Het "bloeiende" kruis van de Tomaschristenen;
het kruis rust op een geopende lotus;
India

Preek gehouden tijdens de dienst van de Remonstrantse gemeente te Doesburg op zondag, 27 maart 2011

De lezingen waren:
I Korintiërs 10:1-13
Johannes 4:5-26

Preek: "Zij dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Ze dronken allemaal uit de geestelijke rots die hen volgde - dat is Christus".
                                                                                                                                                                                    (I Korintiërs 10:4)

Wanneer je de lezing uit de brief van Paulus aan de Korintiërs vergelijkt met het verhaal over de Samaritaanse vrouw dan valt onmiddellijk één ding op: bij Paulus ligt alle nadruk op een manier van leven; weliswaar is er niet zo duidelijk sprake van een loon naar werken, maar dat wordt wel gesuggereerd; want in de doop is ons weliswaar al verzekerd dat wij tot de gerechtvaardigden worden gerekend; maar dat schept wel verplichtingen: we zullen daar dan toch naar moeten leven. We zijn mensen met een vrije wil en dat impliceert dat we Gods genadeaanbod kunnen negeren. Zo wordt door hem toch weer een verbinding gelegd tussen redding en leefwijze. Eigenlijk is Paulus daarmee toch betrekkelijk moraliserend.

Van enig moralisme bij Johannes is geen spoor te bekennen. Bij Johannes ligt alle nadruk op de ontmoeting met Jezus: Jezus is het toonbeeld van de mens die leeft zonder zorg, zonder angst voor de dood. Deze tijd van het jaar staat wel bekend als de lijdenstijd. Een tijd om stil te staan bij het lijden. Het griekse woord voor 'lijden' is 'paschein'. Nu heeft dat woord in het Grieks een bredere betekenis dan bij ons: 'paschein' betekent zoveel als 'ervaren', 'beleven'; het kunnen zowel goede als kwade zaken zijn die ons ten deel vallen. Eu paschein = geluk smaken; er goed aan toe zijn. Kakon paschein = geraakt worden door het kwaad; er beroerd aan toe zijn. In het Nederlands is het 'lijden' vooral bepaald door de gedachte aan het kwaad, dat ons treft: zaken zoals armoede, dorst, gebrek, honger, onrecht, pijn, schade, schipbreuk, smaad, smart, verdrukking enz. Dingen die niet niet zouden moeten zijn, maar ze zijn er! Met het oog daarop spreken we ook over com-passie, in de zin van mede-lijden: begaan zijn met hen die getroffen worden door wat er niet zou mogen zijn. Wat echter opvalt in het evangelie van Johannes is dat het woord paschein of een woord dat daarvan is afgeleid niet voorkomt. Nergens wordt gesproken over het lijden van Christus. Dat is heel opvallend.

Mogelijk wordt Paulus in zijn spreken nog erg beïnvloed door de mensen uit de synagoge tot wie hij zich richt; door mensen die in hun denken nog sterk bepaald zijn door het Joodse erfgoed. In die Joodse denkwereld neemt de gedachte aan de eindtijd, het kosmische eindgebeuren, een belangrijke plaats in. Paulus waarschuwt de mensen dan ook met het oog op die eindtijd: met het oog daarop moeten ze de les trekken uit de woestijnverhalen: zoals destijds lang niet iedereen het beloofde land bereikte, zo zal het ook niet met iedere gerechtvaardige uiteindelijk goed aflopen! En zou dat dan niet te maken kunnen hebben met hun onwil? Want aan God ligt het niet. God heeft de mens geschapen met een vrije wil, zoals duidelijk blijkt uit de Genesisverhalen. En God heeft ook niemand zijn heilsaanbod onthouden: "Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank". Anders gezegd: zij allen hadden weet weet van Gods goedheid.

Het evangelie van Johannes is - in de vorm waarin wij dat kennen - zo'n veertig jaar later geschreven dan de brief van Paulus. En ook nog voor een andere gemeente. Het ziet ernaar uit dat de Johanneïsche gemeente veel minder Joods georiënteerd was en meer Hellenistisch was ingesteld. Vandaar dat bij Johannes de nadruk ligt op vernieuwing, op mens-zijn maar dan wel: anders dan voorheen; op een 'zien' met andere ogen; niet het zien van een andere werkelijkheid, maar het zien van de werkelijkheid in een ander licht. Maar zou het niet zo zijn, dat je eerst het leven moet zien als rijk en wonderschoon alvorens je daarachter Gods goedheid kunt herkennen?

Johannes spreekt over 'van boven opnieuw geboren worden', van blindheid genezen', van 'drinken uit de bron', dat is Jezus. Dat maakt natuurlijk dat je ook anders gaat leven, net als Jezus: onbekommerd, zonder angst en vervuld door dankbaarheid Het uitgangspunt is bij Johannes dan ook totaal anders dan bij Paulus. Terwijl Paulus de nadruk legt op de moraal, is bij Johannes de ontmoeting met Jezus een bron van inspiratie. "Wie mij gezien heeft heeft de Vader gezien" laat Johannes Jezus zeggen. En: "Ik ben het levende brood: wie daarvan eet zal eeuwig leven". Je zou bij de woorden 'eeuwig leven' nog even op de gedachte kunnen komen dat ook door de evangelist gedacht wordt aan de eindtijd, net al waar Paulus over spreekt. Maar - hoewel die notie bij Johannes opengehouden wordt - ligt alle nadruk op het woord 'eeuwig' in een andere betekenis: 'eeuwig' is bij Johannes niet een tijdsbegrip maar een kwaliteitsbegrip. Eeuwig leven is: een leven vanuit de zekerheid dat God het van moment tot moment ons leven vernieuwt, draagt en onderhoudt zolang het Hem behaagt. Het ontbreekt ons aan niets, want alles wat we nodig hebben is onder handbereik.

