Symbool van de evangelist Lucas Abbatiale St. Pierre et Paul Ottmarsheim (Vogezen, 11de eeuw) |
![]() |
De lezingen waren:
DE LEZINGEN:
Lucas 10:
Terug naar het begin van deze pagina
Numeri 11:24-30
Lucas 10: 1-18.23b,24
PREEK: 'Gelukkig de ogen die zien wat jullie zien!'
Het evangeliegedeelte dat we vandaag hebben gelezen verbindt
een aantal situaties met elkaar. Wat Lucas hier schrijft kun
je alleen begrijpen wanneer je dit leest tegen de achtergrond
van het oude testament. Daar wordt verteld dat het volk Israël
mort tegen Mozes omdat het in de woestijn dreigt van honger om
te komen. Klaarblijkelijk werd er ook in de jonge gemeente,
waartoe Lucas zich richt, geklaagd en gesomberd: daarom
herinnert Lucas zijn toehoorders aan het verhaal over het
ontevreden volk destijds in de woestijn. Destijds bood God een
uitweg door de Geest op hen te leggen.
Tegelijkertijd zinspeelt Lucas op de tijd dat Jezus nog leefde
en hij de twaalf leerlingen erop uit stuurde zonder iets mee
te nemen voor onderweg: geen stok geen reistas, geen brood en
geen geld; en ook geen extra kleren. Zo staat het in Lucas 9.
Armoede en vervolging omwille van het geloof: dat zou vanaf
dat moment karakteristiek zijn voor volgelingen van Jezus:
zowel voor pelgrims en als voor monniken is dat door de eeuwen
heen een richtlijn geweest. Maak je geen zorgen: God houdt van
je en zorgt dat je niets tekort komt.
Hier, in Lucas 10, ligt de nadruk op de actualiteit. Nu zijn
het anderen, die erop uit worden gestuurd, zeventig in getal.
Dat getal zeventig is ook ontleend aan het Oude Testament; het
zijn de leiders van het volk. Ook het grote rechtbank in
Jeruzalem - het grote sanhedrin - bestond uit zeventig leden.
Met dit getal karakteriseert Lucas de Christelijke gemeente
als de groep mensen die voorop moet gaan in de wereld:
geroepen om de messiaanse boodschap van vrede uit te dragen.
Niet eenvoudig, maar: vertrouw op God en zie hoe het goede ook
nu overwint.
U ziet hoe Lucas in zijn evangelie te werk gaat: in zijn ogen
gaat het altijd weerom hetzelfde: om de heilstijd, die
zichtbaar wordt waar mensen vertrouwen op God. Nu eens wordt
die heilstijd aangeduid als 'het beloofde land', dan weer als
'het koninkrijk van God'; en hier als 'het rijk van vrede',
waarin de demonen zich onderwerpen aan hen die in Christus
naam die vrede aanzeggen. De oproep van Lucas eindigt in een
aansporing om te ZIEN hoe de goddelijke belofte wordt
ingelost. Het woordje ZIEN krijgt alle nadruk: 'Gelukkig de
ogen die zien wat jullie zien! Want ik zeg jullie dat vele
profeten en koningen hebben willen zien wat jullie zien, maar
ze kregen het niet te zien, en hebben willen horen wat jullie
horen, maar ze kregen het niet te horen'.
De vertalers verdoezelen het feit dat de tekst een onderscheid
maakt tussen twee manieren van 'zien'; je zou daar ook in onze
taal voor het goede begrip ook twee verschillende woorden
moeten gebruiken: 'Vele profeten en koningen hebben willen
zien wat jullie aanschouwen'. Het 'Zien' verwijst meer naar
het registreren van de feiten; 'aanschouwen' heeft vooral
betrekking op de diepere betekenis van wat er gebeurt. Dit
'schouwen' is een vaardigheid die niet ieder zomaar is
gegeven. Voor sommigen is het een gave; voor anderen iets dat
je moet leren.
Een belangrijke functie van het geloof is om ons te helpen ZIEN:
want we kunnen alleen maar zinvol handelen wanneer we de
zin in de werkelijkheid kunnen ontdekken. En dat gaat niet
zomaar: juist het Christendom stelt ons in staat stelt om de
zin te zien in het gebeuren. Om de zin te kunnen ontdekken
moet een mens worden ingewijd in het al oude verhaal; in de
geschiedenis die begonnen is met een ogenschijnlijk
onbeduidend godje dat aan een onderdrukt volk een plaats onder
de zon heeft beloofd. Maar niet zomaar, gratis. Er was sprake
van een verbond. In grote lijnen zou je kunnen zeggen dat aan
de heilsbelofte twee condities waren verbonden: respect voor
God en respect voor de medemens.
