Paulus
Klooster van Moissac,
11de eeuw.
Preek gehouden op zondag 19 oktober in de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Lochem

De lezingen waren:
Matteüs 22:34-40
I Tessalonicenzen 1:5c-10

"Jezus, die (..)ons zal redden van het komende oordeel"?

Wanneer je die vroege brief van Paulus leest, dan zou je graag willen weten waaruit zijn 'evangelie' - als we het zo mogen noemen - bestond. Het is niet gemakkelijk, om zijn boodschap te destilleren uit wat hij schrijft - om uiteenlopende redenen. In de eerste plaats omdat brieven nu eenmaal altijd 'momentopnamen' zijn. Voordat iemand zich ertoe zet om een brief te gaan schrijven moet daar een aanleiding voor zijn. Paulus brieven zijn vaak een reactie: op geruchten die hem hebben bereikt; of op vragen, die hem worden gesteld. En dat betekent, dat je natuurlijk niet kunt verwachten dat in zo'n brief een uitgewerkte theologische verhandeling staat.

Maar er is nog een tweede reden, waarom het niet gemakkelijk is om antwoord te geven op de vraag waaruit het gedachtengoed van Paulus nu eigenlijk bestond: het feit namelijk, dat hij zelf - in de loop van zijn leven - over bepaalde zaken anders is gaan denken; en soms ook anders ging formuleren. De boodschap die Paulus bracht is er in de loop van zijn leven dus wat anders uit gaan zien.

De brief aan de gemeente is Thessalonika is, zoals al gezegd, de oudste die van Paulus is bewaard. Zo'n zinnetje als "Jezus, die is opgewekt uit de dood, zal ons redden van het komende oordeel" is zonder twijfel mede ingegeven door de aanvankelijke verwachting van Paulus en van anderen, dat Jezus spoedig zou terugkeren. Maar na verloop van tijd begon men in te zien dat men zijn ideeën moest bijstellen. En ook Paulus is daarover toen toch wat anders gaan denken.

Dit doet niets af aan wat Paulus zegt over het verlossingswerk van Jezus: 'hij redt ons van het oordeel'. Wat moet je je daarbij voorstellen? Hoe redt Jezus ons? En over welk oordeel heeft hij het?

Uit wat hij daarover later zegt blijkt, dat hij een verband legt tussen zondeval en verlossing; tussen Adam en Jezus. Zo schrijft hij in zijn brief aan de Romeinen (kort samengevat): "Zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen en dus ook de dood, zo wordt ook door één mens, Jezus, de mens daarvan verlost". De mens heeft dus over zichzelf een oordeel afgeroepen!

Wij denken bij het woord 'zonde' doorgaans aan een handeling: aan het doen van iets wat niet mag. Maar Paulus ziet dat anders. Het woord 'zonde' wijst in de eerste plaats op een toestand. Het verhaal over Adam en Eva en het eten van de boom van de kennis is natuurlijk een onhistorisch verhaal. In dat verhaal gaat het over de mens waarin de mens terecht komt vanaf het moment dat hij zich gaat verbeelden God niet meer nodig te hebben: omdat hij zich door zijn kennis prima weet te redden in zijn bestaan. Vanaf het ogenblik dat hij zich gaat verbeelden dat het leven maakbaar is. Volgens Paulus is die situatie dodelijk: een leven zonder Godsgeloof verdient de term leven niet.

Wat in Genesis wordt verteld herhaalt zich dan ook dagelijks: waar de mens reikt naar kennis verliest hij het mysterie, dat hem draagt, uit het oog.

Is er over dat mysterie nog wat méér te zeggen? Volgens Paulus niet: want God is de Onzienlijke; en voor Zijn rijk geldt dat 'geen mensenoog het heeft gezien en geen mensenoor het heeft gehoord'. Elk spreken over God is voor Paulus verdacht. Want God is God. En de wereld is de wereld. En die twee zijn van elkaar gescheiden door een dikke mist. God onttrekt zich aan onze waarneming.

Maar wat betekent dat? Is dat niet geloven in een fictie? Is elke vorm van religiositeit dan niet gebouwd op wensdromen? Zegt ons gezond verstand niet dat het gerucht, dat geloven in zo'n God goed is voor kinderen en dwazen?

    Was het mij beter gegaan
als ik niet had gedacht,
niet had verwacht dat u was? -
niet bij dag en bij nacht?
Had ik u niet moeten missen?
- zo luidt een hertaling van de eerste psalm, gemaakt door Lloyd Haft. Verwoordt hij daarmee niet een herkenbare twijfel van velen die wellicht ooit vurig geloofden?

En hoe staat het met ons: hebben wij nog de openheid van geest die nodig is om ruimte te maken voor een God, die de schijn van de rationaliteit tegen heeft? Geven wij Gode nog wat Hem toekomt?

De ommekeer in het leven van Paulus kwam toen hij op weg was naar Damaskus. Daar ergens ging hij zich realiseren: waar ben ik nu eigenlijk mee bezig? "Paulus, waarom vervolg je mij?" - heet het in het verhaal over zijn bekering. Paulus vervolgt mensen die in Jezus een mens zien, die door dik en dun bleef vertrouwen op een Onzichtbare God, die hij zijn Vader noemde. In Jezus herkenden ze een mens die, ondanks alles, trouw bleef geloven in een onmogelijke mogelijkheid: een God die "niet laat varen wat zijn hand begon" ook al maken de gebeurtenissen dat dit vertrouwen de schijn tegen heeft.