Die verkondiging ligt ook besloten in het verhaal over de vrouw aan de bron, waarin gesproken wordt over water dat alle dorst voor altijd lest.

===

Uit dezelfde tijd als die waarin het Johannesevangelie is ontstaan dateert een ander geschrift: de zogenaamde "Oden van Salomo". Die hebben niets met Salomo te maken. Je zou kunnen zeggen dat dit geschrift de oudste Christelijke liedbundel is die we bezitten. Waarschijnlijk is die ontstaan aan het einde van de eerste eeuw van onze jaartelling. De bundel bevat 42 liederen, die allen eindigen met 'halleluja' - 'God zij geloofd'. Graag wil ik besluiten met de lezing van een fragment van de 6de ode, waarin sprake is van mensen die, aangeraakt door de wind, als instrument fungeren van de Geest; er wordt gesproken over een waterstroom die alles meevoert naar de tempel en dus, anders dan in de profetieën van Ezechiel, niet ontspringt in het heiligdom maar daar juist in uitmondt. Zo wordt de dienst aan God aangewezen als hetuiteindelijke doel van ons bestaan.

Zoals de wind speelt door een harp
en de snaren spreken,
zo spreekt nu door mijn leden
de Geest van de Heer
en spreek ook ik
door zijn liefde.

Dat vernietigt alles wat vreemd is en bitter;
Zo was het vanaf den beginne,
en zo is het tot het einde toe
dat niets hem weerspreekt,
niets zich tegen hem verzet.

Hij heeft zich steeds meer bekend gemaakt,
is erop uit dat bekend is
wat hij ons in zijn goedheid heeft gegeven.

Een beek ontsprong en werd een brede,
machtige rivier; gezegend zij,
aan wie hij dit water toevertrouwde:
verdroogde lippen hebben zij verfrist;
verlamden weer opgericht.
Zij gaven hun de kracht
benodigd voor hun tocht,
en het licht, benodigd voor hun ogen.

Iedereen onderkende dat zij toebehoorden
aan de Heer en leefden door het levend water,
dat blijft in eeuwigheid.

Halleluja.
AMEN.


DE LEZINGEN:

I Korintiërs 10:

1 Broeders en zusters, ik wil graag dat u weet dat onze voorouders allemaal door de wolk werden beschermd en allemaal door de zee trokken, 2 dat ze zich allemaal in de naam van Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee. 3 En ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel 4 en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Ze dronken uit de geestelijke rots die hen volgde - en die rots was Christus. 5 Toch wees God de meesten van hen af, want hij liet hen bezwijken in de woestijn.
6 Dit alles strekt ons tot voorbeeld: wij moeten niet uit zijn op het kwade, zoals zij. 7 Dien geen afgoden, zoals een deel van hen, over wie geschreven staat: 'Het volk ging zitten om te eten en te drinken en het stond op om te dansen.' 8 Laten we geen ontucht plegen, zoals een aantal van hen, want daardoor stierven er op één dag drieëntwintigduizend. 9 En laten we Christus niet tarten, zoals anderen deden, want daardoor werden ze door slangen doodgebeten. 10 En kom niet in opstand, zoals weer anderen deden, want daardoor werden ze door de doodsengel vernietigd. 11 Wat hun overkomen is, moet ons tot voorbeeld strekken; het is geschreven om ons, voor wie de tijd ten einde loopt, te waarschuwen. 12 Laat daarom iedereen die denkt dat hij stevig overeind staat oppassen dat hij niet valt. 13 U hebt geen beproevingen te doorstaan die niet voor mensen te dragen zijn. God is trouw en zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd: hij geeft u mét de beproeving ook de uitweg, zodat u haar kunt doorstaan.

Johannes 4:

5 Zo kwam hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, 6 waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. 7 Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: 'Geef mij wat te drinken.' 8 Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. 9 De vrouw antwoordde: 'Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!' Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om. 10 Jezus zei tegen haar: 'Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven.' 11 'Maar heer,' zei de vrouw, 'u hebt geen emmer, en de put is diep - waar wilt u dan levend water vandaan halen? 12 U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.' 13 'Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen,' zei Jezus, 14 'maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.' 15 'Geef mij dat water, heer,' zei de vrouw, 'dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.' 16 Toen zei Jezus tegen haar: 'Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.' 17 'Ik heb geen man,' zei de vrouw. 'U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,' zei Jezus, 18 'u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.' 19 Daarop zei de vrouw: 'Nu begrijp ik, heer, dat u een profeet bent! 20 Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.' 21 'Geloof me,' zei Jezus, 'er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. 22 Jullie weten niet wat je vereert, maar wij weten dat wel; de redding komt immers van de Joden. 23 Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden, 24 want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in geest en in waarheid.' 25 De vrouw zei: 'Ik weet wel dat de messias zal komen' (dat betekent 'gezalfde'), 'wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.' 26 Jezus zei tegen haar: 'Dat ben ik, degene die met u spreekt.'

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2011.