Paulus Klooster van Moissac, 11de eeuw. |
![]() |
De lezingen waren:
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Matteüs 22:34-40
I Tessalonicenzen 1:5c-10
"Jezus, die (..)ons zal redden van het komende
oordeel"?
Wanneer je die vroege brief van Paulus leest, dan zou je graag
willen weten waaruit zijn 'evangelie' - als we het zo mogen
noemen - bestond. Het is niet gemakkelijk, om zijn boodschap
te destilleren uit wat hij schrijft - om uiteenlopende
redenen. In de eerste plaats omdat brieven nu eenmaal altijd
'momentopnamen' zijn. Voordat iemand zich ertoe zet om een
brief te gaan schrijven moet daar een aanleiding voor zijn.
Paulus brieven zijn vaak een reactie: op geruchten die hem
hebben bereikt; of op vragen, die hem worden gesteld. En dat
betekent, dat je natuurlijk niet kunt verwachten dat in zo'n
brief een uitgewerkte theologische verhandeling staat.
Maar er is nog een tweede reden, waarom het niet gemakkelijk
is om antwoord te geven op de vraag waaruit het gedachtengoed
van Paulus nu eigenlijk bestond: het feit namelijk, dat hij
zelf - in de loop van zijn leven - over bepaalde zaken anders
is gaan denken; en soms ook anders ging formuleren. De
boodschap die Paulus bracht is er in de loop van zijn leven
dus wat anders uit gaan zien.
De brief aan de gemeente is Thessalonika is, zoals al gezegd,
de oudste die van Paulus is bewaard. Zo'n zinnetje als
"Jezus, die is opgewekt uit de dood, zal ons redden van het
komende oordeel" is zonder twijfel mede ingegeven door de
aanvankelijke verwachting van Paulus en van anderen, dat Jezus
spoedig zou terugkeren. Maar na verloop van tijd begon men in
te zien dat men zijn ideeën moest bijstellen. En ook Paulus is
daarover toen toch wat anders gaan denken.
Dit doet niets af aan wat Paulus zegt over het verlossingswerk
van Jezus: 'hij redt ons van het oordeel'. Wat moet je je
daarbij voorstellen? Hoe redt Jezus ons? En over welk oordeel
heeft hij het?
Uit wat hij daarover later zegt blijkt, dat hij een verband
legt tussen zondeval en verlossing; tussen Adam en Jezus. Zo
schrijft hij in zijn brief aan de Romeinen (kort samengevat):
"Zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen en dus
ook de dood, zo wordt ook door één mens, Jezus, de mens
daarvan verlost". De mens heeft dus over zichzelf een oordeel
afgeroepen!
Wij denken bij het woord 'zonde' doorgaans aan een handeling:
aan het doen van iets wat niet mag. Maar Paulus ziet dat
anders. Het woord 'zonde' wijst in de eerste plaats op een
toestand. Het verhaal over Adam en Eva en het eten van de boom
van de kennis is natuurlijk een onhistorisch verhaal. In dat
verhaal gaat het over de mens waarin de mens terecht komt
vanaf het moment dat hij zich gaat verbeelden God niet meer
nodig te hebben: omdat hij zich door zijn kennis prima weet te
redden in zijn bestaan. Vanaf het ogenblik dat hij zich gaat
verbeelden dat het leven maakbaar is. Volgens Paulus is die
situatie dodelijk: een leven zonder Godsgeloof verdient de
term leven niet.
Wat in Genesis wordt verteld herhaalt zich dan ook dagelijks:
waar de mens reikt naar kennis verliest hij het mysterie, dat
hem draagt, uit het oog.
Is er over dat mysterie nog wat méér te zeggen? Volgens Paulus
niet: want God is de Onzienlijke; en voor Zijn rijk geldt dat
'geen mensenoog het heeft gezien en geen mensenoor het heeft
gehoord'. Elk spreken over God is voor Paulus verdacht. Want
God is God. En de wereld is de wereld. En die twee zijn van
elkaar gescheiden door een dikke mist. God onttrekt zich aan
onze waarneming.
Maar wat betekent dat? Is dat niet geloven in een fictie? Is
elke vorm van religiositeit dan niet gebouwd op wensdromen?
Zegt ons gezond verstand niet dat het gerucht, dat geloven in
zo'n God goed is voor kinderen en dwazen?
Was het mij beter gegaan
als ik niet had gedacht,
niet had verwacht dat u was? -
niet bij dag en bij nacht?
Had ik u niet moeten missen?
- zo luidt een hertaling van de eerste psalm, gemaakt door
Lloyd Haft. Verwoordt hij daarmee niet een herkenbare twijfel
van velen die wellicht ooit vurig geloofden?
En hoe staat het met ons: hebben wij nog de openheid van geest
die nodig is om ruimte te maken voor een God, die de schijn
van de rationaliteit tegen heeft? Geven wij Gode nog wat Hem
toekomt?
De ommekeer in het leven van Paulus kwam toen hij op weg was
naar Damaskus. Daar ergens ging hij zich realiseren: waar ben
ik nu eigenlijk mee bezig? "Paulus, waarom vervolg je mij?" -
heet het in het verhaal over zijn bekering. Paulus vervolgt
mensen die in Jezus een mens zien, die door dik en dun bleef
vertrouwen op een Onzichtbare God, die hij zijn Vader noemde.
In Jezus herkenden ze een mens die, ondanks alles, trouw bleef
geloven in een onmogelijke mogelijkheid: een God die "niet
laat varen wat zijn hand begon" ook al maken de gebeurtenissen
dat dit vertrouwen de schijn tegen heeft.
