De lezingen waren:
Matteüs 22:15-21
I Thessalonicensen 1: 1-9
Wat God toekomt....
Er is wel eens gezegd dat Paulus het evangelie heeft
'verdraaid': omdat hij van de Jezus die we kennen uit de
evangeliën een totaal andere Jezus zou hebben gemaakt. De
Jezus uit de evangeliën zou heel menselijk, bewogen en sociaal
zijn. En Paulus zou van Jezus een goddelijk wezen hebben
gemaakt.
Al tijdens zijn leven was Paulus een omstreden figuur. Het
werd hem nagedragen, dat hij zich ten onrechte 'apostel'
noemde. Hij had Jezus immers helemaal niet gekend! Hij heeft
Jezus mogelijk zelfs nooit in levende lijve ontmoet: hoe kun
je je dan een apostel (= gezondene) noemen!
Paulus van zijn kant stelde daar tegenover, dat Jezus zèlf hem
- voor de poorten van Damaskus - was verschenen; en dat Jezus
hem persoonlijk tot het apostolaat had geroepen. Dus: net
zoals Jezus na zijn dood ook aan anderen is verschenen. En je
moet het hem toegeven: zonder die verschijningen zouden
Petrus, Tomas en vele anderen er ook niet toe zijn gekomen om
erop uit te trekken en het evangelie te verkondigen.
Wie Paulus het verwijt maakt dat hij van de Jezus uit de
evangeliën een andere Jezus heeft gemaakt dient daarbij wèl
bedenken, dat de evangeliën - in de tijd dat Paulus rondreisde
- nog geschreven moesten worden. Er deden natuurlijk wel
verhalen de ronde over Jezus: over wie hij was geweest en wat
hij had gedaan, over zijn kruisiging en die laatste maaltijd
op de avond die daaraan vooraf ging, en over het raadsel van
het lege graf. Daar heeft ook Paulus het zijne van gehoord. In
een latere brief, aan de gemeente van Corinthe, schrijft hij:
"Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn
beurt ook weer ontvangen" (I Cor. 15:3).
Maar laten we eens kijken naar wat Paulus schrijft aan de
mensen in Thessalonika. In de aanhef van zijn brief aan deze
gemeente spreekt hij over "wat het geloof al niet tot stand
brengt" en over "de overweldigende kracht van de heilige
Geest". Wat zou hij daarmee bedoelen?
We kunnen dat niet goed begrijpen als we er niet andere
brieven van Paulus naast leggen. Uit andere brieven blijkt dat
voor Paulus één ding vast staat: dat God een 'verborgen God'
is. God is God, en de wereld is de wereld. Alles wat er over
God of over goden wordt gezegd is verdacht. Want mensen moeten
zich niet verbeelden ook maar iets over God te kunnen zeggen.
Alle vormen van religiositeit, die Paulus tegenkwam - of het
nu een mysteriegodsdienst was of een vruchtbaarheidscultus,
een filosofisch godsconcept of een vorm van mystiek - voor
Paulus was het allemaal verdacht; een symptoom van onbegrip.
Want de mens is niet in staat om ook maar iets over God te
zeggen. Als Paulus in Athene komt en een altaar ziet staan
voor 'de onbekende God' dan zegt hij: kijk, dat is nu de God
die ik verkondig.
Tussen onze werkelijkheid en het godsrijk ligt een
onoverbrugbare kloof; een ondoorzichtige mist; of welk beeld
je daar ook voor wilt gebruiken. God is 'wat geen mensenoog
heeft gezien, en geen mensenoor heeft gehoord' - aldus Paulus.
Juist omdat God zo onzichtbaar is, is het ook verleidelijk om
deze God te ontkennen en net te doen alsof God niet bestaat.
Maar dat is nu juist de oerzonde van de mens: daarover lezen
we in het verhaal over de zondeval. De oerzonde van de mens is
dat hij aan God voorbij gaat, en voor God geen aandacht heeft
- geen ruimte maakt. Het verhaal over Adam en Eva, die eten
van de boom is natuurlijk onhistorisch: juist daardoor drukt
het uit hoe de mens altijd weer opnieuw reikt naar de boom van
kennis, en meent dat hij daarmee God overbodig maakt.
