Lazarus
detail van een ikoon
Ikonenatelier Kerkwinkel Koinonia

Preek gehouden in de dienst van de NPB gemeente te Renkum op zondag 10 april 2011

De lezing was:
Johannes 11: 1-5.17-26.45-53

PREEK: 'Opstanding en eeuwig leven' (?)


Johannes vertelt het verhaal over Lazarus zo, dat je voortdurend beseft dat er sprake is van misverstanden; misverstanden die uiteindelijk zelfs zullen leiden tot de kruisiging van Jezus.

Mensen begrijpen Jezus niet; of ze begrijpen hem verkeerd. Ze zijn ziende blind. Er is dan ook veel verwarring en verdeeldheid: onder de leerlingen; onder de Judeeërs; en ook onder de leiders van het volk. Het illustreert waar Johannes al onmiddellijk in zijn proloog naar wijst: een volk dat in duisternis wandelt. Ook Martha en Maria weten niet goed wat ze nu precies moeten van dit alles moeten denken.

De evangelist is een ras verteller. Nu en dan informeert hij ons - lezers - alvast over dingen die pas later zullen gebeuren: om de kans op verwarring bij de lezers te beperken. Zo bijvoorbeeld wanneer ons wordt verteld dat Maria de Maria is die Jezus later heeft gebalsemd met mirre en die zijn voeten heeft gedroogd met haar haren. Pas in het volgende hoofdstuk vertelt de evangelist daarover de details: zij deed dit tijdens een maaltijd - mogelijk een maaltijd uit dankbaarheid voor wat Jezus voor hen heeft gedaan. Lazarus is ook bij die maaltijd - alhoewel hij geen woord zegt; zo blijft het mysterie rond zijn dood en opwekking in stand. Het is aan ons om de betekenis te duiden.

Het verhaal over Lazarus vormt de verbinding tussen dat deel van het evangelie waarin beschreven wordt hoe Jezus rondtrok en vele tekenen deed - zoals het veranderen van water in wijn, het genezen van een blinde; en dat deel van het evangelie waarin het gaat over het levenseinde van Jezus.

Centraal in dit Lazarusverhaal staat de tekst waar het Johannes in heel zijn evangelie feitelijk om te doen is: de uitspraak van Jezus "Ik ben de opstanding en het leven, en ieder die in mij gelooft zal leven - ook wanneer hij sterft." (v. 25). Die tekst wordt als het ware omlijst door v.4 ("Deze ziekte loopt niet uit op de dood" - een uitspraak die ook tot misverstanden leidt) en v. 40 ("Ik heb je toch gezegd dat je de grootheid van God zult zien!"). Daar draait het in het evangelie om. Jezus is de opstanding en het leven. Maar: wat moeten we daarbij denken?

Ik zal nu niet ingaan op vragen rond wat er nu precies in Betanië is gebeurd; hoe die gebeurtenissen mogelijk verder zijn verteld; en hoe de schrijver van het evangelie aan zijn informatie kwam. Dat zijn interessante vragen, maar misschien toch ook niet zo wezenlijk. Waar het om gaat is natuurlijk wat de evangelist ons met dit verhaal duidelijk wil maken over de betekenis van het geloof in Jezus die van zichzelf zegt: "Ik ben de opstanding en het leven".

Wie op zoek gaat naar de betekenis van het woord LEVEN bij Johannes stuit op een bijzondere ontdekking: al onmiddellijk aan het begin van dit evangelie wordt het woord LEVEN verbonden met het LICHT: "In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen" (1:4). Onwillekeurig moet je daarbij denken aan wat wij 'het levenslicht' noemen dat we bij onze geboorte zien. En aan het verhaal in Johannes 3 - over Nicodemus - die van Jezus te horen krijgt dat een mens opnieuw geboren moet worden uit de geest omdat hij anders Gods koninkrijk onmogelijk kan zien.

De gedachte is klaarblijkelijk dat door Jezus de ogen van mensen kunnen opengaan voor wat ècht LEVEN is: wanneer de mens in staat is om de tekenen te duiden, die Jezus doet. Johannes spreekt - in tegenstelling tot andere evangelisten - niet over wonderen, maar over tekenen. Wie in Jezus gelooft zal niet sterven tot in eeuwigheid: zal eeuwig leven dus.

Maar: EEUWIG LEVEN betekent bij Johannes iets anders dan wat we misschien zouden verwachten: Johannes doorbreekt het bekende denkschema van een leven nu, daarna de dood en nog weer later - aan het einde - EEUWIG LEVEN. Dat blijkt uit het gesprek met Marta. Marta denkt wel in die tijdsdimensies want zij zegt: "Ik weet het, hij zal opstaan bij de opstanding ten laatsten dage!" (v. 24). Maar uit wat daarop volgt blijkt, dat hier - wat Jezus betreft - sprake is van een misverstand. 'EEUWIG' is bij Johannes geen tijdsbepaling maar een kwaliteitsbepaling: EEUWIG LEVEN is het best denkbare leven; het leven zoals het vanaf het begin gedacht en bedoeld is.

