De lezingen waren:
Matteüs 22:15-21
I Thessalonicensen 1: 1-5
"Wij gedenken voor onze God en Vader hoeveel uw
geloof tot stand brengt"
Er is wel eens gezegd dat Paulus het evangelie heeft 'verdraaid': omdat hij van
de Jezus die we kennen uit de evangeliën een totaal andere Jezus zou hebben
gemaakt. De Jezus uit de evangeliën zou heel menselijk, bewogen en sociaal
zijn. En Paulus zou van Jezus een goddelijk wezen hebben gemaakt. Al tijdens
zijn leven was Paulus een omstreden figuur. Het werd hem nagedragen, dat hij
zich ten onrechte 'apostel' noemde. Hij had Jezus immers helemaal niet gekend!
Hij heeft Jezus mogelijk zelfs nooit in levenden lijve ontmoet: hoe kun je je
dan een apostel (= gezondene) noemen! Paulus van zijn kant stelde daar
tegenover, dat Jezus zèlf hem - voor de poorten van Damascus - was verschenen;
en dat Jezus hem persoonlijk tot het apostolaat had geroepen. Dus: net zoals
Jezus na zijn dood ook aan anderen is verschenen. En je moet het hem toegeven:
zonder die verschijningen zouden Petrus, Tomas en vele anderen er ook niet toe
zijn gekomen om erop uit te trekken en het evangelie te verkondigen.
Wie Paulus het verwijt maakt dat hij van de Jezus uit de evangeliën een andere
Jezus heeft gemaakt dient daarbij te bedenken, dat de evangeliën - in de tijd
dat Paulus rondreisde - nog geschreven moesten worden. Er deden diverse verhalen
de ronde over Jezus: over wie hij was geweest en wat hij had gedaan, over zijn
kruisiging, over die laatste maaltijd op de avond die daaraan voorafging en
over het raadsel van het lege graf. Daar heeft ook Paulus het zijne van gehoord.
In een latere brief, aan de gemeente van Korinthe, schrijft hij: "Het
belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer
ontvangen" (I Cor. 15:3). Alles wat hij over Jezus weet is dus 'van horen
zeggen'.
Maar laten we eens kijken naar wat Paulus schrijft aan de mensen in
Thessalonika. In de aanhef van zijn brief aan deze gemeente spreekt hij over
"wat het geloof al niet tot stand brengt" en over "de overweldigende kracht
van de heilige Geest". Wat zou hij daarmee bedoelen? We kunnen dat niet goed
begrijpen als we er niet andere brieven van Paulus naast leggen. Uit andere
brieven blijkt dat voor Paulus één ding vaststaat: dat God een 'verborgen God'
is. God is God, en de wereld is de wereld. En alles wat er over God of over
goden wordt gezegd is verdacht. Want mensen moeten zich niet verbeelden ook
maar iets over God te kunnen zeggen. Alle vormen van religiositeit, die Paulus
tegenkwam - of het nu een mysteriegodsdienst was of een vruchtbaarheidscultus,
een filosofisch godsconcept of een vorm van mystiek - voor Paulus was het
allemaal verdacht; een symptoom van onbegrip. Want de mens is niet in staat
om ook maar iets over God te zeggen. Als Paulus in Athene komt en een altaar
ziet staan voor 'de onbekende God' dan zegt hij: kijk, dat is nu de God die ik
verkondig.
Tussen onze werkelijkheid en het Godsrijk ligt een onoverbrugbare kloof; een
ondoordringbare wolk; of welk beeld je daar ook voor wilt gebruiken. God is
'wat geen mensenoog heeft gezien, en geen mensenoor heeft gehoord' - aldus
Paulus. Juist omdat God zo verborgen is, is ook het verleidelijk om deze God
te ontkennen en net te doen alsof er geen sprake kan zijn van God. Maar dat is
een vergissing! Het is nu juist de oerzonde van de mens: daarover lezen we in
het verhaal over de zondeval. De oerzonde van de mens is dat hij aan God
voorbijgaat en voor God geen aandacht heeft - geen ruimte maakt. Ook het
verhaal over Adam en Eva, die eten van de boom, is natuurlijk onhistorisch:
juist daardoor drukt het uit hoe de mens altijd weer opnieuw reikt naar de
boom van kennis en - ten onrechte - meent dat hij voorbij kan zien aan God.
Veel mensen denken bij zonde aan de ethiek: aan wat goed is en kwaad. Maar
het woord wijst in de eerste plaats naar de toestand, waarin de mens zonder
God verkeert. Het woord zonde wijst naar een kenniscultuur, waarin voor God
feitelijk geen plaats is. Waarin de mens meent autonoom te zijn. In de tijd
van Paulus lag dat klaarblijkelijk niet zo heel anders. Het verhaal van de
zondeval herhaalt zich dan ook dagelijks, waar mensen menen dat de werkelijkheid
samenvalt met de wereld zoals zij die waarnemen. Zo ziet Paulus dat. Maar in
Thessalonika ziet hij iets anders: mensen die gewonnen voor zijn inzicht dat
ons leven uitzichtloos is wanneer we voorbijgaan aan het mysterie waar het
woord God naar verwijst. 'De grond waarop je staat is heilige grond', kreeg
Mozes te horen toen hij iets zag dat helemaal niet kan: een brandende
braamstruik, die niet verteert, een onmogelijke mogelijkheid. Een werkelijkheid
die de schijn tegen heeft. Nèt zo paradoxaal als de boodschap van Paulus: jullie
moeten plaats maken in je leven voor 'wat geen oog heeft gezien, of geen oor
heeft gehoord!'. Ook die boodschap heeft de schijn tegen.
