De lezingen waren:
I Petrus 4:15-19
Johannes 17:1-3
"God kennen"
De Petrusbrief, waaruit wij lazen, veronderstelt dat de mens
lijdt: en wie lijden doen er goed aan om hun zielen toe te
vertrouwen aan God. Dat is een uitspraak die, dunkt me, nogal
wat vragen oproept.
In de eerste plaats de vraag naar het lijden. Waaraan lijdt
een mens dan? Hoe ziet de schrijver van de Petrusbrief dat?
Maar ook de vraag naar de troost: wat schiet iemand ermee op,
wanneer hij zijn ziel toevertrouwt aan God? Ja: wat betekent
dat eigenlijk? Wat is dat - je ziel toevertrouwen aan God?
Wat de vraag naar het lijden betreft: in de Petrusbrief gaat
het voornamelijk over het lijden omwille van het geloof.
Degenen die Christen zijn geworden liepen de kans te worden
vervolgd. En het zou wel eens moeilijk kunnen worden voor wie
trouw wilde blijven aan zijn keuze. En het laat zich denken
dat men zich daar zorgen over maakte.
Wij leven in een vrij land: een land met godsdienstvrijheid.
En we worden hier niet vervolgd omwille van ons geloof. Toch
valt het ook vandaag de dag niet altijd gemakkelijk om trouw
te zijn aan de levenshouding, die het Christen-zijn
veronderstelt. Het geloof wordt aangevochten. De gelovige
wordt geconfronteerd met cynisme: geloof je nog? In 'iets'
wellicht? Dan ben je een ietsist. Maar wat stelt dat dan nog
voor? Is dat niet een restverschijnsel? En wat te denken van
zo'n advies om je ziel toe te vertrouwen aan 'een trouwe
Schepper'? Wat is nou je ziel? De mens heeft een hart, en een
hoofd; heeft gevoel en verstand. Maar een ziel? Is dat niet
het spook in de machine, waarnaar al zolang tevergeefs is
gezocht?
Natuurlijk zijn dit foute vragen. Vragen die thuis horen in
het taalveld van de wetenschap. Vragen die rijzen wanneer het
denken (cogito) het geloven (credo) verdringt, zoals dat
in onze cultuur sedert Descartes geleidelijk is gebeurd. Wie met zulke vragen
het geloof probeert door te lichten doet hetzelfde als degene,
die een ui afpelt in de veronderstelling uiteindelijk het
wezenlijke over te houden. Maar in plaats daarvan staat hij
uiteindelijk met lege handen. De rationele analyse doet het
geloof verdampen. En er blijft niets van over. Het geloof is
van een andere orde. Het geloof is niet iets van de 'mind'.
Dit roept de vraag op, of er in een zo rationeel ingestelde
cultuur als de onze nog wel plaats is voor ècht doorleefd
geloof. Misschien zijn de antennes, die daarvoor nodig zijn,
wel onderontwikkeld.
Soms lijkt het wel of mensen bij het ouder worden weer iets
terugkrijgen van een religieus vermogen. Er wordt wel eens
gezegd dat je, naarmate je ouder wordt, moet leren om de
dingen los te laten, om zo uiteindelijk vrede te kunnen vinden
met de eindigheid van het leven. Onthechten heet dat. Maar, zo vraag je je dan af:
wat moet je dan precies loslaten? Je verleden? De herinnering
aan de dierbare momenten? De dromen die je ooit had? Of de
voorstellingen die je je maakte van de werkelijkheid?
Misschien gaat het wel niet zozeer om een loslaten, als wel om
een hervinden van een ander zicht:
Oud worden is het eindelijk vermogen
veraf te zijn van plannen en getallen,
een eindelijke verheldering van ogen...
een opengaan van vergezichten...
aldus de dichteres Ida Gerhardt.
Misschien leren we door levenservaring - juist door terug te
kijken en het leven opnieuw te interpreteren - wel om het
goede te ontdekken: ook waar we dat destijds misschien niet
zagen. Zo ongeveer alles wat in onze cultuur van waarde heet
lijkt - bij het ouder worden - anders te zijn: omdat veel,
waarvan we dachten dat het van belang was, ons uiteindelijk
geen houvast biedt als het gaat om de vraag naar de zin en de
vraag naar onze bestemming.
In de zogenoemde afscheidsrede van Jezus - die zo'n drie
hoofdstukken beslaat - vormt de verheldering achteraf een
belangrijk thema. De evangelist beschrijft de leerlingen van
Jezus als mensen die in alle staten van verwarring zijn: omdat
alles wat in de rede lag, toen ze ooit besloten om achter
Jezus aan te gaan, in duigen valt: op het moment dat Jezus hen
laat weten dat hij door één van hen zal worden verraden; en
dat hij een smartelijke dood zal sterven.
In scherp contrast met de leerlingen wordt Jezus neergezet:
als iemand die alle begrip heeft voor de verwarring van zijn
volgelingen; hij weet, wat zij niet weten; en ziet wat zij
niet zien: namelijk dat het allemaal goed zal komen met hen.
Veel later, achteraf pas, zullen ze alles begrijpen. Veel later
zal de verheldering komen. Veel later pas zullen ze beseffen,
dat Jezus hen niet met lege handen heeft achtergelaten: maar
dat hij in zekere zin bij hen blijft als hun 'gids-en-helper'.
Het is alsof gezegd wil zijn, dat we het in ons leven dikwijls
moeten hebben van die verheldering van ogen achteraf om wat
ooit verwarrend was een plaats te geven. We
hebben daar, denk ik, ook allemaal wel enige ervaring mee.