De belofte van bevrijding lijkt op gespannen voet te staan met
de condities. Toch bestaat er een verband tussen die twee. De
bijbel geeft daarvan twee voorbeelden:
- op momenten dat je naar vrijheid verlangt heb je de neiging
om aan anderen voorbij te gaan en voor jezelf te kiezen; op
het moment dat liefde voor een ander bezit van je neemt loop
je de kans jezelf te vergeten en te verwaarlozen. Noch het
een, noch het ander schept vrede. Voor vrede is een evenwicht
nodig. Deze kwestie bepaalt heel ons leven. Heb de ander lief
zoals je jezelf lief hebt, en jezelf zoals je de ander lief
hebt: want een mens wordt wie hij moet worden in wisselwerking
met een ander.
- het tweede voorbeeld heeft betrekking op God: soms kun je
het gevoel hebben dat je beter af bent zonder God. Vooral als
het lot je goed gezind is. Maar er zijn ook momenten van
uitzichtsloosheid en wanhoop: in die ogenblikken moet een mens
het juist hebben van de zekerheid dat er zoiets is als een
dragende kracht: zoals een zwemmer moet vertrouwen op de
dragende kracht van het water, en een vogel op de dragende
kracht van de lucht. Dat vertrouwen heet 'de hoop'. Zonder die
hoop verliest het leven alle glans en wordt het uitzichtloos.
====
In de traditie van de kerk, in de bijbel, draait alles om een
God die betrokken is op onze wereld en die handelend bezig is:
God ziet neer vanuit de hoogte, kijkt toe, wordt boos, grijpt
in, vergeeft, verhoort, is troostend nabij, helpt, beurt op,
zegent en bezielt mensen als het erop aan komt. Dat de bijbel
daar zo over spreekt verwijst naar wat mensen in het geloof
ervaren. Maar de vraag is natuurlijk of we daar zelf ook wel
eens iets van ZIEN en ervaren: of we daarvan getuigen kunnen.
Aanschouwen wij wat koningen en profeten graag hadden willen
zien en wat de jonge kerk (volgens Lucas) zag? Of zijn we weer
terug bij die koningen en profeten, die het wel graag wilden
zien maar het niet konden ontdekken?
Ook nu, in onze tijd, hebben veel mensen het daar moeilijk
mee. En er zijn heel wat mensen die zelfs geen weet meer
hebben van de traditie rond een verbond tussen hemel en aarde.
Laat staan dat ze daarop zouden kunnen vertrouwen. Maar ook
waar men daarvan nog wèl weet heeft leeft scepsis. Veel mensen
die zich Christen noemen denken in feite niet veel anders dan
atheïsten en vragen zich af of God en geloof in God er nog wel
toe doet. Immers, zo redeneren zij: de mens is autonoom en zal
zijn eigen boontjes moeten doppen. We zijn nu eenmaal deel van
een werkelijkheid waarin natuurwetten de loop der dingen
bepalen.
Doet God er wèrkelijk toe? Ziet de werkelijkheid er voor een
gelovige anders uit dan voor iemand die niet gelooft? Dat zijn
vragen waar u en ik alleen ons eigen antwoord op kunnen geven.
In zake het geloof valt er niets te bewijzen. Maar waar we
niet omheen kunnen is dat toekomst in belangrijke mate bepaald
wordt door onze visie op de werkelijkheid. De tekst van Lucas
stelt niet de vraag naar de feiten maar de vraag naar ons
waarnemen: of we oog hebben voor goedheid en schoonheid; en
voor het lijden van mensen en dieren; en voor de wijze waarop
we met 'moeder aarde' omgaan.
Was de wereld beter af geweest zonder een kerk? Zonder
heiligen? Zonder gelovigen? Zonder visionaire mensen die het
handelen van God ter sprake brachten? Opnieuw een moeilijke
vraag: al was het maar omdat ook we maar al te goed beseffen
dat ook de kerkgeschiedenis vele zwarte bladzijden heeft en de
kerk lang niet altijd tot zegen is geweest voor deze wereld.
Uiteindelijk geldt voor u en mij in feite maar één vraag:
doet God ertoe in ons eigen leven? Ruimt u in uw leven plaats
in voor God? Voor bezinning en gebed? Voor de mogelijkheid dat
de Geest op mensen wordt gelegd die hen bezielt?
