De Remonstrantse kerk in Groningen | ![]() |
De lezing was:
Marcus 12:
Terug naar het begin van deze pagina
Marcus 12:38-44
Preek:
Twee lepta, deed de weduwe in de offerkist. Een lepta was
destijds in het Griekse taalgebied de kleinste munteenheid. De
waarde omgerekend naar het Romeinse muntenstelsel was 1
quadrans.
Het is verleidelijk om de uitspraak van Jezus over de weduwe
die twee lepta in de offerkist deed als uitgangspunt te nemen
voor een overweging over de ethische vraag, hoeveel een mens
zou moeten geven, als er - zoals in de afgelopen week - een
beroep wordt gedaan op onze vrijgevigheid.
Afgezien van het feit dat de preek van vanochtend dan wel heel
kort zou kunnen zijn - omdat er dan in feite alleen een appèl
wordt gedaan op onze bereidheid tot een gewetensonderzoek -
denk ik niet dat dit zou sporen met de bedoelingen van de
evangelist Marcus.
Marcus plaatst deze geschiedenis met opzet aan het begin van
het lijdensverhaal. "Zij heeft alles gegeven wat zij had",
schrijft hij. In de rabbijnse literatuur uit diezelfde tijd
komen uitspraken voor die je naast het verhaal over de weduwe
zou kunnen zetten.
"God sprak: wie brengen er gewoonlijk spijsoffers? Dat zijn de
armen: dat reken ik hen aan alsof ze hun leven voor mij
brachten". En ergens anders: "Eens bracht een vrouw een
handvol meel als offergave. De Priester had daar geen goed
woord voor over, en zei: moet je nou eens kijken wat die
brengt! Hoeveel daarvan mag ik opeten, en hoeveel daarvan moet
ik nog als offer brengen! Toen kreeg de priester een visioen,
en hij hoorde een stem zeggen 'Veracht haar niet, want zij is
gelijk aan iemand die haar leven heeft gegeven'.
Uit zulke teksten mag je concluderen dat ook het verhaal dat
Marcus vertelt zinspeelt op 'je leven geven voor de goede
zaak'.
Pas op voor de schriftgeleerden: want zij zijn erop uit om
daar goede sier mee te maken. In contrast daarmee staat die
weduwe: zij is iemand die haar leven geeft. Is dit niet een
passend begin van het lijdensverhaal? Het verhaal over de
weduwe wijst zo vooruit naar wat Jezus naar Jeruzalem brengt.
====
Een belangrijk thema dat ons met dit verhaal wordt aangereikt
is de vraag: wat kunnen wij missen? De weduwe zet alles in wat
ze heeft. Tot zoiets is alleen iemand in staat die in de loop
van zijn leven een sterk vertrouwen heeft opgebouwd op 'de
voorzienigheid'. Of - in de taal van het geloof -: op God, die
ons leven draagt.
Dat roept weer een andere vraag op; de vraag: hoe kom je aan
een dergelijk vertrouwen? Wat moet je in je leven hebben
meegemaakt om zo te worden?
Ga het eens bij jezelf na: welke levenservaring heeft jou
vertrouwen gegeven in het bestaan? In de toekomst? De manier
waarop je bent opgevoed? Mensen die om je heen stonden op de
momenten, dat je er zelf niet meer tegen de situatie
opgewassen was? Een vriendschap die langzaam is gegroeid
wellicht, die je de zekerheid geeft dat die ander je nimmer
zal laten vallen?
Of was het misschien iets in jezelf: een wonder dat zich
voltrok toen een kracht in jezèlf leidde tot herstel? Of een
moment van verlichting, een topervaring?
Misschien gaat het in het verhaal, dat Marcus vertelt wel niet
in de eerste plaats om wat de weduwe in de offerkist stopt,
maar om het grote vertrouwen dat uit die daad spreekt.
====
Wat kunnen wij missen? Misschien getuigt die vraag wel van een
verkeerd uitgangspunt. Misschien zouden we moeten beginnen met
de vraag naar ons grootste gemis? Waar ontbreekt het ons aan?
Om te beginnen misschien wel aan het diepe besef dat er in ons
leven weinig dingen zo vanzelfsprekend zijn als we doorgaans
aannemen. Ons grootste gemis zou wel eens kunnen zijn, dat we
het heel vanzelfsprekend vinden, dat we er zijn; en dat er een
wereld is om in te wonen. En dat we geworden zijn wie we zijn.
