Illustratie van H. Werkman bij een Chassidische legende: "Wat begeert Gij, o Heer?" vroeg hij onzeker. Maar de engel antwoordde slechts: "Gij weet het", en ging heen. |
![]() |
De lezingen waren:
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Jesaja 49:1-7
Matteüs 4: 12-17.23
PREEK: "Mijn dienaar ben jij!"
(Jesaja 49:3)
We hebben vanochtend gelezen uit het Oude Testament en uit het
Nieuwe Testament. Traditioneel gebeurt dat elke zondag. Dat is
gebruikelijk. In de afgelopen decennia hoor je steeds vaker
spreken over het 'eerste' en het 'tweede' Testament. Misschien
wel om daarmee de schijn te vermijden van superioriteit ten
aanzien van de Joden. Zij zouden wellicht het gevoel kunnen
krijgen, dat Christenen vinden dat de oude Joodse geschriften
als achterhaald beschouwd kunnen worden. Ook onder
vrijzinnigen tref je soms de neiging aan om het Oude Testament
nu verder maar te laten rusten en dat over te laten aan de
Joden. Wat je daarbij gemakkelijk over het hoofd ziet is, dat
er in de eerste eeuw - toen de kerk ontstond - helemaal geen
Nieuw Testament bestond. Dat ontstond pas ruim een eeuw later.
Het nieuwe van het Nieuwe Testament is de manier waarop Jezus
omgaat met de bijbel uit zijn tijd, d.w.z. met de geschriften
uit het oude testament: hij betrekt die op het hier en nu.
Toen hij eens in de synagoge had voorgelezen uit de Jesajarol
eindigde hij met de woorden: "Heden is dit schriftwoord voor
jullie oren in vervulling gegaan" (Luc. 4:21).
Eén van de aardige dingen van de Naardense Bijbel is dat bij
die vertaling een bijsluiter zit: om de gebruikers duidelijk
te maken hoe je de bijbel wèl en hoe je die niet dient te
gebruiken. Deze bijsluiter begint met de onthutsende zin: "De
bijbel is een boek dat nergens over gaat en dient ook als
zodanig gelezen te worden." (p. 1627). Uit het vervolg blijkt
wat daarmee wordt bedoeld. Er wordt de lezer uitgelegd dat de
bijbel niet gaat over dingen die ooit - lang geleden - zijn
gebeurd of gezegd. De bijbel dient te worden vertaald en
gelezen met het oog op het hier en nu. Vandaar dat je in die
vertaling dus ook niet leest 'hij zei dit of dat' of 'het
geschiedde dat...', maar 'hij zegt' en 'het geschiedt,
dat...': in de tegenwoordige tijd. Het scheppen van God heeft
geen verleden: het gebeurt vandaag, hier en nu. De lezer moet
weten dat hij persoonlijk wordt aangesproken. "Mijn dienaar
ben jij!" Dat heeft betrekking op jou! Op mij. Op ons. Op deze
gemeente. Op iedereen die het leest of hoort. Dit roept de
vraag op: en wat is dat dan - God dienen? Wat wil het zeggen,
wanneer in de Remonstranse beginsleverklaring staat dat wij
een geloofsgemeenschap zijn die God wil eren en dienen? Wat
bedoelen we als we spreken over een kerkdienst?
Veel mensen gaan naar de kerk om er iets te horen. Dat past
ook wel in een samenleving die consumptief is ingesteld.
consumptief ingesteld. Bovendien is er niets op tegen om ons
te laten onderrichten: om Christen te kunnen zijn moet je
eerst leerling worden; begrijpen wat het inhoudt. Maar
uiteindelijk kan het daar onmogelijk bij blijven: mijn dienaar
ben jij! Het is waarschijnlijk niet toevallig dat die ene keer
waarover in de evangeliën wordt verteld dat Jezus in de
synagoge voorlas uit het boek van het Verbond hij uitgerekend
las uit Jesaja: uit zo'n 'knecht-des-Heren-lied'.
Klaarblijkelijk herkende hij daarin een kern van het Verbond
tussen God en mensen. Hij zag zichzelf als de dienaar van God.
En nodigde anderen uit om zichzelf ook zo te zien.
Vandaag heeft dit woord ook onze oren bereikt en daarmee is
het een realiteit.
Waar bestaat dat knecht-zijn dan uit? Wat houdt dat in?
