52
'Ik zal U zegenen...'
H.N. Werkman, 'De engel van de laatste troost'
|
![]() |
"Ik zal je zegenen..."
We zeggen wel eens, over dingen die we hebben gedaan: 'daar
rust geen zegen op'. We bedoelen daarmee dat het ons niet
brengt wat we ervan hadden verwacht of gehoopt. Dat we zulke
dingen zeggen en denken zegt wel iets over wat wij doorgaans
onder zegen verstaan: de vrucht van onze arbeid. Het product
van onze denkkracht. Het resultaat van onze inspanning.
Misschien is die opvatting wel kenmerkend voor een cultuur als de
onze, die in zekere zin besloten is: omdat de mens wordt
beschouwd als autonoom: zèlf aansprakelijk; zèlf
verantwoordelijk; eigenmachtig.
In de zestiende eeuw leefde er een zekere Giambatista Vico;
hij vroeg zich af wat nu eigenlijk 'de werkelijkheid' is.
Volgens hem kunnen we alleen dát als werkelijk ervaren wat we
zelf hebben bewerkstelligd: de 'facta', de feiten, de daden.
Volgens hem heeft de mens,in zijn lange geschiedenis, de
werkelijkheid gecreëerd. Of liever: veroverd op het onbekende.
Want wèrkelijk is datgene wat ons bekend is. Wat voorbij de
horizon is van ons weten - daar hebben we geen boodschap aan.
Zo dacht hij. Deze gedachtengang heeft grote invloed gehad op
onze cultuur; met zijn denkmodel heeft Giambatista Vico de
basis gelegd voor een stroming die later als het 'historisme'
bekend zal staan.
Dit historisme heeft ook zijn weerslag gehad op het geloof en
de wijze waarop men de bijbel ging lezen. Men ging zich afvragen
hoe het stond met de betrouwbaarheid van de bijbel: is het
wel wáár wat de bijbel ons wil doen geloven? Is de wereld wel
geschapen in zes dagen? Heeft Abraham wel bestaan, of is het
alleen een mooi verhaal? Heeft er ooit een uittocht plaats
gevonden? Heeft er, in de begintijd van het minirijkje, inderdaad
een wijze koning Salomo bestaan, wiens roem overal bekend
was? Is Jezus wel gekruisigd op Golgotha? En was zijn graf wel
leeg? Hoe kon dat dan: dat moest dan toch mensenwerk zijn?
Het spreekt welhaast vanzelf dat op het tijdperk van het
historisme het tijdperk van de technologie zou volgen; want
wie de blik van het verleden afwendt en naar de toekomst kijkt
vraagt zich natuurlijk af: hoe kunnen wij de wereld verder
ontwikkelen? Wat kunnen we verder nog realiseren? Misschien
kunnen we, als we ons verstand gebruiken en al onze vermogens,
de honger wel uit de wereld bannen, en de oorlog; de ziekten
en de armoede; en het leed! Zo ontstond er een grenzeloos
optimisme dat van de technologie zo ongeveer alles verwachtte!
De vraag die je daarbij kunt stellen is of zo'n cultuur niet
aan iets heel wezenlijks voorbijgaat? Zien we niet iets essentiëels
over het hoofd? Namelijk de betekenis van het onbekende. Het gebied
dat buiten ons bereik ligt. Anders gezegd: is
dit optimisme niet een vorm van zelfoverschatting?
De Deense sprookjesschrijver Christiaan Andersen heeft het
grenzeloze optimisme uit zijn dagen dan ook aan de kaak gesteld in
het sprookje over de sneeuwkoningin. Daarin wordt
ondermeer verteld hoe de kleine Kai probeert om met ijsnaalden
het woord 'eeuwigheid' te leggen. Maar elke keer als hij weer
een paar letters heeft gelegd, zijn er al weer andere weggesmolten.
En hoe hij ook zijn best doet: het lukt hem niet om
het woord eeuwigheid te leggen.
Wat niet meer in tel is, zijn de betekenissen van de verborgen
werkelijkheid; de werkelijkheid die voorbij onze horizon ligt.
Zouden we het verhaal over Abram ook kunnen verstaan als een verhaal over onheil dat
de mens kan treffen als uitvloeisel van een cultuur die in
zichzelf besloten is? Als een profetisch woord over het
bevrijdende karakter van een geloof dat nu juist rekening
houdt met een werkelijkheid voorbij de grenzen van ons weten?
Zou ook voor onze cultuur niet het goddelijk woord kunnen
gelden: "Ga, weg van hier, naar het land dat Ik je zal
wijzen?" Het profetisch appèl om te breken met een denken dat
gebaseerd is op causaliteit en maakbaarheid?
Ik zal je zegenen, als je tenminste bereid bent om je
pretenties op te geven. Wat houdt dat in? Misschien wel dat
het nodig is om terug te gaan naar ervaringen, die we allemaal
hebben: van het onuitsprekelijke. Naar de
werkelijkheidservaringen die we ooit moeten hebben gehad, toen
we de wereld voor het eerst zagen. De ervaringen met deze
wereld voordat de werkelijkheid was gereduceerd tot woorden,
begrippen en verschijnselen. Het verhaal over Abram wijst naar
de belofte op zegen, die besloten ligt in een openheid van
geest voor de primaire ervaringen.