In de ogen van hen, die dat in Jezus hadden herkend en die
vastbesloten waren om hem na te volgen, moet Paulus die vraag
gelezen hebben: wie vervolg je nu eigenlijk? En waarom? Wat is
er verkeerd aan ons Godsvertrouwen?
Door deze confrontatie moet Paulus zijn gaan beseffen, dat er
aan zijn Joodse way-of-life, met al die cultische
voorschriften en regels, iets wezenlijks ontbrak: het
bevrijdende van een onvoorwaardelijk geloof in Gods dragende
liefde. Jezus redt van het oordeel dat mensen over zichzelf
afroepen. Paulus moet hebben ontdekt dat de weg die hij volgde
een doodlopende weg was.
En het kan bijna niet anders of de boodschap van Paulus heeft
bestaan uit wat hij zelf was gaan zien, en waarvan hij dacht
dat anderen dat ook zouden kunnen gaan zien: de bevrijdende
waarheid, dat het leven pas ècht begint wanneer de mens gaat
beseffen wat 'zonde' eigenlijk is. Niet ik, Paulus, ben het
die dit tegen u zeg - maar Christus in mij: want hij heeft mij
de ogen geopend - en mij gered van een weg die uitliet op een
dodelijke uitzichtloosheid.
Paulus is, als gevolg van deze verkondiging ook zelf
herhaaldelijk vervolgd, gevangen genomen, gemarteld, en
verguisd; en uiteindelijk waarschijnlijk door mensen waarmee
hij zich altijd verbonden is blijven voelen, jodenchristenen,
verraden. Maar dat heeft hij allemaal geaccepteerd. Wie hem
zou hebben gevraagd waar hij de moed en de kracht ontleende om
dit te dragen zou ongetwijfeld als antwoord gekregen hebben:
Christus in mij - die wonderlijke aanwezige, die zich ooit had
gemanifesteerd toen hij zelf de Christenen vervolgde.
Zonder een Paulus en al die anderen die zich door hem
aangesproken voelden en die in zijn voetspoor door het leven
wilden gaan, was er waarschijnlijk nooit een kerk was
ontstaan. Waren er nooit gemeenten ontstaan waarover Paulus
had kunnen schrijven: "uw geloof in God vindt weerklank ....;
wij hoeven daarover niets te zeggen; want iedereen praat
erover."
Toch is dat alleen de buitenkant, de geschiedenis, uiterlijke
sporen van Godsgeloof. Maar los daarvan rijst de vraag: is dit
geloof ook te ervaren als bevrijdend? Kan een mens wel met
reden onvoorwaardelijk geloven in 'wat geen oog gezien heeft
en geen oor gehoord'? Dat klinkt toch op zijn zachtst gezegd
onwaarschijnlijk?
Dat is alleen mogelijk voor wie in zijn/haar leven ooit iets
heeft ervaren van 'voorzienigheid', van 'een dragende kracht',
een 'heilige grond'; een 'trouwe geleide'; een 'bemoedigende
stem' die geen tegenspraak duldt, of een weg die zich
onmiskenbaar aandient als jouw weg.
Godsvertrouwen is alleen mogelijk voor wie onder ogen kan zien
hoe beperkt zijn/haar eigen mogelijkheden zijn; en dat er veel
meer is dat we niet weten, niet begrijpen, en waar we niet bij
kunnen dan wat we wel kunnen overzien.
En kan het niet ook bevrijdend zijn om in verbondenheid met
anderen het er samen op te wagen om vertrouwen te stellen in
de belofte 'dat niets ons kan scheiden van Gods liefde'?
Geloof is de wedertrouw van mensen aan God die trouw belooft
aan mensen. Zulk geloof laat ook sporen na in de levens van
mensen; en in de verbanden waar mensen deel van uitmaken. Het
eerste woord gaat van God uit: maar de waarheid en
betrouwbaarheid daarvan worden bevestigd door ervaringen die
mensen er met elkaar aan opdoen. Kun je daarover meepraten?
Sta daar nu eens even bij stil;
en sluit je ogen:
en luister.
Want in de stilte
kun je hier
in deze gewijde ruimte
de echo horen van Gods woord,
zoals dat hier zo vaak heeft geklonken,
ook voor jou.
En van de antwoorden daarop van mensen:
in de liederen, gebeden, beloften en rituelen.
Sta daarbij stil
en open je hart, en bidt.
De lezingen:
Matteùs 22
34 Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën
tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35 Om hem op
de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36
'Meester, wat is het grootste gebod in de wet?' 37 Hij
antwoordde: 'Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met
heel uw ziel en met heel uw verstand. 38 Dat is het grootste
en eerste gebod. 39 Het tweede is daaraan gelijk: heb uw
naaste lief als uzelf. 40 Deze twee geboden zijn de grondslag
van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.'
I Tessalonicenzen 1: 5c-10
U weet hoeveel we voor u hebben betekend toen we in uw midden
waren. 6 U hebt ons nagevolgd, en daarmee de Heer: onder zware
beproevingen hebt u het woord ontvangen met de vreugde van de
heilige Geest. 7 Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen
in Macedonië en Achaje geworden. 8 Want het woord van de Heer
heeft zich vanuit uw gemeente niet alleen in Macedonië en
Achaje verspreid, uw geloof in God vindt ook weerklank buiten
die gebieden. Wij hoeven daarover niets te vertellen; 9
iedereen praat erover hoe wij door u zijn ontvangen en hoe u
zich van de afgoden hebt afgewend om u tot God te keren - om
hem, de levende en ware God, te dienen 10 en om zijn Zoon te
verwachten uit de hemel: Jezus, die hij uit de dood heeft doen
opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2008.