Kaïn doodt Abel
Kathedraal in Autun, XIIde eeuw

Preek gehouden tijdens de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Lochem op zondag, 21 februari 2010

De lezingen waren:
Deuteronomium 5:6-21
Lucas 4:3-13

GIJ ZULT NIET....(?)
Wanneer je de tien geboden leest, en je tot je laat doordringen wat daar zoal wordt gezegd, dan rijst er een indringende vraag:
- Wat is dit voor een God, die deze tien opdrachten aan zijn volk geeft? Die straft wie ongehoorzaam zijn, en die anderen zegent met een lang leven en met voorspoed?
- Is dit dezelfde God, over wie in de Remonstrantse beginselverklaring staat dat wij die eren en dienen?

Simone Weil, een filosofe, opgegroeid in een Joods gezin, merkt op dat de God van het Oude Testament een 'God is van de heerscharen': een Almachtige God. Een God die gehoorzaamheid eist. Herkennen we die God in de tien geboden? En is dat onze God?

Veel kerkverlating is (mede) het gevolg van het feit dat de kerk - met een beroep op de bijbel en op Gods wil - gemeend heeft om voor zedemeester te moeten spelen? En voorschriften te kunnen geven, bijvoorbeeld: inzake het zondagsheiliging, huwelijk en sexualiteit, opvoeding en onderwijs, abortus en euthanasie; inzake vraagstukken rond oorlog en vrede; en met betrekking tot ethische kwesties - ook met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer.

Simone Weil merkt op dat de God van het Oude Testament toch eigenlijk een heel andere is, dan de God die Jezus ter sprake brengt en die hij zijn Vader noemt. Bij God de Vader draait alles om liefde die zichzelf niet zoekt; om verzoening en vergeving; en om zachtmoedigheid en barmhartigheid. 'Kijk eens naar de leliën op het veld. Hoe die zijn toegerust. Zou de hemelse Vader het ons dan aan iets doen ontbreken? Maak je dus geen zorgen: want al het nodige wordt de mens geschonken.
Daarmee roept Simone Weil de vraag op naar de relatie tussen theologie en ethiek: hoe verhoudt zich ons denken over God tot ons handelen, bezien vanuit het gezichtspunt van goed en kwaad?

In de tijd dat Kuitert hoogleraar was aan de Vrije Universiteit in Amsterdam had hij als leeropdracht om studenten in te leiden in de ethiek en dogmatiek. Hij was van oordeel dat je de ethiek moet losmaken van de dogmatiek: ons ethisch handelen kan, volgens hem, onmogelijk gerechtvaardigd worden met argumenten zoals 'het staat in bijbel' of 'dit is de wil van God'. Dat hield hij zijn studenten voor. Hij stelde zich op het standpunt dat de mens inzake zijn moraal autonoom. Hij vond het dan ook niet vanzelfsprekend dat er binnen de theologische faculteit een leerstoel ethiek bestond. Wat hem betreft kon die leerstoel daar worden opgeheven. De mens moet persoonlijk verantwoordelijkheid nemen voor zijn doen en laten. Daar moet je God niet bijhalen. Net zomin als dat je God bij de politiek moet betrekken.

"De werkelijkheid is" volgens Kuitert "zoals die is." Dat wil zeggen: De werkelijkheid dat is de lente; dat is: als het regent; de sterrenhemel; maar ook Auschwitz; en het kind dat sterft van de honger; de geliefde die jou frustreert; de ziekte die je treft; de kwetsbaarheid van alles wat kostbaar is; de eindigheid van het bestaan. Met die werkelijkheid moeten wij het doen. Binnen die werkelijkheid moeten wij onze eigen zaakjes opknappen, zonder daarbij een beroep te doen op het argument dat God het zus of zo wil. In die werkelijkheid is het onze opdracht om - ondanks alles - te leven uit dankbaarheid, uit liefde en uit het verlangen naar God: ook al vermoeden we dat die misschien wel niet bestaat - zoals ook Klaas Hendriks meent.

Is dat ook zoals wij denken? In de kinderbijbel van Karel Eykman en Bert Bouma heet het vijfde gebod: 'Verbind mijn naam niet aan dingen waar ik niets mee te maken heb'. Zou je in het verlangde daarvan mogen zeggen dat christelijke ethiek/christelijke politiek een vloek is? Omdat je ethiek (en politiek) niet moet verbinden met de wil van God? Misschien is dan zelfs de uitdrukking 'de wil van God' al een vloek: moet je wel spreken van een God die iets wil?

===
Het zijn moeilijke vragen. En niet gemakkelijk om hierover helderheid te krijgen. Mogelijk zou het ons helpen wanneer we konden verhelderen wat we nu eigenlijk met het woord 'God' bedoelen.

Onder redactie van Johan Goud is ooit een boekje verschenen met een aantal artikelen onder de titel een vermoede God. Zou je kunnen zeggen dat daarin tot uitdrukking komt wat bedoeld is met het eerste gebod: om je geen voorstellingen te maken van God? Alles wat we over God zeggen is teveel gezegd. Want God is een woord dat verwijst naar het onzegbare: de bron van onze werkelijkheid. Het woord God verwijst dus ook naar een niveau waarin de kategoriëen van goed en kwaad geen geldigheid hebben. Goed en kwaad: daar kan alleen sprake van zijn in relatie tot de mens en zijn doen en laten. Zou het 'eren en dienen van God' niet aansprekelijker worden wanneer God wordt opgevat als de eindeloze onuitputtelijke bron van inspiratie; als de bron van alle mogelijke betekenissen die in de werkelijkheid verborgen zijn?