Je zou, kijkend naar wat er over Jezus zoal wordt verteld,
daarover een paar dingen kunnen zeggen:
- het gaat niet om een bepaalde leer, die je moet aanhangen
- het was Jezus niet in de eerste plaats te doen om
geloofswaarheden
- het was hem veeleer te doen om een levenshouding, en om de
daaruit voortvloeiende levenswijze.
Matteùs vertelt dat Jezus helend rondging en zieke mensen
genas. Lucas bevestigt dit: hij vertelt dat Jezus 'weldoende
rondging en alle mensen genas' (Hand. 10:38). Dat zou weleens
de kern van het evangelie kunnen zijn: rondgaan, weldoen en
mensen genezen.
Moeten we nu allemaal dokter worden? Uit de vele verhalen over
genezingen, die zijn overgeleverd, blijkt nogal eens dat dit
'genezen', dit 'helen', betrekking heeft op mensen die
'bezeten' zijn ('bezet' zijn). De zieke mens wordt dan in
feite vergeleken met een huis dat 'bewoond' wordt door een
bewoner die daar niet thuis hoort. Die demon of duivel moet
daaruit worden verdreven, zodat er weer plaats komt voor de
eigenlijke, de oorspronkelijke bewoner.
Wij spreken niet meer over duivels en demonen. Maar wij zeggen
over mensen wel eens dat ze verslaafd zijn, vervuld zijn van
bitterheid, van begeerte naar macht, van een streven naar een
toppositie of door een hang naar avontuur; of dat ze zo
vasthouden aan het verleden dat ze elke verandering blokkeren;
of dat ze er onderdoor dreigen te gaan als gevolg van hun
gevoelens van minderwaardigheid, of van schuld. Het helen van
Jezus bestaat vaak daaruit dat hij begint het huis weer
bewoonbaar te maken: door ruimte te scheppen voor de ziel -
een woord dat in onze cultuur ook wat uit de gratie geraakt.
Want wij zijn ons brein - als je sommige hersenspecialisten
moet geloven: voor de ziel is er dan geen plaats meer. Maar de
ziel: is dat niet het beeld van Gods goedheid? Wanneer verteld
wordt dat wij geschapen zijn naar Gods beeld betekent dat dan
niet dat Gods goedheid in ons - als het huis tenminste wordt
bewoond door zijn eigenlijke bewoner - terug te vinden is en
in ons gelaat wordt weerspiegeld? Betekent 'geheeld worden'
niet in de eerste plaats jezelf hervinden? Zoals je gedacht en
bedoeld bent als mens?
Helen is: verbinden. Verbonden worden met onszelf. Maar ons
ook verbonden weten met elkaar: met de naaste als naaste;
zoals een kind voor zijn ouders; en zoals een ouder voor onze
kinderen; een vriend voor vrienden; en een lotgenoot voor
lotgenoten.
"Zie, mijn dienaar ben jij!" Dienaar zijn is ook en in de
eerste plaats: verbonden zijn met God. In de rechte verhouding
staan. Leven uit vertrouwen. Je kunt dan ook eigenlijk niet
over geloof spreken zonder daarmee ook de twijfel ter sprake
te brengen. Als de slang in het paradijs twijfel zaait door de
vraag te stellen is daarmee het paradijs het paradijs al niet
meer. Zo is het ook met het geloof: zodra er vragen rijzen is
de twijfel gezaaid en wankelt het geloof.
Nu denken we bij het woord 'twijfel' doorgaans aan dilemma's
waar we voor staan. 'We staan in dubio' - zeggen we dan. Er is
sprake van een keuze: tussen dit of dat. Maar de bijbel wordt
veel radicaler gedacht. Zolang er twee mogelijkheden zijn is
de situatie nog te overzien. Maar het wordt anders wanneer er
geen uitweg meer is. Van radicale twijfel is sprake wanneer er
de weg doodloopt, uitloopt op een moeras. In de psalmen wordt
daar dikwijls over gesproken. Een mens beseft de
uitzichtloosheid steeds wanneer hij zich zijn sterfelijkheid
bewust wordt. En de daarmee samenhangende zinloosheid. Het
boek Prediker vloeit voort uit de tergende vraag waarmee de
schrijver begint: "Welk voordeel heeft een mens van al zijn
moeizaam gezwoeg onder de zon?" Het hele bestaan lijkt zinloos
in dat licht. Op momenten dat die vraag zich opdringt spreken
we van een crisis. Er is dan geen sprake van meer van
keuzemogelijkheden. Er is dan alleen nog duisternis. Juist dan
kan die stem klinken die zegt: "Mijn dienstknecht ben jij!"
