Christoforus, de drager van de nieuwwgeboren
mens; de rivier was in de Middeleeuwen een symbool van de
overgang naar een ander bestaan. Jeroen Bosch, 1504; Museum Boymans van Beuningen |
![]() |
"Afscheid"
De Petrusbrief, waaruit we zojuist een gedeelte lazen, roept
mensen op tot een ander, een beter leven. "Erken Christus als
Heer", zo luidt de kern van het gedeelte, dat we lazen.
Concreet betekent dat: niet alleen anders gaan leven; maar ook
èlf anders worden. Anders worden - : dat is misschien wel het
moeilijkste wat er is. Niet in de laatste plaats omdat het
betekent, dat je afscheid moet nemen van wat achter je ligt.
Het vraagt van ons dat we dingen loslaten: oude idealen; oude
levenspractijken; en zaken waaraan we misschien ook wel wat
verslaafd zijn geraakt.
Voorop de liturgie staat een afbeelding Christoforus: de
drager van de nieuwgeboren mens. Je zou in deze Christofoor
een levensbeeld kunnen herkennen: het is de sterke reus die
mensen over de rivier draagt en hen neerzet in het
toekomstland: met niet méér bij zich dan Christus en een vis
voor onderweg (die overigens ook weer naar Christus verwijst.
Hij verbeeldt de overgang naar een ander bestaan. De rivier
vormt de grens. En Christoforus verwijst naar de moed en de
kracht, die nodig is om de oversteek te maken.
Ooit had ik de twijfelachtige eer om de organisatie, waarvan
ik directeur was, te mogen liquideren. In die periode hoorde
ik nogal eens als commentaar daarop mensen zeggen: "Jij liever
dan ik!" Iets opbouwen wordt doorgaans als positief
beoordeeld. Het is een uitdaging die creativiteit
veronderstelt. Iets afbouwen wordt beschouwd als iets
treurigs: het wordt geassociëerd met mislukking. Wie wil er nu
iets afbouwen! Maar soms is het nodig: als je tenminste wilt
dat er ruimte komt voor iets nieuws.
Onlangs verscheen er een lezenswaardig boekje van de hand van
Douwe Draaisma (uw stadsgenoot en hoogleraar in de
geschiedenis van de psychologie); het heet: "De
heimweefabriek". Daarin vertelt de schrijver ondermeer, dat
onderzoek uitwijst dat mensen uit hun jonge jaren vooral de
mooie herinneringen bewaren; en uit het recente verleden
vooral de nare herinneringen. Vandaar dat oudere mensen
doorgaans zo'n zonnig beeld hebben van vroeger: toen was de
wereld nog warm, fatsoenlijk en harmonisch. En het wordt er
niet beter op. Dat maakt het er ook niet eenvoudiger op wordt
om oud te worden: want door dit mechanisme worden oude mensen
gekweld door een zeker heimwee naar het verleden. Hij laat
daarover Aristoteles aan het woord. Die schreef ooit: "Ouderen
leven meer bij herinnering dan bij hoop: want wat hun nog van
het leven rest is kort en wat voorbij is is lang; en hoop
heeft betrekking op wat nog komen gaat, herinnering op wat
geweest is. Dit verklaart ook hun praatziekte. Ze houden niet
op het over het verleden te hebben, doordat ze er genoegen in
scheppen herinneringen op te halen."
Kan een mens ooit vrede vinden - zo vraag je je af - met het
gegeven, dat er steeds weer ook dierbare mensen en dingen
zijn, die definitief tot het verleden behoren?
Het afscheid van Jezus wordt door de evangelist uitgebreid
beschreven. En ook wat dit afscheid beteekent voor zijn
leerlingen. Wat het met hen doet is zo herkenbaar. Ieder die
ooit geconfronteerd werd met een onontkoombaar afscheid weet
dat: het overlijden van een dierbare; het einde van een
vriendschap; het vertrek van iemand naar een ver land; de
laatste dag op het werk; een echtscheiding; of het afscheid
van een leven dat door ziekte of ouderdom definitief tot het
verleden ging behoren.
Er wordt wel eens gezegd dat het leven voornamelijk bestaat
uit afscheid nemen. Het woord - 'afscheid' - hangt samen met
het woord schild: wie zijn schild aflegt wordt kwetsbaar. Er
is dan niets meer tussen jou en de werkelijkheid: je wordt op
jezelf teruggeworpen. Oudere mensen weten er alles van: hoe
kwetsbaar je wordt als je afhankelijk wordt van anderen...;
of als je je privacy verliest.
Maar ook daarvan afgezien: we raken we gehecht aan situaties,
aan mensen en aan dingen; omdat we daarin geborgenheid vinden.