Zo doet Johannes dat: wat hij wil vertellen doet hij via dialogen waar je als lezer al luisterend bij betrokken wordt. En de misverstanden gebruikt hij om de lezer juist voor misverstanden te behoeden; onmiskenbaar duidelijk te maken hoe de woorden van Jezus zijn bedoeld.

Door ons zo bij de situatie te betrekken worden we ook als lezers als het ware uitgenodigd om mee te denken en ons uit te spreken over de vraag of wij Jezus geloven wanneer hij tegen Marta zegt: "Ik bèn de opstanding en het leven." (v. 25). Dat is niet iets ten laatsten dage, maar heeft betrekking op vandaag: hier en nu.

De opvatting die Marta verwoordt is een opvatting die destijds algemeen verbreid was en die je dan ook steeds in de andere evangeliën tegenkomt. Matteùs bijvoorbeeld gebruikt het beeld van de 'weg die leidt naar het leven' (7:14); en verbindt daarmee de gedachte aan een splitsing van die weg - met als gevolg dat sommigen het 'eeuwige leven' beërven en anderen voor eeuwig moeten boeten. Maar Johannes hanteert een ander denkpatroon. Typerend daarvan is het tegenwoordigheidskarakter van 'het eeuwige leven'. Dit verklaart ook waarom Johannes in het begin van het verhaal over Lazarus kan vermelden dat zijn ziekte niet uitloopt op de dood. Zijn ziekte bestaat klaarblijkelijk daaruit dat hij wandelt in duisternis en het licht niet ziet. Die ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de verheerlijking van God vanaf het ogenblik dat Lazarus wordt opgewekt, dat wil zeggen - genezen. In het verhaal over de blinde, die door Jezus wordt genezen, staat dat Gods werk aan hem zichtbaar moet worden. Zou hetzelfde niet ook in hetverhaal over Lazarus passen?

Misschien zouden we de griekse uitdrukking voor 'eeuwig leven' of 'leven tot in eeuwigheid' dan ook beter kunnen vertalen met 'eeuwigheidsleven': dat drukt beter uit dat het iets te maken heeft met de kwaliteit van het leven. Eeuwigheidsleven: dat is voor Johannes 'het hoogst denkbare': leven in het licht.

Voor Johannes heeft het leven een buitenkant en een binnenkant: wie om zich heen kijkt - naar de buitenwereld, naar de feiten, de krantekoppen, en het nieuws wordt overspoeld met informatie. De kans is niet gering dat dit alles de mens onzeker maakt, angstig, gespannen of zelfs levensmoe. Dat is geen leven. Dat is een ziekte. De ziekte van onze cultuur is dat we de werkelijkheid reduceren tot kennis, feiten. Maar juist daardoor hebben we misschien wel geen oog meer voor datgene waar het in het leven nu juist om gaat. Voor de dingen van betekenis.

Immers: zijn de belangrijkste gebeurtenissen in je leven niet juist die zaken die je raken in je ziel? Momenten van verwondering, schoonheid, liefde, troost, en ontroering? Doorgaans gaan de meest indringende herinneringen terug op momenten in ons leven die zich niet lieten organiseren: die ons overkwamen; of overvielen. Om te genezen moeten we weer gevoelig worden voor wat 'leven' in wezen is. Leren onderscheiden wat wel en wat niet van betekenis is.

Dag Hammarskjòld schrijft in zijn dagboek: "Het licht in je op: je kon er net zo goed nooit zijn geweest. Meteen vast loon, bankboekje en portefeuille onder je arm wordt evenwel verondersteld, dat je jezelf als vanzelfsprekend beschouwt. Wat je bent kan interesse wekken, niet dat je bent. Het pensioen - niet de dood - is de beweeggrond van je denken 'terwijl de dag duurt'.

Soms - in een helder moment - besef je dat allerhande zaken die als belangrijk gelden en waar we ons druk over maken ons alleen maar afleiden van waar het in het leven werkelijk om gaat. Zou ook Johannes niet in die richting denken wanneer hij spreekt over dood en opstanding? Om tot LEVEN komen is het nodig dat we ons weer intens kunnen verwonderen over het 'er zijn': niet over wat we zijn, misschien zelfs niet over dat we er zijn maar over wie we zijn.

Er is wel eens gezegd dat ons leven uiteindelijk alleen in zijn volle betekenis ervaren kan worden wanneer we het leven bezien in het licht van onze geboorte en ons levenseinde. Wie geboren wordt moet beseffen dat hem gevraagd wordt om het leven te aanvaarden, 'er te zijn', 'het leven te leven', 'er je eigen verhaal van te maken', je eigen geschiedenis te schrijven'.
En het levenseinde? Iemand zei eens: "Ik kan niet sterven, want ik weet niet waarvoor ik heb geleefd". Dat is veelzeggend: je hebt geleefd om je leven te leven op jouw manier; te worden wie je moest worden; alleen zij, die die opdracht hebben verstaan en aanvaard en ook hebben ontdekt
wat LEVEN is: die weten waarvoor ze hebben geleefd. Zoals Jezus: waarvan aan het einde van het Lazarusverhaal op profetische wijze wordt gezegd dat zijn sterven maakt dat niet heel het volk, dat in duisternis wandelt, verloren gaat. Hij laat zien te kunnen sterven omdat hij ook weet wie hij was en waarvoor hij heeft geleefd.

