Ikoon van Christus de Verlosser (Soter).
De tekst: "Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie is bestemd" (Mattheüs 25:34)

Preek gehouden tijdens de dienst van de NPB-gemeente te Renkum, op zondag 9 november 2008.

De lezingen waren:
II Corinthe 12;7-12
Matteès 25:14-30.

PREEK
Het verhaal over de talenten is heel bekend: het wordt vaak - los uit de context - , uitgelegd in die zin dat elk mens beschikt over talenten; en dat het je taak is om je talenten te gebruiken. Want je hebt die niet voor niets gekregen. Maar is dat nu wat Jezus wil zeggen aan zijn leerlingen? Dat denk ik toch niet.

Het gaat om vragen rond de bestemming van de mens en de wereld. Waar komen we uit met onze manier van leven? Hoe zal het gaan met onze kinderen en kleinkinderen? Wat maken wij mensen van deze wereld? En vooral ook wat staat ons persoonlijk nog te wachten: bestaat er zoiets als "het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor ons bestemd is"? Zulke vragen dringen zich van tijd tot tijd op. Ook bij de leerlingen van Jezus. En dan vertelt Jezus hun dit verhaal over een koopman, die op reis ging. Vóór zijn vertrek krijgen alle knechten een taak: elk één naar zijn eigen maat.

En de schijnwerper staat duidelijk gericht op de derde knecht: wat er over die eerste twee wordt verteld is alleen zijdelings belangrijk. Het gaat in wezen om die derde: om de knecht met wie het slecht afloopt. Hoe komt dat? Ligt dat aan God? Ligt dat aan de mens?

In die derde wordt uitgetekend hoe het vaak gaat in een mensenleven. Je wordt geboren, slaat je ogen op, en ontdekt al gauw een wereld waarin je je op de een of andere manier maar moet zien te redden. Waarin je je een positie moet verwerven. Die situatie kan de mens onaangenaam treffen. Pascaal vergeleek deze situatie met die van iemand wiens vrienden hem een poets hadden gebakken. Ze hadden hem, terwijl hij sliep, in een bootje gelegd en naar een onbewoond eilandje gebracht. Na zijn ontwaken vroeg de goede man zich af: 'Waar ben ik terecht gekomen? Wat doe ik hier? Wie heeft mij deze streek geleverd?' Zo kun je de menselijke situatie klaarblijkelijk ervaren. En wie herkent niet iets van die gevoelens: van onbehagen, van onzekerheid?
- wat moet ik met mijn leven?
- ben ik wel in staat om me waar te maken?
- wat wordt er van mij verwacht?
Je ziet om je heen hoe anderen, zo op het oog met groot gemak,
realiseren wat je zelf ook wel zou willen. Maar jij bent die ander niet: die is veel charmanter, slimmer, gehaaider, of misschien ook wel beter toegerust dan jij. Wanneer zulke gevoelens een kans krijgen kan het maar zo, dat een mens verbitterd raakt, zich tekort gedaan voelt en opstandig wordt. Zoals Kaïn, "omdat hij het gevoel had dat de Heer voor zijn offer geen oog had". Bij hem leidde de jaloezie tot broedermoord. Zo kan het gaan. Ligt dat aan God? Of aan de mens? Verkondigt Jezus een God die streng is en maait waar hij niet heeft gezaaid?

In de 2de brief van Paulus aan de gemeente in Corinthe vinden we iets anders. Daarin wordt beschreven hoe Paulus zijn gekwetstheid overwint door er zichzelf aan te herinneren, dat een mens niet meer nodig heeft dan Gods genade. Paulus is woedend en voelt zich tekort gedaan omdat er in de Corinthische gemeente mensen zijn, die ineens niet meer zoveel van hem moeten hebben: er zijn na hem apostelen gekomen, die veel welbespraakter waren dan Paulus; en zij laten zich erop voorstaan dat ze goede betrekkingen hebben met de gemeente in Jeruzalem; bovendien blijkt dat zij zich goed laten betalen. Paulus voelt zich miskend. En daarom neemt hij - iets wat eigenlijk indruist tegen alles wat hij gepast vindt - de vrijheid om maar eens hoog van zichzelf op te geven. Hij wijst erop dat hij er nooit beter van is geworden, en op de offers die hij heeft moeten brengen om wat hij als zijn levensopdraccht zag te realiseren. Uit het vervolg van de brief, het gedeelte dat wij vanochtend lazen, blijkt dat hij zijn jaloezie te boven komt: de vreugde in zijn werk ( hij noemt dat 'Gods genade') wint het van zijn gekwetstheid. En dan denkt hij weer terug aan alles wat hij heeft moeten doorstaan, en hoe zijn werk hem, desondanks, veel vreugde heeft gegeven. Dat ziet hij als een bewijs van Gods trouw; en ook als een bewijs dat zijn 'evangelie' betrouwbaar is. Het herinnert hem eraan, dat een mens niet meer nodig heeft dan Gods genade.

In de gelijkenis over de talenten wordt niet een strenge God verkondigd. Waar het in die gelijkenis om gaat is, dat de mens, die het leven niet kan zien als een godsgeschenk zichzelf daarmee ook een beeld van God schept, dat hem uiteindelijk het leven beneemt. En daarmee verliest hij ook de anderen uit het oog of - wat nog erger is - gaat hij de anderen zien als een sta-in-de weg. Dat is wat er kan gebeuren als op Gods liefde, die ons schept, draagt en leidt, niet meer wordt vertrouwd.

'Ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op': compassie is een blijk van respect voor de Vader van alle leven. Waar de compassie ontbreekt wordt duidelijk dat de mens zijn eigen herkomst en toekomst vergeten is; vergeten is dat onze enige zekerheid is daaruit bestaat dat niets ons kan scheiden van Gods liefde.

Erik Borgman, in zijn boek 'God als onderzoeksprogramma' schrijft dat we misschien veel te veel gefocust zijn op de vraag wie of wat God is; maar dat de vraag vooral zou moeten zijn: waar en wanneer God ervaarbaar is. Dat zou kunnen betekenen, dat mensen onder geheel verschillende omstandigheden God op een geheel eigen wijze ervaren.

Die gedachte nodigt ons uit om ons in te keren en na tegaan waar en wanneer wij, in ons leven, iets van God hebben ervaren? Waar wij Jezus in de ogen hebben gezien - terwijl we ons dat op dat moment misschien niet realiseerden. Wat heb jij in mijn leven ontvangen? Wijzen de talenten niet naar momenten van Godservaring? En wat heb je daar verder mee gedaan? Heb je die momenten begraven in vergetelheid? Of ben je ermee aan het werk gegaan?

Aat heb je gedaan, toen je Jezus in de ogen keek? Heb je verteld over de talenten, die jezelf ooit kreeg? Over die bronnen van inspiratie en kracht? Heb je de dorst van mensen ermee kunnen lessen?

Sta daar nu eens even bij stil; en sluit je ogen.

Jezus zegt: "Jullie zijn door mijn Vader gezegend: kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is".
AMEN.


DE LEZINGEN: II Corinthe 12:7-12
Om te verhinderen dat ik mezelf zou verheffen, werd mij een doorn in het vlees gestoken: ik word gekweld door een engel van Satan. 8 Ik heb de Heer driemaal gesmeekt mij van hem te bevrijden, 9 maar hij zei: 'Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid.' Dus laat ik mij veel liever voorstaan op mijn zwakheid, zodat de kracht van Christus in mij zichtbaar wordt. 10 Omdat Christus mij kracht schenkt, schep ik vreugde in mijn zwakheid: in beledigingen, nood, vervolging en ellende. In mijn zwakheid ben ik sterk.
11 Ik heb me aangesteld als een dwaas, maar u hebt me ertoe gedwongen. U had me moeten aanbevelen. Want ik mag dan onbeduidend zijn, ik doe toch echt niet onder voor die geweldige apostelen. 12 Alles wat een apostel tot apostel maakt, heb ik u laten zien: elke volharding, alle tekenen en wonderen, elke kracht.

Matteùs 25:14-30

14 Of het zal zijn als met een man die op reis ging, zijn dienaren bij zich riep en het geld dat hij bezat aan hen in beheer gaf. 15 Aan de een gaf hij vijf talent, aan een ander twee, en aan nog een ander één, ieder naar wat hij aankon. Toen vertrok hij. Meteen 16 ging de man die vijf talent ontvangen had op weg om er handel mee te drijven, en zo verdiende hij er vijf talent bij. 17 Op dezelfde wijze verdiende de man die er twee had gekregen er twee bij. 18 Degene die één talent ontvangen had, besloot het geld van zijn heer te verstoppen: hij begroef het.
19 Na lange tijd keerde de heer van die dienaren terug en vroeg hun rekenschap. 20 Degene die vijf talent ontvangen had, kwam naar hem toe en overhandigde hem nog vijf talent erbij met de woorden: "Heer, u hebt mij vijf talent in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er vijf talent bij verdiend." 21 Zijn heer zei tegen hem: "Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar bent gebleken in het beheer van een klein bedrag, zal ik je over veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer." 22 Ook degene die twee talent ontvangen had, kwam naar hem toe en zei: "Heer, u hebt mij twee talent in beheer gegeven, alstublieft, ik heb er twee talent bij verdiend." 23 Zijn heer zei tegen hem: "Voortreffelijk, je bent een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar was in het beheer van een klein bedrag, zal ik je over veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer." 24 Nu kwam ook degene die één talent ontvangen had naar hem toe, hij zei: "Heer, ik wist van u dat u streng bent, dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet hebt geplant, 25 en uit angst besloot ik uw talent te begraven; alstublieft, hier hebt u het terug." 26 Zijn heer antwoordde hem: "Je bent een slechte, laffe dienaar. Je wist dus dat ik maai waar ik niet heb gezaaid en oogst waar ik niet heb geplant? 27 Had mijn geld dan bij de bank in bewaring gegeven, dan zou ik bij terugkomst mijn kapitaal met rente hebben terugontvangen. 28 Pak hem dat talent maar af en geef het aan degene die er tien heeft. 29 Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen. 30 En die nutteloze dienaar, gooi die eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt."

31 Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle engelen, zal hij plaatsnemen op zijn glorierijke troon. 32 Dan zullen alle volken voor hem worden samengebracht en zal hij de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt; 33 de schapen zal hij rechts van zich plaatsen, de bokken links. 34 Dan zal de koning tegen de groep rechts van zich zeggen: 35 Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS. ..

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2008.