De lezing was:
Lucas 20: 27-40
Vandaag gaat het over leven en dood. Misschien is dat wel een
onderwerp, dat eigenlijk voortdurend in ons leven aanwezig is.
Niet altijd aan de oppervlakte, maar daaronder. In de herfst
dringt het zich als het ware aan ons op: zeker in de herfst
van ons leven.
Voorop de liturgie staat een litho van de graficus Esscher,
getiteld: drie werelden. Je moet even aandachtig kijken om die
te ontdekken. Het meest in het oog loopt het oppervlak: op het
water drijven dode bladeren. Met enige goede wil zou je die
kunnen zien als een verwijzing naar de wereld van de
herinnering. Ooit waren het groene, levende bladeren;
wat er nog van over is, is vaak niet veel meer dan een skelet.
Je kunt ook door het oppervlak heenkijken: daar zwemt een vis.
Hij leeft. Weliswaar verborgen, in de diepte, maar toch. Het
is net als met ons: we weten wel dat we leven, maar wat dat is
en hoe dat kan - daar is te wonderbaar. Een psalmdichter zegt
daar ergens over: 'we aanschouwen het maar doorgronden het
niet". En in een andere psalm staat de bede: "Geef zicht aan
mijn ógen". Het is niet vanzelfsprekend, dat we oog hebben
voor de sporen van God, de sporen van schepping - ook in ons
eigen bestaan.
De derde wereld zien we alleen weerspiegeld in het
wateroppervlak. Het is een gefragmenteerd beeld: het hemelse
licht waardoor alles zichtbaar wordt, zien we alleen omdat het
weerspiegeld wordt. En tegen de weerspiegelende hemel worden -
eveneens weerspiegeld - de stammen van bomen zichtbaar. Deze
derde werkelijkheid zèlf is niet rechtstreeks zichtbaar. Het
is afgeleide kennis. Alles wat wij weten over het goddelijk
licht en over de werkelijkheid in dat licht bezien is
gebaseerd op reflectie. Vandaar ook dat Johannes in zijn
evangelie kan zeggen: 'Niemand heeft ooit God gezien'.
De Saduceeërs blijken dan ook verkeerd te zitten: ze leggen
Jezus een volstrekt theoretisch probleem voor. Ze zijn veel te
cerebraal bezig. Levend uit je hoofd kom je God niet op het
spoor. Integendeel: wie al te cerebraal is ingesteld, komt
eerder tot de conclusie, dat God ondenkbaar is. En ook dat we
het ook niet van God moeten hebben als het gaat om zingeving;
we zullen zelf zin moeten geven aan ons leven. Zo denken veel
mensen - zeker in onze geseculariseerde samenleving.
Toch is het de vraag, of dat wel zo is: is ons leven zinnig,
omdat wij daar zelf zin aan geven? Of is ons leven van
betekenis ongeacht wat wij daar zelf van maken?
Ik denk dat er heel wat mensen zijn, die diep in hun hart
hopen dat er een diepere dragende werkelijkheid is waar het
bestaan zijn zin aan ontleent. En dat er zoiets bestaat als
een goddelijk licht, waarin alles duidelijker is en helderder
dan onze vertroebelde blik kan zien. Ik denk ook dat er heel
wat mensen zijn die verlangen naar meer helderheid: met
betrekking tot wat nu wèl en niet van betekenis is in ons
bestaan; en waar het nu eigenlijk om gaat in goede en slechte
dagen. Naar een God, waarmee ze omgang kunnen hebben als met
een vriend. En de vraag is dan ook: wat is er nodig voor
persoonlijke geloofservaring? Wat is er nodig voor de omgang
met een verborgen God?
Toen destijds de Nieuwe Bijbelvertaling werd geïntroduceerd
hoorde ik een kardinaal zeggen, dat voor veel mensen de bijbel
is als een schelp, die je aan het strand opraapt: je zet hem
aan je oor, en je vraagt je dan af 'Wat hoor ik: hoor ik
mezelf, of hoor ik de zee? Waar het in onze gelovige omgang
met de verborgen God misschien wel op aan komt is: hoe wij
onze gewaarwordingen registreren en duiden. Wat zijn
gedachtespinsels die voortkomen uit ons eigen brein; en wat
wordt ons geschonken? Waar laat God zich vinden?
Er zijn verschillende terreinen waar God zich laat vinden. Eén
daarvan is het terrein van de emoties. Daarbij valt te denken,
bijvoorbeeld, aan de emotie van het vertrouwen: hoe leren wij
vertrouwen te hebben in de toekomst, in elkaar, in onszelf? Te
berusten in tijden van onzekerheid?
Je zou ook kunnen denken aan het verlangen; waar komt ons
verlangen vandaan? Ons verlangen om iets te realiseren van de
mens die wij zouden kunnen worden? Het verlangen ook om een
ander gelukkig te maken, met voorbij zien van ons eigen
belang?
Je kunt ook denken aan gevoelens van opstandigheid: het verzet
dat soms in ons opborrelt bij het zien van onrecht? Van
ondragelijk leed?
En wat te denken van vergeving: op momenten dat je in eigen
ogen iets onvergeeflijks hebt gedaan. En het niet in de rede
ligt dat de ander jou uit de grond van zijn hart kan vergeven.
