'De worsteling van Jacob met de engel', Remonstrantse Kerk, Meppel. |
![]() |
De lezingen waren:
'Mens meen niet dat jij het bent die God maakt;
Wat bij mensen onmogelijk is, is bij God mogelijk.
Wie worstelt en geen raad weet met zijn eigen tekorten en
mislukkingen kan daarmee altijd terecht bij God - vanuit het
vermoeden dat er, voorbij alles wat bekend is, heel veel voor
ons verborgen is wat niet zonder betekenis is.
Jakob noemde die plaats Peniël,
'want,' zei hij, 'ik heb oog in oog gestaan met God en ben
toch in leven gebleven.'
AMEN.
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Genesis 32:10-12.22-31
Lucas:18:1-8
PREEK
Met wie vecht Jacob die nacht? Is het met zijn angst? Is het
met zijn geweten? Is het met het geloof van de vaderen? Kun je
wel vertrouwen op de liefdevolle trouwe God van het verbond
zoals die uit de oude verhalen en tradities naar voren komt?
Of kun je maar beter vertrouwen op jezelf?
Misschien vertrouwt Jacob eigenlijk wel alleen op zichzelf.
Alhoewel hij daar weinig reden voor heeft. Zelf heeft hij
destijds Isaak misleid en is hij Esau te slim afgeweest: met
alle gevolgen van dien. Hij herinnert zich ongetwijfeld de
ellende, die daaruit voortvloeide: hoe hij hals over kop moest
vluchten; hoe hij, de bedrieger, zelf door Laban werd
bedrogen: hij besloot zeven lange jaren voor Laban werken in
ruil voor dochter Rachel; maar toen het zover was bleek de
bruid Lea te zijn. Waarop hij zich nog eens voor zeven jaar
aan Laban moest verhuren. Wat Jacob bovenal beseft is: hoe
hachelijk de situatie is waarin hij zich nu bevindt, nu
hij - op grond van een Godsspraak - terugkeert naar het land
van herkomst. Hij vreest de confrontatie met Esau.
Hij voelt angst. En weet ook niet meer zo goed of zijn
vroegere gedrag hem niet opnieuw zal opbreken; en of er niet
alsnog een afrekening volgt.
Heel menselijk! In elk leven komen er momenten voor van inkeer
en vertwijfeling: bij wie sta ik zoal in het krijt? Ja, wat
heb ik van mijn leven gemaakt? En kan ik daar zelf nu wel blij
mee zijn? Wie ben ik nu eigenlijk in de ogen van anderen?
Maatschappelijk gezien heeft Jacob het goed gedaan: hij heeft
een groot vermogen verworven. Maar wie in zijn leven werkelijk
op zoek gaat naar de zin en de ware betekenis van het leven
raakt doorgaans gedesoriënteerd; wordt veronzekerd. Dan ontdek
je dat - alle slimmigheid en rationaliteit ten spijt - er reden
is om alles nog eens te heroverwegen. Om eindelijk eerlijk te
worden ten aanzien van jezelf. En om de neiging om de
schaduwzijden niet onder ogen te zien te boven te komen. Daar
word je doorgaans niet vrolijk van. Maar wat erger is: de tijd
dringt, want de klok tikt verder. En je beseft: alle tijd is
leeftijd, ook de verknoeide tijd. Tijd is niet maakbaar.
En je gaat je realiseren dat jouw doelen en projecten van
destijds uiteindelijk de dingen zijn waar het in het leven om
gaat. Vaak laten we ons voorstaan op wat we zijn, en laten in
het midden hoe we zijn. De strijd van Jacob zou wel eens te
maken kunnen hebben met de confrontatie tussen het ik en het
zelf.
====
In de gelijkenis, die Jezus vertelt, gaat het over een rechter
die niet deugt. Hij laat zich aan God en mensen niets gelegen
liggen. Uit opportunisme en welbegrepen eigenbelang besluit
hij om de weduwe recht te doen. Om van het gezeur af te zijn,
en te voorkomen dat zij hem ooit nog eens zal aanvliegen.
Maakt dat hem tot een rechtvaardig rechter?
====
Jacob en die rechter hebben wel iets met elkaar gemeen: naar
de maatstaven van deze wereld pakken ze het slim aan:
weldoordacht. Maar ergens klopt er iets niet. Er is een
spanningsveld tussen wat 'zegen' wordt genoemd en wat zegen in
werkelijkheid is. Wie een gezegend leven heeft in de zin dat
het maatschappelijk gezien geslaagd is, is daarmee nog niet
een gezegend mens.
====
Als een nietig mens staat Jacob daar onder een hemel vol
sterren. Zijn goederen en zijn dierbaren zijn overgebracht
naar de overzijde van de rivier. En zèlf is hij, met lege
handen, achter gebleven. En worstelt. Het is het gevecht van
een vertwijfeld mens, die het allemaal ook niet meer zo goed
weet. Iemand die zich schuldig voelt: ten aanzien van zijn
broer; maar méér nog: ten aanzien van God. 'Ik ben alle
weldaden en al de trouw niet waard', zo verzucht hij.