Luther zegt ergens: 'Godsgeloof ligt als een appèl ingevouwen in ons bestaan'. Ik vermoed dat hij daarmee bedoelt, dat God ervaarbaar is voor elk mens die zijn ogen wijd open houdt, en beseft hoe elk moment van de dag vol is van - vaak onverwachte - betekenissen en mogelijkheden, voor wie daar tenminste voor open staat. Ook Schillebeeckx moet in die richting hebben gedacht toen hij zijn befaamde uitspraak deed dat God elk moment nieuw is.

En je zou kunnen zeggen dat dit ook de grondhouding is van de schrijver van de psalm, die we aan het begin van de dienst zonden:
    "Zegen mijn ziel, de grote naam des Heren"
Wat hij met mijn ziel bedoelt beschrijft hij in de volgende regel: 'al wat binnenin mij is'. Het besef er te mogen zijn is redeen om een loflied aan te heffen.

En wat dan ten aanzien van de ethiek? Ligt er dan geen enkele verbinding met de theologie? Wellicht zou je kunnen zeggen dat het onmogelijk om God ter sprake te brengen los van de mens. "Wees heilig, want ik uw God ben heilig" luidt een Godsspraak in het boek Leviticus. Met andere woorden: je kunt niet zeggen 'Mijn God' en jezelf thuislaten. Want ons kleine eindige bestaan is slechts een menselijke begrenzing van de oneidige mogelijkheden die in de werkelijkheid zijn verborgen en die zich ontvouwen. En de mens is, als beeld van God, alleen een teken van het grote gebeuren dat wij wording noemen, geschiedenis, schepping. Of zoals een dichteres eens schreef:

Er schuilt een gedaante in mijn eigen 'ik'
die anders is en levender en vrijer
die in zichzelf geen muren kent en tralies
geen eigendunk heeft en geen geldingsdrang
die zich weet los te maken uit de windsels
van angst en gal en treurig zelfbeklag
die opengaat en ademt in de ruimte
en luisteren wil, geduld heeft, troosten kan
en minnend inziet wat een ander mens bezielt
die geen bedenkingen, geen grenzen kent
en lachend geeft en deelt vanuit een wijd besef
dat allen op de aarde één zijn
en dat geen lot ons breken kan
omdat wij gronden in de echte liefde.

Soms in het donker kijkt dat diepste 'ik' mij aan
en ik herken het als de levende ikoon
van wat ons ooit is aangezegd:
de nieuwe mens in mij en iedereen verborgen
zo ver, zo ver - maar onder ons bereik ...

                      (Catharina Visser)


DE LEZINGEN:

Deuteronomium 5:
6 'Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
7 Vereer naast mij geen andere goden.
8 Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde.
9 Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; 10 maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
11 Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
12 Neem de sabbat in acht, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden; het is een heilige dag. 13 Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 14 maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u. 15 Bedenk dat u zelf slaaf was in Egypte totdat de HEER, uw God, u met sterke hand en opgeheven arm bevrijdde. Daarom heeft hij u opgedragen de sabbat te houden.
16 Toon eerbied voor uw vader en uw moeder, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden. Dan wordt u gezegend met een lang leven en met voorspoed in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
17 Pleeg geen moord.
18 Pleeg geen overspel.
19 Steel niet.
20 Leg over een ander geen vals getuigenis af.
21 Zet uw zinnen niet op de vrouw van een ander, en laat evenmin uw oog vallen op zijn huis, of op zijn akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.'

Lucas 4:
3 De duivel zei tegen hem: 'Als u de Zoon van God bent, beveel die steen dan in een brood te veranderen.' 4 Maar Jezus antwoordde: 'Er staat geschreven: "De mens leeft niet van brood alleen." 5 Toen bracht de duivel hem naar een hooggelegen plaats en liet hem in een en hetzelfde ogenblik alle koninkrijken van de wereld zien. 6 De duivel zei tegen hem: 'Ik geef u de macht over dat alles en ook de roem die ermee gepaard gaat, want ik kan daarover beschikken en ik geef het aan wie ik wil; 7 als u in aanbidding voor mij neervalt, zal dat allemaal van u zijn.' 8 Maar Jezus antwoordde: 'Er staat geschreven: "Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem."' 9 De duivel bracht Jezus naar Jeruzalem en zette hem op het hoogste punt van de tempel, en hij zei tegen hem: 'Als u de Zoon van God bent, spring dan naar beneden. 10 Want er staat geschreven: "Zijn engelen zal hij opdracht geven om over u te waken." 11 En ook: "Op hun handen zullen zij u dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een steen."' 12 Maar Jezus antwoordde: 'Er is gezegd: "Stel de Heer, uw God, niet op de proef."' 13 Toen de duivel Jezus aan al deze beproevingen had onderworpen, ging hij voor een tijd bij hem vandaan.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS. ..

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2010. <