Zo zou er meer te noemen zijn: over ervaringen waarin de
verborgenheid van God aan het licht komt. Alleen de reflectie
over dergelijke ervaringen kan ons dichter brengen bij ons
levensgeheim. Kan ons brengen bij de bronnen van heil.
Wie wel eens bij een bron heeft gestaan weet dat je het water
wel ziet opwellen, maar dat je dan nog steeds niet weet waar
het vandaan komt. Je kunt niet in de bron kijken. Godskennis
is afgeleide kennis. En alles wat we over de Eeuwige weten is
gebaseerd op stille reflectie.
Keren wij terug, tot het thema: Leven en dood. De dood is
daar, waar het leven gaat ontbreken. Maar de paradox is, dat
de dood het einde niet is. Rationeel redenerend zou je tot die
conclusie moeten komen: maar de ervaring leert, dat onze
werkelijkheid anders in elkaar zit. We zijn innig verbonden
met hen die er niet meer zijn. De kerk weet vanaf het
allereerste begin, dat het een gemeenschap is van heiligen die
met elkaar rond Gods troon staan. In het Nieuwe Testament
wordt in dit verband gesproken over "de wolk van getuigen",
die ons kan inspireren tot een leven gebaseerd op een droom:"
Zij allen zijn in het geloof gestorven; wat hun beloofd was
zagen ze geen werkelijkheid worden; ze hebben slechts een
glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat zij op
aarde leefden als vreemdelingen en gasten. Door zo te spreken
lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een vaderland."
(Hebreëen 11:13-14).
Ook Jezus spreekt, denk ik, over deze droom wanneer hij de
Sadduceëers onderwijst: "wie deel krijgen aan die eeuw kunnen
niet meer sterven. Ook Mozes duidt dit aan als hij spreekt
over de God van Abraham, van Isaak en van Jacob: God is geen
God van doden, maar van levenden. Want voor hem zijn allen in
leven".
In een gedicht van de schilder en dichter Marc Chagall is prachtig
verwoord hoe doden leven:
Van mij alleen
het land dat in mijn ziel ligt uitgestrekt
ik kom er zonder paspoort binnen
als in mijn eigen huis
het ziet mijn droefenis
en mijn eenzaamheid
het wiegt me in slaap
en bedekt me met een steen die geurt
Tuinen bloeien binnenin mij
mijn bloemen zijn bedenksels
de straten zijn van mij
maar huizen staan er niet
die zijn al van mijn kindsheid af verwoest
en wie erin woonden zwerven door de lucht
op zoek naar enig onderkomen:
ze wonen in mijn ziel
Dat is waarom ik glimlach
als mijn zon maar even schijnt
Of ik schrei
als lichte regen
in de nacht
Levenden en doden: twee domeinen waar God zich laat vinden.
Maar alleen als we open staan, oog hebben, voor sporen van
God. Kijken we nog één maal naar het plaatje voorop de
liturgie. We zien drie werelden: het oppervlak, de verborgen
wereld onder het oppervlak en - weerspiegeld - de wereld
daarboven. Onwillekeurig dwalen, terwijl je kijkt, de ogen
naar de verte, naar de horizon: ook daar is er een grens die ons
blikveld beperkt. We mogen weten dat God ons altijd nabij maar
óók vooruit is. Durven we daarop vertrouwen? Zijn
NAAM belooft: 'Ik zal er zijn'. AMEN.
DE LEZING:
* Lucas 20: 27-40
Er komen enkelen
van de saduceeërs tot hem,
die daarentegen
zeggen dat er geen opstanding is;
wat zij hem willen vragen zeggen ze zo:
leermeester, Mozes heeft ons voorgeschreven,
als van iemand een broer sterft
- en die had een vrouw maar
is kinderloos gebleven -
dat zijn broer de vrouw moet nemen
en een nazaat moet doen opstaan
voor zijn broer?- (Deut.25.56)
stel nu, er zijn zeven broers;
de eerste neemt een vrouw
en sterft kinderloos;
dan neemt de tweede haar,
de derde, -
ja, zo laten ze alle zeven
haar geen kinderen na
als ze sterven;
als laatste sterft ook de vrouw;
die vrouw nu, - bij de opstanding,
van wie van hen wordt zij de vrouw? -
want alle zeven
hebben ze haar als vrouw gehad!
Dan zegt jezus tot hen:
de zonen-en-dochters van deze eeuw
huwen en worden gehuwd,
maar wie verwaardigd worden deel te krijgen
aan die eeuw
en aan de opstanding uit de doden
zullen niet huwen en niet worden gehuwd;
want zij kunnen niet meer sterven,
want zij zijn engelen gelijk;
ze zijn 'zonen-en-dochters van God' (Deut.14.1),
nu ze zonen-en-dochters
van de opstanding zijn! -
dat de doden worden opgewekt
duidt ook Mozes aan bij de doornstruik,
als hij van de Heer zegt
'de God van Abraham, de God van Isaak
en de God van Jacob' (Ex.3.6):
hij is geen God van doden
maar van levenden,
want voor hem zijn allen in leven!
Als antwoord zeggen
enkelen van de schriftgeleerden:
leermeester, dat heb je fraai gezegd!
Want ze hebben hem nietsw meer durven vragen.