De lezingen waren:
Filippenzen 4:12-20
Matteüs 22:1-14
"Het bruiloftskleed"
Daarop vertelde Jezus hun een nieuwe gelijkenis. Elke keer
valt het me op hoe onnauwkeurig de nieuwe bijbelvertaling is.
In het Grieks lees ik dat Jezus hen ten antwoord geeft. Als je
leest wat eraan vooraf gaat dan wordt duidelijk dat Jezus
spreekt tot de theologen uit Jeruzalem. Jezus bevindt zich in
de tempel, en het zijn de hogepriesters, de Farizeëen en de
oudsten die hij toespreekt. Het zijn mensen die niet veel met
hem op hebben. Wanneer Jezus hen het verhaal vertelt over een
landheer, die een wijngaard aanlegde - u kent dat verhaal
natuurlijk; hij had die wijngaard verpacht aan wijnboeren;
en toen de oogsttijd aanbrak en de eigenaar knechten zond om
de pachtsom op te halen werden die knechten mishandeld,
gestenigd en vermoord; daarop zond de landheer zijn zoon, maar
ook die werd gedood - wanneer Jezus dat verhaal vertelt
begrijpen ze wel dat hij het over hen heeft. En - zo schrijft
Matteüs dan - het liefst zouden ze Jezus gevangen nemen; maar
dat durfden ze niet, uit angst voor zijn aanhangers.
Jezus, die wel in de gaten heeft wat er speelt reageert dan
met het verhaal, dat we vandaag lazen. Misschien moeten we het
eerst nog eens heel goed lezen.
Het is met het koninkrijk van de hemel als met een koning: in
het Grieks staat er 'als-met-een-mens-die-koning-is'. Alle
nadruk valt op het feit dat het niet meer is dan een
gelijkenis: want over God kunnen we eigenlijk niets zeggen.
Welnu: die koning organiseert de bruiloft van zijn zoon. Hij
stuurt zijn dienaren erop uit om de gasten voor de bruiloft
uit te nodigen. Ja: niet één keer, maar twee keer. We weten
uit een Joods commentaar op de Klaagliederen, dat het op een
bepaald moment in Jeruzalem gebruikelijk was dat wanneer
iemand, die niet uit Jeruzalem kwam, een provinciaaltje, wilde
trouwen met een jongen of een meisje uit Jeruzalem hij de
gasten wel twee maal moest uitnodigen: anders verwaardigden de
bewoners van Jeruzalem zich niet om te komen opdagen. Wel, zo
vertelt Jezus, God - die weliswaar lijkt op een-mens-die-koning-is -
neemt tóch geen enkel risico: daarom nodigt ook hij de gasten
twee maal uit.
Niettemin, zo lezen we in het vervolg wordt de uitnodiging op
een grove manier in de wind geslagen: vanwege de zaak, de
familie, of omdat de plicht roept. We hebben het allemaal veel
te druk met dingen die nu eenmaal moeten om feest te vieren!
Daar komt het op neer.
Maar het verhaal is nog niet uit. Die mens die ook koning was
raakt geïrriteerd: want de gemeste stieren zijn al geslacht!
Het eten staat al bijna op tafel. Er is al tijden gewerkt aan
de voorbereiding van het feest en het kan onmogelijk worden
uitgesteld. Het moet nu doorgaan! Dus worden er andere gasten
uitgenodigd: kwaden en goeden. Het wordt een kruiwagen vol
kikkers! Maar dat doet er niet toe! Zo is het klaarblijkelijk
in het hemelse koninkrijk: het onderscheid, dat wij maken
tussen kwaden en goeden ziet er vanuit het hemels perspectief
totaal anders uit. Feitelijk vinden we hier bij Matteüs een
gedachte die ook bij Paulus te vinden is: dat niets de mens kan
scheiden van Gods liefde. God is God. En de wereld is de
wereld. Dat betekent ook dat het goddelijke oordeel over goed
en kwaad anders uitvalt dan wij denken; en dat de goddelijke
gerechtigheid van een andere orde is dan wat wij recht en
billijkheid noemen.
Bij dit alles dienen we ook te bedenken, dat Matteüs zijn
evangelie schreef toen Jeruzalem al was verwoest, en de kerk
de nieuwe synagoge was: de plaats waar 'kwaden en goeden' samenkomen
als de nieuwe gemeenschap van Jezus Christus. Niet voor niets worden
de kwaden het eerst genoemd: zo wordt nog eens benadrukt dat de zaken anders
liggen dan we zouden verwachten. De feestzaal is vrij
toegankelijk. Dat geldt zowel voor Joden als niet-Joden,
voor Grieken en niet-Grieken, voor slaven en vrijen, en voor
vrouwen en mannen. Want voor God zijn alle mensen gelijk:
misschien wel omdat de 'goeden' in onze ogen doorgaans ook
verre van onberispelijk zijn.