Een oude Joodse fabel vertelt hoe eens de haan en de vleermuis
beide op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zei
de haan tegen de vleermuis: "Maar wat heb jij aan het licht?"
De vleermuis kan het licht immers tóch niet zien. Zou dat niet
ook gelden voor de mens die leeft in een cultuur die de
werkelijkheid heeft gereduceerd tot de controleerbare feiten?
Maar de Joodse fabel gaat nog verder.
De vleermuis kan het licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch
is er een verschil met de haan. De zwaluw kan de zon zien
opgaan en dan zijn lied aanheffen. Maar de haan heeft, om het
zo te zeggen, een neus voor het licht: hij ziet de komst van
het licht al vóórdat het er is.
Zouden ook wij niet beschikken over een vermogen een
werkelijkheid te bespeuren die groter is dan ons 'weten'?
Wat zou het met ons doen wanneer we bijvoorbeeld meer bedacht
zouden zijn op het onvermoede in de ander - die naast ons zit?
Hoe anders zou het met de kerken gesteld zijn als ze in het
verleden niet zo zelfverzekerd hun waarheden hadden gevat in
stellingen en begrippen? Als er méér nadruk was gelegd op het
belang van stille aandacht, en de verwondering over de
overweldigende geheimen van het leven?
Hoe zou onze samenleving eruit zien als we, net als Zacheùs,
ernst zouden maken met de goddelijke uitnodiging: 'Vandaag
moet ik in jouw huis verblijven; maak plaats.' En als we
doordrongen zouden zijn van het besef dat het er niet zo
opaan komt wat we zijn, maar dat we er zijn.
Zou dat niet leiden tot een nieuw verstaan van wat het is om
samen geloofsgemeenschap te zijn? In dankbaarheid voor alles
wat ons van dag tot dag wordt geschonken? Een uitnodiging
daartoe mogen we misschien beluisteren in het volgende
gedicht:
Sta met mij in de tuin van heden
vang het licht zolang het is
roep het donker niet, het komt
vanzelf. Spreek niet van verleden,
leg op de toekomst geen beslag.
Zie deze dag als aanvang,
belofte voor wellicht een nieuw
begin. Ontwaar de glans en kom
mij daarin nader, geef dit moment
tot in de kleinste ruimte zin.
(Marijke van Hooff)
Terug naar boven
DE LEZINGEN:
Genesis 12:
1 De HEER zei tegen Abram: 'Trek weg uit je land, verlaat je
familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land
dat ik je zal wijzen.
2 Ik zal je tot een groot volk maken,
ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven,
een bron van zegen zul je zijn.
3 Ik zal zegenen wie jou zegenen,
wie jou bespot, zal ik vervloeken.
Door jou zullen alle volken op aarde gezegend worden.
4-5 Abram ging uit Charan weg, zoals de HEER hem had
opgedragen. Hij was toen vijfenzeventig jaar. Hij nam zijn
vrouw Sarai mee en Lot, de zoon van zijn broer, en ook alle
bezittingen die ze hadden verworven en de slaven en slavinnen
die ze in Charan hadden verkregen. Zo gingen ze op weg naar
Kanaän. Toen ze daar waren aangekomen, 6 trok Abram het land
door tot aan de eik van More, bij Sichem. In die tijd werd het
land bewoond door de Kanaänieten. 7 Maar de HEER verscheen aan
Abram en zei: 'Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven.'
Toen bouwde Abram op die plaats een altaar voor de HEER, die
aan hem verschenen was. 8 Daarvandaan trok hij naar het
bergland dat oostelijk van Betel ligt, en ergens ten oosten
van Betel en ten westen van Ai sloeg hij zijn tent op. Hij
bouwde er een altaar voor de HEER en riep er zijn naam aan. 9
Steeds verder reisde Abram, in de richting van de Negev.
Lucas 19:
1 Jezus ging Jericho in en trok door de stad. 2 Er was daar
een man die Zacheüs heette, een rijke hoofdtollenaar. 3 Hij
wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het
was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was
klein van stuk. 4 Daarom liep hij snel vooruit en klom in een
vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer hij voorbijkwam. 5
Toen Jezus daar langskwam, keek hij naar boven en zei:
'Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw
huis verblijven.' 6 Zacheüs kwam meteen naar beneden en
ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. 7 Allen die dit
zagen, zeiden morrend tegen elkaar: 'Hij is het huis van een
zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.'
8 Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: 'Kijk,
Heer, de helft van mijn bezittingen geef ik aan de armen, en
als ik iemand iets heb afgeperst vergoed ik het viervoudig.' 9
Jezus zei tegen hem: 'Vandaag is dit huis redding ten deel
gevallen, want ook hij is een zoon van Abraham. 10 De
Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren
was.'
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2010.