Ja, zelfs aan ons gedachtengoed kunnen we gehecht raken: aan
godsbeelden bijvoorbeeld waarmee we vertrouwd zijn geraakt.
Wanneer die worden ontmaskerd kan ook dat ons ontregelen. Ik
herinner me iemand op hoge leeftijd, die mij ooit
toevertrouwde: ik val maar weer terug op mijn geloof van
vroeger: want daarbij voel ik mij veilig; daarin weet ik me
geborgen.
Vanochtend lazen we uit het evangelie van Johannes slechts een
kort gedeelte van de afscheidsrede: eigenlijk is dat jammer,
want veel van wat de evangelist probeert te zeggen valt dan
maar moeilijk uit te leggen. Maar zoveel is wel duidelijk: dat
hij Jezus woorden laat zeggen, die de blik afwendt van wat er
was en is naar wat er zal komen. Jezus verzekert zijn
leerlingen, dat zijn vertrek pijn zal doen, maar dat dit niet
betekent dat er geen toekomst zou zijn: ik ga wel weg - zo is
de boodschap - maar na verloop van tijd zal blijken dat ik
niet ècht weg ben. Er volgt zoiets als een verheldering.
De toespraak is ongetwijfeld pas achteraf, toen Jezus al lang
niet meer onder de levenden was, gecomponeerd. En uit die
toespraak komt naar voren hoe er voor Jezus iets in de plaats
is gekomen: een 'gids-en-helper' die mensen helpt om 'thuis te
komen'. Wat zou daarmee bedoeld zijn?
Het verlies van een dierbare verwerk je niet gemakkelijk.
Naarmate de tijd vordert wordt het gemis doorgaans groter. Er
wordt dan vaak wel gezegd, dat je de tijd voor je moet laten
werken - en dat het verdriet slijt: maar ik weet, dat er veel
mensen zijn die dat toch niet zó ervaren.
Velen van ons hebben wel eens ervaren hoe zoiets gaat: de
ervaring leert dat je dikwijls pas achteraf, veel later, gaat
beseffen wat die mensen voor je waren en wat ze hebben
betekend. Maar ook: hoe ze met je mee gaan. Zo moet het ook
met Jezus geweest zijn: pas achteraf konden zijn leerlingen
begrijpen, wat hij voor hen betekende en nog steeds kon
betekenen.
Kan het een troost zijn: het besef, dat mensen jouw waarde pas
ten volle gaan zien als je er al niet meer bent? Hoe dit ook
moge zijn: het afscheid nemen is er niet minder moeilijk om.
Wie afscheid neemt neemt daarmee ook een beslissing: anders is
het geen afscheid. Ontbreekt die wilsakt, dan raken we niet
werkelijk los.
Het zou wel eens zo kunnen zijn dat we hier raken aan de kern
van wat 'geloven' eigenlijk betekent: "vaarwel" kunnen zeggen.
Vanuit het vertrouwen in het onbekende en in het goede dat
daarin ook besloten ligt - zózeer dat we daardoor in staat
zijn om dingen achter ons te laten. Zou het tegengestelde van
geloof niet de heimwee zijn? Omdat de heimwee ons altijd bindt
aan wat er was?
Johannes schrijft in de eerste plaats voor de mensen die er
niet bij waren: mensen die het moeten doen met een Jezus, die
al lang geleden is gestorven is aan een kruis, maar die
voortleeft - aan zichzelf en aan ons voorbij - als een
personificatie van God die gelooft in de toekomst van mensen.
Het leven wordt pas echt léven, wanneer de mens leert daarin
te vertrouwen.Zou ons leven er niet anders uitzien, als we
wèrkelijk de moed en de kracht hadden om ons los te maken van
ons verleden en te leven uit het vertrouwen dat we ons geen
enkele zorg hoeven te maken over het onbekende dat ons nog
wacht? Wat Johannes zijn lezers aanzegt is dat we het in het
leven moeten hebben van de verheldering achteraf.
"Ik ga daarheen waar jullie niet kunnen komen: een huis met
vele kamers, waarin plaats is voor ieder": je kunt zulke
woorden natuurlijk begrijpen als een verwijzing naar een hemel
veraf - voorbij de tijd. Maar je kunt die woorden ook opvatten
als een "weg naar een paradijs" dichtbij - onder handbereik:
een wijze van verstaan van de werkelijkheid zoals Jezus die
verstond. En waaruit hij ook kon leven: een leven uit de naam
van zijn God - JHWH: wat letterlijk zoiets betekent als "die
doet leven". Wie Jezus' woorden zó leert zien kan misschien
vertrouwensvol nazeggen wat Thomas Merton eens zei toen hij
bad:
Heer, mijn God,
Ik weet niet waar ik heen ga. Ik ken de weg niet die voor mij
ligt. Ik kan niet met zekerheid zeggen waar hij zal eindigen.
