'De worsteling van Jacob met de engel',
Remonstrantse Kerk,
Meppel.

Preek gehouden tijdens de dienst van de vrijzinnige geloofsgemeenschap NPB te Renkum, op zondag 17 oktober 2010

De lezingen waren:
Genesis 32:10-12.22-31
Lucas:18:1-8
PREEK

Met wie vecht Jacob die nacht? Is het met zijn angst? Is het met zijn geweten? Is het met het geloof van de vaderen? Kun je wel vertrouwen op de liefdevolle trouwe God van het verbond zoals die uit de oude verhalen en tradities naar voren komt?
Of kun je maar beter vertrouwen op jezelf?

Misschien vertrouwt Jacob eigenlijk wel alleen op zichzelf. Alhoewel hij daar weinig reden voor heeft. Zelf heeft hij destijds Isaak misleid en is hij Esau te slim afgeweest: met alle gevolgen van dien. Hij herinnert zich ongetwijfeld de ellende, die daaruit voortvloeide: hoe hij hals over kop moest vluchten; hoe hij, de bedrieger, zelf door Laban werd bedrogen: hij besloot zeven lange jaren voor Laban werken in ruil voor dochter Rachel; maar toen het zover was bleek de bruid Lea te zijn. Waarop hij zich nog eens voor zeven jaar aan Laban moest verhuren. Wat Jacob bovenal beseft is: hoe hachelijk de situatie is waarin hij zich nu bevindt, nu hij - op grond van een Godsspraak - terugkeert naar het land van herkomst. Hij vreest de confrontatie met Esau.
Hij voelt angst. En weet ook niet meer zo goed of zijn vroegere gedrag hem niet opnieuw zal opbreken; en of er niet alsnog een afrekening volgt.

Heel menselijk! In elk leven komen er momenten voor van inkeer en vertwijfeling: bij wie sta ik zoal in het krijt? Ja, wat heb ik van mijn leven gemaakt? En kan ik daar zelf nu wel blij mee zijn? Wie ben ik nu eigenlijk in de ogen van anderen? Maatschappelijk gezien heeft Jacob het goed gedaan: hij heeft een groot vermogen verworven. Maar wie in zijn leven werkelijk op zoek gaat naar de zin en de ware betekenis van het leven raakt doorgaans gedesoriënteerd; wordt veronzekerd. Dan ontdek je dat - alle slimmigheid en rationaliteit ten spijt - er reden is om alles nog eens te heroverwegen. Om eindelijk eerlijk te worden ten aanzien van jezelf. En om de neiging om de schaduwzijden niet onder ogen te zien te boven te komen. Daar word je doorgaans niet vrolijk van. Maar wat erger is: de tijd dringt, want de klok tikt verder. En je beseft: alle tijd is leeftijd, ook de verknoeide tijd. Tijd is niet maakbaar. En je gaat je realiseren dat jouw doelen en projecten van destijds uiteindelijk de dingen zijn waar het in het leven om gaat. Vaak laten we ons voorstaan op wat we zijn, en laten in het midden hoe we zijn. De strijd van Jacob zou wel eens te maken kunnen hebben met de confrontatie tussen het ik en het zelf.

====

In de gelijkenis, die Jezus vertelt, gaat het over een rechter die niet deugt. Hij laat zich aan God en mensen niets gelegen liggen. Uit opportunisme en welbegrepen eigenbelang besluit hij om de weduwe recht te doen. Om van het gezeur af te zijn, en te voorkomen dat zij hem ooit nog eens zal aanvliegen. Maakt dat hem tot een rechtvaardig rechter?

====

Jacob en die rechter hebben wel iets met elkaar gemeen: naar de maatstaven van deze wereld pakken ze het slim aan: weldoordacht. Maar ergens klopt er iets niet. Er is een spanningsveld tussen wat 'zegen' wordt genoemd en wat zegen in werkelijkheid is. Wie een gezegend leven heeft in de zin dat het maatschappelijk gezien geslaagd is, is daarmee nog niet een gezegend mens.

====

Als een nietig mens staat Jacob daar onder een hemel vol sterren. Zijn goederen en zijn dierbaren zijn overgebracht naar de overzijde van de rivier. En zèlf is hij, met lege handen, achter gebleven. En worstelt. Het is het gevecht van een vertwijfeld mens, die het allemaal ook niet meer zo goed weet. Iemand die zich schuldig voelt: ten aanzien van zijn broer; maar méér nog: ten aanzien van God. 'Ik ben alle weldaden en al de trouw niet waard', zo verzucht hij.

====

Wat kan een mens nog wanneer hij tot het besef komt dat het met de beste wil van de wereld niet mogelijk is om de realiteit te veranderen; om de eigen tekort ongedaan te maken? Hoe kan een mens, die zo'n last met zich meedraagt, ooit nog vrede vinden met het bestaan?