In de ogen van hen, die dat in Jezus hadden herkend en die vastbesloten waren om hem na te volgen, moet Paulus die vraag gelezen hebben: wie vervolg je nu eigenlijk? En waarom? Wat is er verkeerd aan ons Godsvertrouwen?

Door deze confrontatie moet Paulus zijn gaan beseffen, dat er aan zijn Joodse way-of-life, met al die cultische voorschriften en regels, iets wezenlijks ontbrak: het bevrijdende van een onvoorwaardelijk geloof in Gods dragende liefde. Jezus redt van het oordeel dat mensen over zichzelf afroepen. Paulus moet hebben ontdekt dat de weg die hij volgde een doodlopende weg was.


En het kan bijna niet anders of de boodschap van Paulus heeft bestaan uit wat hij zelf was gaan zien, en waarvan hij dacht dat anderen dat ook zouden kunnen gaan zien: de bevrijdende waarheid, dat het leven pas ècht begint wanneer de mens gaat beseffen wat 'zonde' eigenlijk is. Niet ik, Paulus, ben het die dit tegen u zeg - maar Christus in mij: want hij heeft mij de ogen geopend - en mij gered van een weg die uitliet op een dodelijke uitzichtloosheid.

Paulus is, als gevolg van deze verkondiging ook zelf herhaaldelijk vervolgd, gevangen genomen, gemarteld, en verguisd; en uiteindelijk waarschijnlijk door mensen waarmee hij zich altijd verbonden is blijven voelen, jodenchristenen, verraden. Maar dat heeft hij allemaal geaccepteerd. Wie hem zou hebben gevraagd waar hij de moed en de kracht ontleende om dit te dragen zou ongetwijfeld als antwoord gekregen hebben: Christus in mij - die wonderlijke aanwezige, die zich ooit had gemanifesteerd toen hij zelf de Christenen vervolgde.

Zonder een Paulus en al die anderen die zich door hem aangesproken voelden en die in zijn voetspoor door het leven wilden gaan, was er waarschijnlijk nooit een kerk was ontstaan. Waren er nooit gemeenten ontstaan waarover Paulus had kunnen schrijven: "uw geloof in God vindt weerklank ....; wij hoeven daarover niets te zeggen; want iedereen praat erover."

Toch is dat alleen de buitenkant, de geschiedenis, uiterlijke sporen van Godsgeloof. Maar los daarvan rijst de vraag: is dit geloof ook te ervaren als bevrijdend? Kan een mens wel met reden onvoorwaardelijk geloven in 'wat geen oog gezien heeft en geen oor gehoord'? Dat klinkt toch op zijn zachtst gezegd onwaarschijnlijk?

Dat is alleen mogelijk voor wie in zijn/haar leven ooit iets heeft ervaren van 'voorzienigheid', van 'een dragende kracht', een 'heilige grond'; een 'trouwe geleide'; een 'bemoedigende stem' die geen tegenspraak duldt, of een weg die zich onmiskenbaar aandient als jouw weg.
Godsvertrouwen is alleen mogelijk voor wie onder ogen kan zien hoe beperkt zijn/haar eigen mogelijkheden zijn; en dat er veel meer is dat we niet weten, niet begrijpen, en waar we niet bij kunnen dan wat we wel kunnen overzien.

En kan het niet ook bevrijdend zijn om in verbondenheid met anderen het er samen op te wagen om vertrouwen te stellen in de belofte 'dat niets ons kan scheiden van Gods liefde'? Geloof is de wedertrouw van mensen aan God die trouw belooft aan mensen. Zulk geloof laat ook sporen na in de levens van mensen; en in de verbanden waar mensen deel van uitmaken. Het eerste woord gaat van God uit: maar de waarheid en betrouwbaarheid daarvan worden bevestigd door ervaringen die mensen er met elkaar aan opdoen. Kun je daarover meepraten?

Sta daar nu eens even bij stil;
en sluit je ogen:
en luister.
Want in de stilte
kun je hier
in deze gewijde ruimte
de echo horen van Gods woord,
zoals dat hier zo vaak heeft geklonken,
ook voor jou.
En van de antwoorden daarop van mensen:
in de liederen, gebeden, beloften en rituelen.

Sta daarbij stil
en open je hart, en bidt.


DE LEZINGEN:
De lezingen:

Matteùs 22
34 Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35 Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36 'Meester, wat is het grootste gebod in de wet?' 37 Hij antwoordde: 'Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38 Dat is het grootste en eerste gebod. 39 Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40 Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.'

I Tessalonicenzen 1: 5c-10
U weet hoeveel we voor u hebben betekend toen we in uw midden waren. 6 U hebt ons nagevolgd, en daarmee de Heer: onder zware beproevingen hebt u het woord ontvangen met de vreugde van de heilige Geest. 7 Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje geworden. 8 Want het woord van de Heer heeft zich vanuit uw gemeente niet alleen in Macedonië en Achaje verspreid, uw geloof in God vindt ook weerklank buiten die gebieden. Wij hoeven daarover niets te vertellen; 9 iedereen praat erover hoe wij door u zijn ontvangen en hoe u zich van de afgoden hebt afgewend om u tot God te keren - om hem, de levende en ware God, te dienen 10 en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel: Jezus, die hij uit de dood heeft doen opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS. ..

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2008.