Als een appèl. Maar ook als een uitnodiging: 'Vertrouw op
MIJ!' Jezus riep in zijn diepste nood: 'Niet mijn wil, maar uw
wil'.
Geloven berust niet op een leer. Geloven is een grondhouding,
die voortkomt uit een bepaalde manier van geworteld zijn. Een
inzicht dat berust op ervaring. Het woord 'ervaring' is afgeleid van
het woord 'varen'. Alleen wie het aandurven om uit te varen
doen ervarting op. 'Varen' impliceert dat je vertrekt,
zekerheden achter je laat, risico's neemt, wetend dat je vroeg
of laat in problemen kan komen, stormen moet trotseren, in de hoop
op behoud en een veilige haven. Ervaring wijst uit dat je het in het leven
alleen niet redt. En dat je zonder compas niet goed uitkomt.
Maar er zijn gelukkig ook anderen aan boord. En dat compas: is dat niet
wat we 'het testament' noemen? Datgene wat er door mensen met
ervaring is gezegd over God? Hendrik Marsman heeft het zo
prachtig verwoord in het diepzinnige gedicht "LEZEND IN MIJN
BOOT":
Het was zomermiddag, ik was
in mijn roeiboot de plas
opgegaan en liet mij drijven.
Toen nam ik het boek,
dat ik in de wind boven mij
in de oneindigheid hield
en ik las met een schok,
die geen twijfel liet
het verhaal van mijn eigen ziel:
dit was mijn leven,
mijn verzet tegen God,
en groeiend van jongen tot man,
begreep ik dat ik mijn leven lang
veroordeeld was tot dit lot.
(Hendrik Marsman)
Jesaja 49:1-7
1 Eilanden, hoor mij aan,
verre volken, luister aandachtig.
Al in de schoot van mijn moeder
heeft de HEER mij geroepen,
nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam.
2 Mijn tong maakte hij scherp als een zwaard,
hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand;
hij maakte me tot een puntige pijl,
hij stak me weg in zijn pijlkoker.
3 Hij heeft me gezegd: 'Mijn dienaar ben jij.
In jou, Israël, toon ik mijn luister.'
4 Maar ik zei: 'Tevergeefs heb ik me afgemat,
ik heb al mijn krachten verbruikt,
het was voor niets, het heeft geen zin gehad.
Maar de HEER zal me recht doen,
mijn God zal me belonen.'
5 Toen sprak de HEER,
die mij al in de moederschoot
gevormd heeft tot zijn dienaar
om Jakob naar hem terug te brengen,
om Israël rond hem te verzamelen -
dat ik aanzien zou genieten bij de HEER
en dat mijn God mijn sterkte zou zijn.
6 Hij zei: 'Dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob op te richten
en de overlevenden van Israël terug te brengen,
dat is nog maar het begin.
Ik zal je maken tot een licht voor alle volken,
opdat de redding die ik brengen zal
tot aan de einden der aarde reikt.'
7 Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël,
tegen hem die smadelijk veracht wordt,
die door vreemde volken wordt verafschuwd,
die dienaar is van vreemde heersers:
Koningen zullen dit zien en opstaan,
vorsten buigen diep voorover,
omwille van de HEER, die betrouwbaar is,
de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen.
Matteüs 4: 12-17.23
12 Toen Jezus hoorde dat Johannes gevangengenomen was, week
hij uit naar Galilea. 13 Hij liet Nazaret achter zich en ging
wonen in Kafarnaùm, aan het Meer van Galilea, in het gebied
van Zebulon en Naftali. 14 Zo ging in vervulling wat gezegd is
door de profeet Jesaja: 15 'Land van Zebulon en Naftali,
gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaan,
Galilea van de heidenen, luister: 16 Het volk dat in
duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die
woonden in de schaduw van de dood werden door het licht
beschenen.' 17 Vanaf dat moment begon Jezus zijn verkondiging.
'Kom tot inkeer,' zei hij, 'want het koninkrijk van de hemel
is nabij!'
23 Hij trok rond in heel Galilea; hij gaf onderricht in de
synagogen, verkondigde het goede nieuws van het koninkrijk en
genas iedere ziekte en kwaal onder het volk.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2011.