Hoe dat ook zij: de feestzaal wordt gevuld. En dan komt daar,
zo vertelt Jezus, de mens-die-ook-koning-is binnen om eens te
zien of de gasten het naar hun zin hebben. En dan ziet hij hoe
onder hen ook iemand is zonder feestkleding. Iemand zou zich
kunnen afvragen: die kleding - wat is dat nou? De kleding is
toch maar een onbelangrijk detail? Maar juist op die kleding
komt het op aan: het is kenmerkend voor een grondhouding. Want
wie geloof hecht aan Jezus, heeft reden om van het leven een
feest te maken. Maar voor de scepticus ligt het anders. Die
kijkt eerst de kat uit de boom. Is toeschouwer. In zekere zin
ook een spelbreker. Het is iemand die ook niet van harte
vrolijk kan zijn.
Jezus geeft de hogepriesters, de Farizeëen en de oudsten te
verstaan: hoe zitten jullie hier eigenlijk? Als een soort
pottekijkers? Controleurs? Rechters? Wat matigen jullie je
aan? Juist jullie zouden toch kunnen en moeten weten dat het
leven een feest is voor wie werkelijk geloven! En dat niets
ons kan scheiden van Gods liefde? En dat dit geldt voor kwaden
en goeden? En dus ook voor jullie? Weten jullie dat dan niet?
Over de hoofden van deze voormannen spreekt Jezus ook ons aan:
God is trouw aan mensen; maar zijn wij ook trouw aan God?
Vertrouwen we werkelijk op Zijn goedheid? Vertrouwen we de
grond waarop we staan? De grond die ons draagt? En
voedt? Besef je wel, dat het heilige grond is, waarop je staat?
En leef je daar ook uit? - Net als Paulus, die schrijft: 'Mijn
God zal uit de overvloed van zijn majesteit elk tekort van u
aanvullen'.
Sta daar eens even bij stil;
en sluit je ogen:
en luister.
Want in de stilte
kun je hier
in deze gewijde ruimte
de echo horen van Gods woord,
dat hier zo vaak heeft geklonken,
ook voor jou,
voor kwaden en goeden.
Open dan je hart en bid.
AMEN.
DE LEZINGEN:
Filippenzen 4:12-20
12 Ik weet wat het is om gebrek te lijden, maar ook wat het is
om in rijkdom te leven. Ik heb alles aan den lijve
ondervonden: overvloed en honger, rijkdom en gebrek. 13 Ik ben
tegen alles bestand door hem die mij kracht geeft.
14 Toch hebt u er goed aan gedaan in mijn moeilijkheden te
delen. 15 U weet zelf, Filippenzen, dat toen ik na mijn
vertrek uit Macedonië met de verkondiging begon, uw gemeente
de enige is geweest die gedeeld heeft in mijn tegoeden en
tekorten. 16 Al in Tessalonica hebt u mij meer dan eens iets
gestuurd om mijn tekorten aan te vullen. 17 Niet dat het mij
om uw gaven te doen is, ik ben er juist op uit dat het tegoed
op uw rekening oploopt. 18 Nu is alles mij vergoed, en heb ik
zelfs veel meer ontvangen. Mij ontbreekt niets dankzij de
gaven die Epafroditus namens u heeft gebracht; ze zijn een
geurig en aangenaam offer, dat God behaagt. 19 Mijn God zal
uit de overvloed van zijn majesteit elk tekort van u
aanvullen, door Christus Jezus. 20 Aan onze God en Vader komt
de eer toe tot in alle eeuwigheid. Amen.
Matteüs 22
1 Daarop vertelde Jezus hun opnieuw een gelijkenis: 2 'Het is
met het koninkrijk van de hemel als met een koning die een
bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. 3 Hij stuurde zijn dienaren
eropuit om de bruiloftsgasten uit te nodigen, maar die wilden
niet komen. 4 Daarna stuurde hij andere dienaren op pad met de
opdracht: "Zeg tegen de genodigden: 'Ik heb een feestmaal
bereid, ik heb mijn stieren en het mestvee laten slachten.
Alles staat klaar, kom dus naar de bruiloft!'" 5 Maar ze
negeerden hen en vertrokken, de een naar zijn akker, de ander
naar zijn handel. 6 De overigen namen zijn dienaren gevangen,
mishandelden en doodden hen. 7 De koning ontstak in woede en
stuurde zijn troepen eropaf, hij liet de moordenaars ombrengen
en hun stad in brand steken. 8 Vervolgens zei hij tegen zijn
dienaren: "Alles staat klaar voor het bruiloftsfeest, maar de
gasten waren het niet waard genodigd te worden. 9 Ga daarom
naar de toegangswegen van de stad en nodig voor de bruiloft
iedereen uit die je tegenkomt." 10 De dienaren gingen de
straat op en brachten zo veel mogelijk mensen samen, zowel
goede als slechte. En de bruiloftszaal vulde zich met gasten
voor de maaltijd. 11 Toen de koning binnenkwam om te zien wie
er allemaal aanlagen, zag hij iemand die zich niet in
bruiloftskleren gestoken had, 12 en hij vroeg hem: "Vriend,
hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens een
bruiloftskleed aanhebt?" De man wist niets te zeggen. 13
Daarop zei de koning tegen zijn hofdienaars: "Bind zijn handen
en voeten vast en gooi hem eruit, in de uiterste duisternis,
waar men jammert en knarsetandt. 14 Velen zijn geroepen, maar
slechts weinigen uitverkoren."
Terug naar het begin van deze pagina