====
Wat kan een mens nog wanneer hij tot het besef komt dat het
met de beste wil van de wereld niet mogelijk is om de
realiteit te veranderen; om de eigen tekort ongedaan te maken?
Hoe kan een mens, die zo'n last met zich meedraagt, ooit nog
vrede vinden met het bestaan?
Wie staat onder de oneindigheid van de nachtelijke
hemel troost zich wellicht met de gedachte dat het leven in
het licht van die onverschillige oneindigheid totaal niets
voorstelt. Een absurditeit is.
Maar het ligt anders voor iemand die in de verborgen essenties
van de werkelijkheid een stem heeft gehoord. Voor wie zich
aangesproken weet. Hammarskjòld schrijft in zijn dagboek: "Ik
weet niet wie - of wat - de vraag stelde. Ik weet niet wanneer
hij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar
een keer antwoordde ik ja aan iemand - of iets. Uit dat moment
komt de zekerheid voort dat het bestaan zinvol is en dat mijn
leven daarom, in onderwerping, een doel heeft."
Wie weet heeft van verborgen essenties en beseft dat alles wat
wij doen en laten veel verstrekkender is dan wij zelf ooit
kunnen weten of vermoeden, realiseert zich daarmee ook dat het
niet reëel is om je te troosten met de gedachte dat het leven
geen zin heeft. Op oude ikonen zie je heiligen dikwijls
afgebeeld met een boekrol in de hand: de traditie wil dat in
die rol beschreven staat wat de betekenis is van jouw bijdrage
aan de heilsgeschiedenis. Zo'n boekrol is verzegeld, alsof
gezegd wil zijn: een mens kan onmogelijk de betekenis van zijn
eigen bestaan lezen. Dat is voorbehouden aan degenen die na
jou komen.
Al ons doen en laten krijgt feitelijk pas betekenis door de
ruimte daaromheen. Wie dat beseft zoekt - zoals Jacob - de
stilte, de verlatenheid, om er alleen voor God te staan. Is
dat niet wat 'bidden' wordt genoemd?
Bidden dat is: daar gaan staan waar het bekende eindigt: aan
de grens; een uitgelezen plaats om onder ogen te zien wat de
oude Griekse kerkvader Dionysius de Areopagiet ooit schreef:
het is God die
jou maakt!
Wacht dus geduldig op de hand van je maker!"
Jezus vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd
te bidden en niet op te geven.
Genesis 32:10-12.22-31
10 Toen bad Jacob: 'God van mijn voorvader Abraham, God van
mijn vader Isaak, Heer, die tegen mij gezegd heeft: "Ga terug
naar je land, naar je familie, ik zal jou voorspoed geven" -
11 ik ben alle weldaden en al de trouw niet waard. Met alleen
een stok in de hand ben ik indertijd de Jordaan hier
overgestoken, en nu kan ik mijn mensen zelfs over twee kampen
verdelen. 12 Ik smeek u, red mij uit de handen van Esau, mijn
broer, ik vrees dat hij ons zal aanvallen en mij en iedereen
doden, ook de kinderen en hun moeders.
[Dan stelt Jacob een enorm geschenk samen voor zijn broer -
geiten, bokken, kamelen, koeien, veulens, stieren, ezels,
teveel om op te noemen - die zend hij vooruit; op die wijze
hoopt hij Esau mild te stemmen.]
22 Zo ging het geschenk voor hem uit, maar zelf bleef hij die
nacht nog in het tentenkamp. 23 Het was nog nacht toen Jakob
opstond en de Jabbok overstak op een doorwaadbare plaats,
samen met zijn beide vrouwen, zijn twee bijvrouwen en zijn elf
kinderen. 24 Nadat hij hen over de rivier had geholpen, bracht
hij ook al zijn bezittingen naar de overkant. 25 Maar zelf
bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met
hem totdat de dag aanbrak. 26 Toen de ander zag dat hij het
niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en
daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht.
27 Toen zei de ander: 'Laat mij gaan, het wordt al dag.' Maar
Jakob zei: 'Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.' 28 De
ander vroeg: 'Hoe luidt je naam?' 'Jakob', antwoordde hij. 29
Daarop zei hij: 'Voortaan zal je naam niet Jakob zijn maar
Israël, want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt
gewonnen.' 30 Jakob vroeg: 'Zeg me toch hoe u heet.' Maar hij
kreeg ten antwoord: 'Waarom vraag je naar mijn naam?' Toen
zegende die ander hem daar. 31 Jakob noemde die plaats Peniël,
'want,' zei hij, 'ik heb oog in oog gestaan met God en ben
toch in leven gebleven.'
Lucas 18:1-8
1 Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd
te bidden en niet op te geven: 2 'Er was eens een rechter in
een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de
mensen gelegen liet liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die
stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: "Doe
mij recht in het geschil met mijn tegenstander." 4 Maar lange
tijd wilde hij dat niet doen. Tenslotte zei hij bij zichzelf:
Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de
mensen gelegen liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht
verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze
eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.' 6 Toen zei de
Heer: 'Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook
het recht. 7 Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn
uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen
wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal
verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof
vinden op aarde?'
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2010.