Veel mensen denken bij zonde aan de ethiek: aan wat goed is en
kwaad. Maar het woord wijst in de eerste plaats naar de
toestand, waarin de de mens zonder God verkeert. Het woord
zonde wijst naar onze kenniscultuur waarin voor God feitelijk
geen plaats is. Waarin de mens meent autonoom te zijn. In de
tijd van Paulus lag dat klaarblijkelijk niet zo heel anders.
Het verhaal van de zondeval herhaalt zich dan ook dagelijks,
waar mensen menen dat de werkelijkheid samenvalt met de wereld
zoals zij die waarnemen. Zo ziet Paulus dat.
In Thessalonika ziet hij evenwel iets anders: mensen die
gewonnen voor zijn inzicht dat ons leven uitzichtsloos is
wanneer we voorbij gaan aan aan het mysterie waar het woord
God naar verwijst: het mysterie van onze herkomst, de zin en
het doel van ons bestaan. "De grond waarop je staat is heilige
grond", kreeg Mozes te horen toen hij iets zag dat helemaal
niet kan: een brandende braambos, die niet verteert: een
onmogelijke mogelijkheid. Een werkelijkheid die de schijn
tegen heeft. Nèt zo paradoxaal als de boodschap van Paulus:
jullie moeten plaats maken in je leven voor 'wat geen oog
heeft gezien, of geen oor heeft gehoord!'. Ook die boodschaap
heeft de schijn tegen: is niet te beargumenteren.
Doen wij dat? Zou ons leven er niet anders uitzien, wanneer we
- ondanks alles wat ons ertoe verleid om de werkelijkheid te
versimpelen - trouw zouden zijn aan wat wij belijden: dat onze
hulp is in de naam van de EEUWIGE, die hemel en aarde gemaakt
heeft, die ons trouw is en die niet laat varen wat zijn hand
ook aan elk van ons begon?
Wat Paulus signaleert in Thessalonika is - zo beschrijft hij
dat - verbazingwekkend!
SPOREN VAN GOD
Onlangs verscheen er een boekje onder de titel "God als
onderzoeksprogramma". Het is geschreven door Erik Borgman.
Hij schreef het bij zijn aantreden als hoogleraar in Tilburg.
Daar kreeg hij een aanstelling als hoogleraar in de theologie
van de religie - in het bijzonder van het Christendom. Je zou
kunnen zeggen, dat hij in zijn boek de gedachten van Paulus
weer oppakt als hij stelt: "Als het woord God staat voor het
onzienlijke....; voor oorsprong, zin en doel van het menselijk
bestaan... En als het geloof van mensen bestaat uit de trouw
aan deze waarheid...: dan zouden we ons toch moeten bezinnen
op de vraag wat dit in onze cultuur teweeg brengt. We zouden
eens op zoek moeten gaan - in het maatschappelijk debat, in
het onderwijs, in het streven van mensen om de tijd goed te
besteden, in de wetenschap voorzover die wetenschap een zoeken
naar 'waarheid' is, en bovenal natuurlijk in de
geloofsgemeenschappen (of die nu christelijk zijn of niet) -
naar sporen van geloof. En in welke mate die bronnen zijn van
kracht, van hoop, en van een welbevinden. God mag dan wel 'de
onzienlijke zijn': maar dat betekent nog niet dat het geloof -
in de eigenlijke zin van het woord - geen sporen achterlaat!
Het bijzondere van het begin van de brief aan de gemeente in
Thessalonika vind ik dat je daar een zekere dubbelheid van
Paulus in tegenkomt: enerzijds merk je dat hij iets gezien
heeft wat ook anderen zouden moeten kunnen zien. En dat
probeert hij uit te dragen. Anderzijds kun je uit zijn woorden
opmaken, dat ook hij zo zijn twijfels heeft: wat moeten mensen
met een God die volstrekt buiten ons gezichtsveld ligt? Maar
dan doet hij die overweldigende ontdekking, dat zijn boodschap
zo'n enorme beweging heeft veroorzaakt. Een levende gemeente.