"Ik kom in mijn kamer en herinner me dat er hier
verleden week nog een vriend zat. Nu is hij er niet meer. Had
ik toen een bepaald woord niet uitgesproken, dan was alles nu
nog goed geweest. Er valt nu evenwel niets meer aan te doen,
en er rest slechts spijt; of afleiding die mij van mijn pijn
kan verlossen". Zoiets kan ons radeloos maken. Vaak overzie je
op zo'n moment niet, wat je ermee aanmoet. En krijg je pas
achteraf oog voor de betekenis; voor wat ook zo'n voorval met
je kan doen. Hoe het je zicht kan veranderen.
Wat Johannes zijn lezers wil laten horen is dat Jezus beschikt
over een spiritualiteit - waar een mens doorgaans niet over
beschikt. Maar Jezus is volgens de evangelist dan ook een
bijzonder mens. Op grond daarvan kan Ronald Meester het boekje
dat hij schreef "voor niet-ongelovigen" als titel meegeven:
"De man die God kende". Johannes drukt zich nog anders uit: in
het eerste hoofdstuk van het evangelie lezen we dat Jezus is:
de eniggeboren God. Volgens Johannes manifesteert de God die mensen doet
leven zich zèlf in de gestalte van deze mens.
Doorgaans leven wij vanuit de gedachte dat het leven verloopt
volgens een vast proces: geboren worden, opgroeien, bloeien,
afnemen en vergaan - terwijl door alles heen de eindigheid
doorklinkt. Rationeel gezien is dat ook reëel:
"Bij ieder schepsel dat geboren wordt
zijn reis begint, scheept in het ruim de dood
zich in" - dicht Vasalis.
En ze besluit met:
"Zoals de schaduw bij het licht behoort
zo leeft de dood binnen het leven voort."
Zo is het toch ook? En hoe sterker het besef aanwezig is, dat
de dood als een verstekeling met ons meereist, hoe groter de
scepsis omtrent de grazige weiden, de koele wateren, en alle
andere mooie woorden over hemelse paradijzen. Als dat de
realiteit is, dan kan het toch niet anders of de mens moet wel
lijden aan dit bestaan - zoals de schrijver van de Petrusbrief
dan ook aangeeft?
Daar stelt Johannes Jezus tegenover: de mens die
de angst voor de dood kon afleggen omdat hij volstrekt vertrouwen kon
stellen in het goede, dat uiteindelijk overwint. Jezus heeft, aldus
Johannes, die openheid van geest die nodig is om het leven ècht
te leven - onbezorgd. "Kijk naar de leliën op het veld...,
en naar de mussen en hoe zij nestelen." Zou dan niet ook de mens
mogen vertrouwen op de goedheid, die in alles verborgen ligt? Wie zijn
ziel bewaart in dit vertrouwen lijdt niet aan het leven.
Jezus was in de ogen van Johannes iemand die daaruit kon leven - en
zo ook zijn leven kon geven: omdat hij wist dat het goed zou
komen - met zijn leerlingen, en met de mensen die hem terecht
stelden, ja zelfs met degene die hem zou verraden. Om dat
vertrouwen gestalte te geven: dat was zijn reden van bestaan.
Zo liet hij de zijnen zien, wie de God was die hij zijn Vader
noemde. "Wie mij gezien heeft heeft God gezien."
Misschien zouden we, als we ons ook iets van dit vertrouwen
eigen konden maken, het Thomas Merton kunnen nazeggen die bad:
"Heer, mijn God,
Ik weet niet waar ik heen ga. Ik ken de weg niet die voor mij
ligt. Ik kan niet met zekerheid zeggen waar hij zal eindigen.
Ook ken ik mezelf niet echt, en het is niet omdat ik - als ik
denk dat ik Uw wil volg - dat ook werkelijk doe. Maar ik
geloof wel dat het verlangen om U te behagen U in feite ook
behaagt. En ik hoop dat ik dat verlangen heb in alles wat ik
doe. Ik hoop dat ik nooit iets zal doen zonder dit verlangen.
En ik weet dat als ik dit doe, U mij zult leiden langs het
rechte pad, hoewel ik er misschien niets van zal begrijpen.
Daarom zal ik altijd op U vertrouwen, ook al lijk ik verloren
en in de schaduw van de dood. Ik zal niet bang zijn, want U
bent steeds bij mij, en U zult mij nooit aan mijn lot
overlaten."
AMEN.
DE LEZINGEN:
LEZINGEN
1 Petrus 4: 12-19
4:15 Laat niet iemand van u
moeten lijden als moordenaar
of dief of kwaadstichter of als
bemoeial;
4:16 maar als het is als 'christen',-
die hoeft niet beschaamd te zijn
maar mag God verheerlijken
met deze naam,-
4:17 omdat het het tijdsgewricht is
dat het oordeel begint
bij het huis van God;
maar indien als eerste bij ons,
wat wordt dan het einde
van hen die zich door Gods verkondiging
niet laten overtuigen?
4:18 En 'als de rechtvaardige
met moeite wordt gered,
waar zal dan de goddeloze
en zondaar verschijnen?' (Spr. 11,31).
4:19 Laten daarom ook zij die lijden
naar de wil van God
hun zielen toevertrouwen
aan een getrouwe Schepper
en goed doen.
Johannes 17:1-13
17:1 Als Jezus dit alles heeft uitgesproken
heft hij zijn ogen ten hemel en zegt:
Vader, het uur is gekomen;
verheerlijk uw Zoon,
opdat uw Zoon ù mag verheerlijken,
17:2 en, nu gij hem zeggenschap hebt gegeven
over alle vlees, dat hij aan hen mag geven
al wat gij gegeven hebt aan hem:
eeuwig leven!
17:3 En dit ís het eeuwige leven:
dat zij ù kennen,
de enige, waarachtige God,
én hem die gij gezonden hebt,-
Jezus de Christus.
Terug naar het begin van deze pagina