Ook ken ik mezelf niet echt, en het is niet omdat ik - als ik
denk dat ik Uw wil volg - ik dat ook werkelijk doe. Maar ik
geloof dat het verlangen om U te behagen U in feite ook
behaagt. En ik hoop dat ik dat verlangen heb in alles wat ik
doe. Ik hoop dat ik nooit iets zal doen zonder dit verlangen.
En ik weet dat als ik dit doe, U mij zult leiden langs het
rechte pad, hoewel ik er misschien niets van zal begrijpen.
Daarom zal ik altijd op U vertrouwen, ook al lijk ik verloren
en in de schaduw van de dood. Ik zal niet bang zijn, want U
bent steeds bij mij, en U zult mij nooit aan mijn lot
overlaten.
Zou ons leven er niet anders uitzien als we wèrkelijk uit dat
vertrouwen konden leven?
AMEN.
DE LEZINGEN:
* I Petrus 3:8-18
8 Tot slot vraag ik u: Wees allen eensgezind, leef met elkaar
mee, heb elkaar lief als broeders en zusters, wees barmhartig
en bereid de minste te zijn. 9 Vergeld geen kwaad met kwaad,
en als u wordt uitgescholden, scheld dan niet terug; zegen
juist, opdat u ook zelf zegen ontvangt, want daartoe bent u
geroepen. 10 Immers: 'Wie het leven liefheeft en gelukkig wil
zijn, moet geen laster of leugens over zijn lippen laten
komen, 11 hij moet het kwaad uit de weg gaan en het goede
doen, en voortdurend vrede nastreven. 12 Want de Heer verliest
de rechtvaardigen niet uit het oog en luistert naar hun
gebeden, maar hij keert zich tegen wie kwaad doen.'
13 Overigens, wie zou u kwaad doen als u zich volledig inzet
voor het goede? 14 Maar zelfs als u zou lijden omwille van de
gerechtigheid, dan bent u toch gelukkig te prijzen. Wees
daarom niet bang voor de mensen en laat u door niets in
verwarring brengen; 15 erken Christus als Heer en eer hem met
heel uw hart. Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft
gebaseerd is, wees dan steeds bereid om u te verantwoorden. 16
Doe dat dan vooral zachtmoedig en met respect, houd uw geweten
zuiver; dan zullen de mensen die zich honend over uw goede,
christelijke levenswandel uitlaten, zich schamen over hun
laster. 17 Het is beter te lijden, indien God dat wil, omdat
men goed doet dan omdat men kwaad doet.
18 Ook Christus immers heeft, terwijl hij zelf rechtvaardig
was, geleden voor de zonden van onrechtvaardigen, voor eens en
altijd, om u zo bij God te brengen. Naar het lichaam werd hij
gedood maar naar de geest tot leven gewekt.
* Johannes 16:16-24
16:16 Nog maar een korte tijd
en gij aanschouwt mij niet meer,
en wéér een korte tijd
en ge zult me zien!
16:17 Dan zeggen van zijn leerlingen er
enkelen tot elkaar:
wat is dit wat hij tot ons zegt?-
'nog maar een korte tijd
en ge aanschouwt mij niet
en wéér een korte tijd en ge zult me zien!'
en 'ik ga heen, tot de Vader'!
16:18 En toén al zeiden ze:
wat is dat wat hij zegt
over die korte tijd?-
we weten niet waarover hij spreekt!
16:19 Jezus bemerkt
dat zij hem iets hebben willen vragen,
en hij zegt tot hen:
ge zoekt met elkaar
naar de betekenis daarvan
dat ik zei
'nog maar een korte tijd
en ge aanschouwt me niet,
en wéér een korte tijd en ge zult me zien'?
16:20 Vast en zeker is het, zeg ik u,
dat ge wenen zult en weeklagen
en de wéreld zich zal verheugen!-
gij zult worden bedroefd,
maar uw droefheid zal tot vreugde worden;
16:21 de vrouw is, wanneer zij baart, bedroefd
omdat haar uur gekomen is;
wanneer zij het kindje heeft voortgebracht
denkt zij niet meer aan de verdrukking,
vanwege de vreugde
dat een mens ter wereld is gebracht;
16:22 ook gij zijt nû bedroefd,
maar ik zal u weerzien
en uw hart zal zich verheugen;
en uw vreugde neemt niemand u af!
16:23 Op díe dag zult ge mij niets
meer hoeven vragen;
vast en zeker is het, zeg ik u:
wat ge de Vader ook bidt, in mijn naam,
hij zal het u geven!
16:24 Tot nu toe hebt ge nooit om iets gebeden
in mijn naam;
bidt en ge zult het ontvangen,
zodat uw vreugde volkomen wordt.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2008.