Weten waarvoor je hebt geleefd vraagt om een aandachtig leven: niet gericht op feiten en getallen, maar op wat ons in onze ziel raakt. Aandachtig leven kan ons wellicht teruggeven wat we in onze cultuur dreigen kwijt te raken: onze ziel - dat mysterieuze woord dat verwijst naar ons innerlijk, onze individualiteit, het landschap waarin de volle rijkdom van onze levensweg wordt bewaard - en het wonder Gods schenkende liefde wordt ervaren.

In een heel oud kerklied, dat is ontstaan in dezelfde tijd als het evangelie van Johannes wordt het 'eeuwigheidsleven' als volgt bezongen:

"Als in een wagen steeg ik op naar het licht van de Waarheid,
en de Waarheid gidste me en wenkte me tot zich.
Hij hielp me over afgronden en kloven heen,
en voerde me veilig langs steile rotsen en valleien.
Toen werd Hij voor mij een haven van verlossing;
Hij bracht mij op een plaats van leven zonder dood."
                        (Oden van Salomo 38).

AMEN.


De lezingen: uit Johannes 11

11:1 Maar nu is er iemand ziek:
Lazarus, uit Betanië,-
iemand uit het dorp van Maria
en haar zuster Marta.
11:2 Het is de Maria
die de Heer heeft gebalsemd met mirre
en zijn voeten heeft afgeveegd met haar haren
wier broer Lazarus ziek was.
11:3 Dan zenden de zusters bericht aan hem
en laten zeggen:
heer, hij wiens vriend gij zijt is ziek!
11:4 Als Jezus dat hoort, zegt hij:
deze ziekte loopt niet uit op de dood
maar is er om de verheerlijking van God,-
door haar zal de Zoon van God
worden verheerlijkt!
11:5 Jezus hield van Marta, van haar zuster
en van Lazarus.

11:17 Als Jezus dan aankomt treft hij aan
dat hij reeds vier dagen in het graf ligt.
11:18 Betanië is dichtbij Jeruzalem,
op zo'n vijftien stadiën afstand:
11:19 velen uit de Judeeërs zijn al aangekomen
bij Marta en Maria
om tot haar troostwoorden te spreken
over haar broer.
11:20 Zodra Marta dan hoort dat Jezus aankomt,
gaat zij hem tegemoet;
Maria is gebleven waar zij neerzat:
in het huis.
11:21 Dan zegt Marta tot Jezus:
heer, als u hier was geweest
zou mijn broer niet zijn gestorven;
11:22 maar ook nu weet ik:
wat u God ook zou vragen,
God zal het u geven!
11:23 Jezus zegt tot haar:
hij zal opstaan, je broer!
11:24 Marta zegt tot hem: ik weet het,
hij zal opstaan bij de opstanding
ten laatsten dage!
11:25 Maar Jezus zegt tot haar:
ik ben de opstanding en het leven;
wie gelooft in mij zal leven,
ook als hij sterft;
11:26 en al wie leeft en gelooft in mij
zal niet sterven tot in de eeuwigheid;
gelóóf je dat?

11:45 Dan gaan velen uit de Judeeërs
die naar Maria toegekomen zijn en
aanschouwd hebben wat hij heeft gedaan
in hem geloven;
11:46 maar enkelen uit hen gaan weg,
naar de farizeeërs toe, en zeggen aan hen
wat Jezus heeft gedaan.
11:47 Dan brengen de hogepriesters
en de farizeeërs
een vergadering samen,
en ze hebben gezegd:
wat staat ons te doen?-
want deze mens doet vele tekenen!-
11:48 als wij hem zo laten begaan
zullen állen in hem gaan geloven
en de Romeinen zullen komen
en ons ontnemen
én de heilige plaats
én het volk!
11:49 Maar één, iemand uit hen, Kajafas,
die de hogepriester van dat jaar is,
zegt tot hen: u allen,
u hebt nergens weet van,
11:50 u bedenkt niet dat het in uw belang is
dat één mens sterft voor de gemeenschap
en niet heel dit volk verloren gaat!
11:51 Hij zegt dit niet vanuit zichzelf,
nee, nu hij de hogepriester van dat jaar is
profeteert hij,
omdat Jezus inderdaad
zou sterven voor het volk,
11:52 en niet alleen voor dit volk
maar om ook
de verstrooide kinderen van God
samen te brengen tot één.
11:53 Vanaf die dag dan
beraadslagen zij erover om hem te doden.

DE LEZINGEN:

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2011.