Een enorm elan. "U weet hoeveel we voor u hebben betekend toen
we in uw midden waren"; "Ik hoef u daar niets over te vertellen;
iedereen praat erover!". Paulus herkent, zowel in wat er
gebeurt de gemeente in Thessalonika als in zijn eigen bestaan
de overweldigende kracht van de Heilige Geest - wat dat dan
ook precies mag zijn; sporen van God. Voor Paulus is dat ook een
bevestiging dat zijn boodschap ook geloofwaardig is.
De vraag die boven komt drijven is: hoe staat het nu met ons?
Durf jij het nog aan met het geloof in de 'Onzienlijke'?
Bieden woorden zoals 'Gods trouw' en 'Gods liefde' nog
houvast? Uitzicht? Troost? Of heb je voor jezelf het woord
'God' inmiddels ook maar tussen aanhalingstekens gezet?
Als God méér is dan een metafoor, dan zou je mogen verwachten
dat er ook in jouw leven sporen te vinden zijn van God: want
als God God is, dan is hij een God van alle mensen: van kwaden
en goeden, van ongelovige Tomassen en getrouwen, van
ochtendmensen en avondmensen. Maar om werkelijk mèns te worden
moet je wel op zoek gaan naar sporen: en ruimte maken voor de
God van Paulus, van wie Paulus zegt, dat niets ons kan
scheiden van zijn liefde. Herken je sporen van God in je eigen
leven? In dat van anderen? Maak jij ruimte voor de Onzienlijke
in jouw denkwereld? En geef jij God wat God toekomt?
Sta daar nu eens even bij stil;
en sluit je ogen:
en luister.
Want in de stilte
kun je hier
in deze gewijde ruimte
de echo horen van Gods woord,
zoals dat hier zo vaak heeft geklonken,
ook voor jou.
En open dan je hart.
DE LEZINGEN:
Matteüs 22: 15-21
15 Nu trokken de farizeeën zich terug om zich erop te beraden
hoe ze hem met een uitspraak in de val konden lokken. 16 Ze
stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal
herodianen naar hem toe, met de vraag: 'Meester, wij weten dat
u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de
weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat
liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. 17 Zeg ons daarom
wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen
of niet?' 18 Maar Jezus had hun boze opzet door en zei:
'Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? 19 Laat me de
belastingmunt zien.' Ze reikten hem een denarie aan. 20 Hij
vroeg hun: 'Van wie is dit een afbeelding en van wie is het
opschrift?' 21 Ze antwoordden: 'Van de keizer.' Daarop zei hij
tegen hen: 'Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en
geef aan God wat God toebehoort.'
I Thessalonicenzen 1: 1-9
1 Van Paulus, Silvanus en Timoteüs.
Aan de gemeente in Tessalonika, die toebehoort aan God, de
Vader, en de Heer Jezus Christus. Genade zij u en vrede.
2 Wij danken God altijd voor u allen: wij noemen u
onophoudelijk in onze gebeden 3 en gedenken dan voor onze God
en Vader hoeveel uw geloof tot stand brengt, hoe krachtig uw
liefde is en hoe standvastig u blijft hopen op de komst van
Jezus Christus, onze Heer. 4 God heeft u lief, broeders en
zusters. Wij weten dat hij u heeft uitgekozen: 5 onze
verkondiging aan u overtuigde immers niet alleen door onze
woorden, maar ook door de overweldigende kracht van de heilige
Geest. U weet hoeveel we voor u hebben betekend toen we in uw
midden waren.
6 U hebt ons nagevolgd, en daarmee de Heer: onder zware
beproevingen hebt u het woord ontvangen met de vreugde van de
heilige Geest. 7 Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen
in Macedonië en Achaje geworden. 8 Want het woord van de Heer
heeft zich vanuit uw gemeente niet alleen in Macedonië en Achaje
verspreid, uw geloof in God vindt ook weerklank buiten die gebieden.
Wij hoeven daarover niets te vertellen; 9 iedereen praat erover
hoe wij door u zijn ontvangen en hoe u zich van de afgoden hebt
afgewend om u tot God te keren om hem, de levende en ware God,
te dienen.
Terug naar het begin van deze pagina