We beseffen vaak nauwelijks meer dat we niet onszelf gevormd
hebben. We beseffen vaak amper nog wat we allemaal aan anderen
te danken hebben. Dat het anderen waren die ons hebben leren
praten en denken; dat het anderen waren die ons hebben geleerd
wie er respect verdienen. Het zijn de anderen die ons hebben
gevormd. En het waren vaak anderen die in staat waren om
het goede in ons naar boven te halen.
Waar het ons misschien ook wel aan ontbreekt is een besef dat
we een binnenkamer hebben: een lege plek. Martin Buber
schrijft daar prachtig over, omdat het volgens hem de plek is
waar een mens naar toe kan om te wachten tot de tijd geen rol
meer speelt als het moment van ontmoeting is aangebroken. De
plek waar we een mens bij zijn naam wordt aangesproken. Als
wij bidden, vragen we vaak dat ons gebed wordt verhoord; maar
wat we vaak over het hoofd zien is, dat God ook verhoord wil
worden: Zijn liefde voor ons vraagt om een respons.
Is dat besef niet waaraan het ons dikwijls ontbreekt? Alleen als
dat besef niet ontbreekt, dan kan het gebeuren dat een mens
zegt - zoals Jezus in Getsemane: niet mijn wil, maar uw wil
geschiede. Zelfs wanneer het in mensen gestelde vertrouwen
wordt beschaamd. We weten allemaal maar al te goed dat er ook
mensen en milieus die juist het demonische en het slechte in
ons oproepen. Maar komt het er juist dan niet op aan of we nog weet
hebben van de weg naar binnen? "Wie mij wil volgen" zegt Jezus
(Marcus 8:34) "moet zichzelf verloochenen".
Dat 'zichzelf verloochenen' wordt vaak verkeerd begrepen:
'zichzelf verloochenen' staat niet tegenover 'zichzelf laten
gelden' maar tegenover 'Christus verloochenen'. Christenen
konden destijds voor de rechtbank gesleept worden en daar werd
van hen gevraagd om hun geloof af te zweren, m.a.w. Christus
te verloochenen.
'Geloven' en 'verloochenen': die woorden zijn dan ook
onverbrekelijk met elkaar verbonden. Je zou kunnen zeggen:
'geloven' is 'ja - zeggen', en verloochenen is 'nee-zeggen'.
Het 'ja' tegen het één impliceert het 'neen' tegen het ander.
Als wij geloven in onze kinderen, zullen wij in staat zijn hen
los te laten en vertrouwen te schenken zodat we hen hun eigen
weg kunnen laten gaan. Het impliceert dat we onze betekenis
voor hen leren relativeren.
Wie Christus niet verloochent zegt 'ja' tegen de God van Jezus
en vertrouwt erop dat die op zijn wijze gebruik zal maken van
wat wij tot stand proberen te brengen, wanneer wij proberen te
leven vanuit datgene wat Hij van ons vraagt. Dat 'ja' tegen
God is dus ook een 'neen' tegen onze neiging om alles in eigen
hand te willen houden.
Want is dat niet wat we vaak het liefste willen: greep houden
op de dingen? Van Thomas Merton is het volgende gebed bewaard:
Heer, mijn God,
Ik weet niet waar ik heen ga. Ik ken de weg niet die voor
mij ligt. Ik kan niet met zekerheid zeggen waar hij zal
eindigen. Ook ken ik mezelf niet echt, en het is niet
omdat ik denk dat ik Uw wil volg dat ik dat ook werkelijk
doe. Maar ik geloof dat het verlangen U te behagen U in
feite ook behaagt. En ik hoop dat ik dat verlangen heb in
alles wat ik doe. Ik hoop dat ik nooit iets zal doen
zonder dit verlangen. En ik weet dat als ik dit doe, U
mij zult leiden langs het rechte pad, hoewel ik er
misschien niets van zal begrijpen. Daarom zal ik altijd
op U vertrouwen, ook al lijk ik verloren en in de schaduw
van de dood. Ik zal niet bang zijn, want U bent steeds
bij mij, en U zult mij nooit aan mijn lot overlaten om
mijn gevaren alleen onder ogen te zien.
AMEN.
38 Tijdens zijn onderricht zei hij: 'Pas op voor de
schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en
eerbiedig begroet willen worden op het marktplein, 39 en een
ereplaats willen in de synagogen en bij feestmaaltijden: 40 ze
verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn
lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan
over anderen!'
41 Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek hoe de
mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de
kist. 42 Er kwam ook een arme weduwe, die er twee lepta in
gooide, ter waarde van niet meer dan een quadrans. 43 Hij riep
zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: 'Ik verzeker
jullie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan
alle anderen die er geld in hebben gegooid; 44 want die hebben
gegeven van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede
alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud.'
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2010.