De bijbel houdt de mensen voor dat zij een ziel hebben: een
innerlijke dimensie, die ons gevoelig maakt voor de
verbondenheid met God. Deze ziel heeft zorg nodig; zielzorg.
Zoals ook ons lichaam zorg nodig heeft. Zonder die zorg
functioneert een mens niet optimaal.
Zijn wij in staat om, terugblikkend op ons eigen leven, daarin
de hand van God te herkennen? Tegen zulke mensen zegt Jezus:
'Gezegend de ogen die zien wat jullie zien!'
AMEN.
Numeri 11:
24 Mozes ging naar buiten en bracht de woorden van de HEER aan het
volk over. Daarna bracht hij zeventig oudsten van het volk bijeen
en stelde hen rond de tent op. 25 Toen daalde de HEER af, in de wolk.
Hij sprak tot Mozes en droeg een deel van de geest die op hem rustte,
op de zeventig oudsten over. Zodra de geest op hen rustte begonnen ze
te profeteren. Dat is daarna niet opnieuw gebeurd. 26 Twee mannen, van
wie de een Eldad heette en de ander Medad, waren in het kamp gebleven;
ze stonden wel op de lijst van zeventig maar waren niet naar de tent
gegaan. Zodra de geest op hen rustte begonnen ook zij te profeteren,
in het kamp. 27 Een jongeman rende naar Mozes toe en zei: 'Eldad en
Medad zijn in het kamp aan het profeteren!' 28 'Zeg dat ze daarmee
ophouden, heer!' zei Jozua, de zoon van Nun, die van jongs af aan
Mozes' rechterhand was geweest. 29 Maar Mozes zei: 'Denk je soms dat
jij voor mijn belangen moet opkomen? Legde de HEER zijn geest maar
op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!' 30 Daarop keerden Mozes
en de oudsten van Israël naar het kamp terug.
1 Daarna stelde de Heer tweeënzeventig anderen aan, die hij twee aan
twee voor zich uit zond naar iedere stad en plaats waar hij van plan
was heen te gaan. 2 Hij zei tegen hen: 'De oogst is groot, maar arbeiders
zijn er weinig; vraag dus de eigenaar van de oogst of hij arbeiders wil
sturen om de oogst binnen te halen. 3 Ga op weg, en bedenk wel: ik zend
jullie als lammeren onder de wolven. 4 Neem geen geldbuidel, geen reistas
en geen sandalen mee, en groet onderweg niemand. 5 Als jullie een huis
binnengaan, zeg dan eerst: "Vrede voor dit huis!"
6 Als er een vredelievend mens woont, zal jullie vrede met hem zijn;
zo niet, dan zal die vrede bij je terugkeren. 7 Blijf in dat huis, en
eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard.
Ga niet van het ene huis naar het andere. 8 En als jullie een stad
binnengaan en daar welkom zijn, eet dan wat je wordt voorgezet, 9 genees
de zieken die er zijn en zeg tegen hen: "Het koninkrijk van God heeft
jullie bereikt." 10 Maar als jullie een stad binnengaan waar je niet
welkom bent, trek dan door de straten en zeg: 11 "Zelfs het stof van
uw stad dat aan onze voeten kleeft, vegen we van ons af als aanklacht
tegen u; maar bedenk wel: het koninkrijk van God is nabij!" 12 Ik zeg
jullie: het lot van Sodom zal op die dag draaglijker zijn dan het lot
van die stad. 13 Wee Chorazin, wee Betsaïda, want als in Tyrus en Sidon
de wonderen waren gebeurd die bij jullie gebeurd zijn, zouden de
inwoners van die steden zich allang in een boetekleed hebben gehuld
en met stof op hun hoofd tot inkeer gekomen zijn. 14 Wanneer het oordeel
komt, zal het lot van Tyrus en Sidon draaglijker zijn dan dat van jullie.
15 En jij, Kafarnaüm, je denkt toch niet dat je tot in de hemel zult
worden verheven? In het diepst van het dodenrijk zul je afdalen! 16 Wie
naar jullie luistert, luistert naar mij, en wie jullie afwijst, wijst mij
af. En wie mij afwijst, wijst hem af die mij gezonden heeft.' 17 De
tweeënzeventig keerden vol vreugde terug en zeiden: 'Heer, zelfs de
demonen onderwerpen zich aan ons bij het horen van uw naam.' 18 Hij
zei tegen hen: (……) 23 'Gelukkig de ogen die zien wat jullie zien! 24 Want
ik zeg jullie dat vele profeten en koningen hebben willen zien wat
jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en hebben willen horen
wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen.'
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2010.