Wie staat onder de oneindigheid van de nachtelijke hemel troost zich wellicht met de gedachte dat het leven in het licht van die onverschillige oneindigheid totaal niets voorstelt. Een absurditeit is.

Maar het ligt anders voor iemand die in de verborgen essenties van de werkelijkheid een stem heeft gehoord. Voor wie zich aangesproken weet. Hammarskjòld schrijft in zijn dagboek: "Ik weet niet wie - of wat - de vraag stelde. Ik weet niet wanneer hij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar een keer antwoordde ik ja aan iemand - of iets. Uit dat moment komt de zekerheid voort dat het bestaan zinvol is en dat mijn leven daarom, in onderwerping, een doel heeft."

Wie weet heeft van verborgen essenties en beseft dat alles wat wij doen en laten veel verstrekkender is dan wij zelf ooit kunnen weten of vermoeden, realiseert zich daarmee ook dat het niet reëel is om je te troosten met de gedachte dat het leven geen zin heeft. Op oude ikonen zie je heiligen dikwijls afgebeeld met een boekrol in de hand: de traditie wil dat in die rol beschreven staat wat de betekenis is van jouw bijdrage aan de heilsgeschiedenis. Zo'n boekrol is verzegeld, alsof gezegd wil zijn: een mens kan onmogelijk de betekenis van zijn eigen bestaan lezen. Dat is voorbehouden aan degenen die na jou komen.

Al ons doen en laten krijgt feitelijk pas betekenis door de ruimte daaromheen. Wie dat beseft zoekt - zoals Jacob - de stilte, de verlatenheid, om er alleen voor God te staan. Is dat niet wat 'bidden' wordt genoemd?

Bidden dat is: daar gaan staan waar het bekende eindigt: aan de grens; een uitgelezen plaats om onder ogen te zien wat de oude Griekse kerkvader Dionysius de Areopagiet ooit schreef:

'Mens meen niet dat jij het bent die God maakt;
het is God die jou maakt!
Wacht dus geduldig op de hand van je maker!"

Wat bij mensen onmogelijk is, is bij God mogelijk. Wie worstelt en geen raad weet met zijn eigen tekorten en mislukkingen kan daarmee altijd terecht bij God - vanuit het vermoeden dat er, voorbij alles wat bekend is, heel veel voor ons verborgen is wat niet zonder betekenis is.

Jezus vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven.

Jakob noemde die plaats Peniël, 'want,' zei hij, 'ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven.' AMEN.


DE LEZINGEN:
Genesis 32:10-12.22-31
10 Toen bad Jacob: 'God van mijn voorvader Abraham, God van mijn vader Isaak, Heer, die tegen mij gezegd heeft: "Ga terug naar je land, naar je familie, ik zal jou voorspoed geven" - 11 ik ben alle weldaden en al de trouw niet waard. Met alleen een stok in de hand ben ik indertijd de Jordaan hier overgestoken, en nu kan ik mijn mensen zelfs over twee kampen verdelen. 12 Ik smeek u, red mij uit de handen van Esau, mijn broer, ik vrees dat hij ons zal aanvallen en mij en iedereen doden, ook de kinderen en hun moeders.

[Dan stelt Jacob een enorm geschenk samen voor zijn broer -
geiten, bokken, kamelen, koeien, veulens, stieren, ezels, teveel om op te noemen - die zend hij vooruit; op die wijze hoopt hij Esau mild te stemmen.]

22 Zo ging het geschenk voor hem uit, maar zelf bleef hij die nacht nog in het tentenkamp. 23 Het was nog nacht toen Jakob opstond en de Jabbok overstak op een doorwaadbare plaats, samen met zijn beide vrouwen, zijn twee bijvrouwen en zijn elf kinderen. 24 Nadat hij hen over de rivier had geholpen, bracht hij ook al zijn bezittingen naar de overkant. 25 Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. 26 Toen de ander zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. 27 Toen zei de ander: 'Laat mij gaan, het wordt al dag.' Maar Jakob zei: 'Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.' 28 De ander vroeg: 'Hoe luidt je naam?' 'Jakob', antwoordde hij. 29 Daarop zei hij: 'Voortaan zal je naam niet Jakob zijn maar Israël, want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen.' 30 Jakob vroeg: 'Zeg me toch hoe u heet.' Maar hij kreeg ten antwoord: 'Waarom vraag je naar mijn naam?' Toen zegende die ander hem daar. 31 Jakob noemde die plaats Peniël, 'want,' zei hij, 'ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven.'

Lucas 18:1-8
1 Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2 'Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: "Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander." 4 Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Tenslotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.' 6 Toen zei de Heer: 'Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7 Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?'

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS. ..

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2010.