 want u hebt vijf mannen gehad,
en die u nu hebt is uw man niet;
het is waar wat u hebt gezegd!
4:19 De vrouw zegt tot hem:
heer, ik zie in
dat u een profeet bent!-
4:20 onze vaderen hebben aanbeden
op deze berg,
en jullie zeggen dat te Jeruzalem
de plaats is waar men moet aanbidden!
4:21 Jezus zegt tot haar:
u kunt mij geloven, vrouw,
het uur komt dat jullie
noch op deze berg noch in Jeruzalem
de Vader zullen aanbidden;
4:22 jullie aanbidden zonder te weten wat,
wij weten wat wij aanbidden;
het heil is immers uit
de Judeeërs;
4:23 maar het uur komt en is er nu
dat de waarachtige aanbidders
de Vader zullen aanbidden
in geestkracht en waarachtigheid,
want naar hen die hem zó aanbidden
is de Vader op zoek;
4:24 God is Geest,
en wie hem aanbidden
moeten aanbidden
in geestkracht en waarachtigheid!
4:25 De vrouw zegt tot hem:
ik weet dat de Messias komt,
hij die de Christus heten mag;
wanneer die zal komen
zal hij ons dat alles aankondigen!
4:26 Jezus zegt tot haar:
ik ben het,- die tot u spreekt!
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2008.