Doen wij dat, daar plaats voor maken? Zou ons leven er niet anders uitzien,
wanneer we - ondanks alles wat ons ertoe verleid om de werkelijkheid te
versimpelen - ernst zouden maken met wat wij belijden: dat onze hulp is in de
naam van de EEUWIGE, die hemel en aarde gemaakt heeft, die ons trouw is en die
niet laat varen wat zijn hand ook aan elk van ons begon? Wat Paulus signaleert
in Thessalonika is - zo schrijft hij - verbazingwekkend!
Onlangs verscheen er een boekje onder de titel "God als onderzoeksprogramma".
Het is geschreven door Erik Borgman. Hij schreef het bij zijn aantreden als
hoogleraar in Tilburg. Daar kreeg hij een aanstelling als hoogleraar in de
theologie van de religie - in het bijzonder van het Christendom. Je zou kunnen
zeggen, dat hij in zijn boekje de gedachten van Paulus weer oppakt als hij
stelt: als het woord God staat voor het onzienlijke; voor oorsprong, zin en
doel van het menselijk bestaan; en als het geloof van mensen bestaat uit de
trouw aan deze waarheid: dan zouden we ons toch moeten bezinnen op de vraag
wat dit in onze cultuur teweegbrengt. We zouden eens op zoek moeten gaan - in
het maatschappelijk debat, in het onderwijs, in het streven van mensen om te
tijd goed te besteden, in de wetenschap voor zover die wetenschap een zoeken
naar 'waarheid' is, en bovenal natuurlijk in de geloofsgemeenschappen (of die
nu christelijk zijn of niet) - naar sporen van geloof. En in welke mate die
sporen van geloof bronnen zijn van kracht, van inspiratie, van hoop en van een
welbevinden. God mag dan wel 'de onzienlijke zijn': maar dat betekent nog niet
dat het geloof - in de eigenlijke zin van het woord - geen effect heeft!
Het bijzondere van het begin van de brief aan de gemeente in Thessalonika vind
ik, dat je daar een zekere dubbelheid van Paulus in tegenkomt: enerzijds merk
je dat hij iets gezien heeft wat ook anderen zouden moeten kunnen zien. En dat
probeert hij uit te dragen. Anderzijds kun je uit zijn woorden opmaken dat ook
hij zo zijn twijfels heeft: wat moeten mensen met een God die volstrekt buiten
ons gezichtsveld ligt? Maar dan doet hij die overweldigende ontdekking, dat zijn
boodschap zo'n enorme beweging heeft veroorzaakt. Een levende gemeente. Een
enorm elan. "U weet hoeveel we voor u hebben betekend toen we in uw midden
waren". Zo herkent Paulus, zowel in wat er gebeurt de gemeente in Thessalonika
als in zijn eigen bestaan, de overweldigende kracht van de Heilige Geest - wat
dat dan ook precies mag zijn; sporen van God. Voor Paulus is dat een bevestiging
dat zijn boodschap ook geloofwaardig is.
De vraag die boven komt drijven is: hoe staat het nu bij ons? Durf jij het nog
aan met het geloof in 'de Onzienlijke'? Zijn woorden zoals 'Gods trouw' en 'Gods
liefde' voor ons nog bemoedigend? Bieden die uitzicht? Troost? Of heb je voor
jezelf het woord God inmiddels ook maar tussen aanhalingstekens gezet? Als God
méér is dan een leeg begrip dan zou je mogen verwachten dat er ook in jouw leven
sporen te vinden zijn van je geloof. Om werkelijk mens te worden moeten we op
zoek gaan naar die sporen en ruimte maken voor geloof in de God, die niet alleen
God is van Israël maar van alle mensen over wie Paulus zegt, dat niets ons kan
scheiden van zijn liefde. Herken je sporen van God in je eigen leven?
Sta daar nu eens even bij stil;
en sluit je ogen:
en luister.
Want in de stilte
kun je hier
in deze gewijde ruimte
de echo horen van Gods woord,
zoals dat hier zo vaak heeft geklonken,
ook voor jou.
En open dan je hart.
DE LEZINGEN:
Matteüs 22:
15 Nu trokken de farizeeën zich terug om zich erop te beraden
hoe ze hem met een uitspraak in de val konden lokken. 16 Ze
stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal
herodianen naar hem toe, met de vraag: 'Meester, wij weten dat
u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de
weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat
liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. 17 Zeg ons daarom
wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen
of niet?' 18 Maar Jezus had hun boze opzet door en zei:
'Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? 19 Laat me de
belastingmunt zien.' Ze reikten hem een denarie aan. 20 Hij
vroeg hun: 'Van wie is dit een afbeelding en van wie is het
opschrift?' 21 Ze antwoordden: 'Van de keizer.' Daarop zei hij
tegen hen: 'Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en
geef aan God wat God toebehoort.'
I Thess. 1:
1 Van Paulus, Silvanus en Timoteüs.
Aan de gemeente in Tessalonika, die toebehoort aan God, de
Vader, en de Heer Jezus Christus. Genade zij u en vrede.
2 Wij danken God altijd voor u allen: wij noemen u
onophoudelijk in onze gebeden 3 en gedenken dan voor onze God
en Vader hoeveel uw geloof tot stand brengt, hoe krachtig uw
liefde is en hoe standvastig u blijft hopen op de komst van
Jezus Christus, onze Heer. 4 God heeft u lief, broeders en
zusters. Wij weten dat hij u heeft uitgekozen: 5 onze
verkondiging aan u overtuigde immers niet alleen door onze
woorden, maar ook door de overweldigende kracht van de heilige
Geest. U weet hoeveel we voor u hebben betekend toen we in uw
midden waren.
Terug naar het begin van deze pagina