Lazarus detail van een ikoon Ikonenatelier Kerkwinkel Koinonia |
![]() |
De lezing was:
PREEK: 'Opstanding en eeuwig leven' (?)
Terug naar het begin van deze pagina
Johannes 11: 1-5.17-26.45-53
Johannes vertelt het verhaal over Lazarus zo, dat je voortdurend
beseft dat er sprake is van misverstanden; misverstanden
die uiteindelijk zelfs zullen leiden tot de kruisiging van
Jezus.
Mensen begrijpen Jezus niet; of ze begrijpen hem verkeerd. Ze
zijn ziende blind. Er is dan ook veel verwarring en verdeeldheid:
onder de leerlingen; onder de Judeeërs; en ook onder de
leiders van het volk. Het illustreert waar Johannes al onmiddellijk
in zijn proloog naar wijst: een volk dat in duisternis
wandelt. Ook Martha en Maria weten niet goed wat ze nu precies
moeten van dit alles moeten denken.
De evangelist is een ras verteller. Nu en dan informeert hij
ons - lezers - alvast over dingen die pas later zullen gebeuren:
om de kans op verwarring bij de lezers te beperken. Zo
bijvoorbeeld wanneer ons wordt verteld dat Maria de Maria is
die Jezus later heeft gebalsemd met mirre en die zijn voeten
heeft gedroogd met haar haren. Pas in het volgende hoofdstuk
vertelt de evangelist daarover de details: zij deed dit tijdens
een maaltijd - mogelijk een maaltijd uit dankbaarheid
voor wat Jezus voor hen heeft gedaan. Lazarus is ook bij die
maaltijd - alhoewel hij geen woord zegt; zo blijft het mysterie
rond zijn dood en opwekking in stand. Het is aan ons om de
betekenis te duiden.
Het verhaal over Lazarus vormt de verbinding tussen dat deel
van het evangelie waarin beschreven wordt hoe Jezus rondtrok
en vele tekenen deed - zoals het veranderen van water in wijn,
het genezen van een blinde; en dat deel van het evangelie
waarin het gaat over het levenseinde van Jezus.
Centraal in dit Lazarusverhaal staat de tekst waar het Johannes
in heel zijn evangelie feitelijk om te doen is: de uitspraak van
Jezus "Ik ben de opstanding en het leven, en ieder
die in mij gelooft zal leven - ook wanneer hij sterft." (v.
25). Die tekst wordt als het ware omlijst door v.4 ("Deze
ziekte loopt niet uit op de dood" - een uitspraak die ook tot
misverstanden leidt) en v. 40 ("Ik heb je toch gezegd dat je
de grootheid van God zult zien!"). Daar draait het in het
evangelie om. Jezus is de opstanding en het leven. Maar: wat
moeten we daarbij denken?
Ik zal nu niet ingaan op vragen rond wat er nu precies in
Betanië is gebeurd; hoe die gebeurtenissen mogelijk verder
zijn verteld; en hoe de schrijver van het evangelie aan zijn
informatie kwam. Dat zijn interessante vragen, maar misschien
toch ook niet zo wezenlijk. Waar het om gaat is natuurlijk wat
de evangelist ons met dit verhaal duidelijk wil maken over de
betekenis van het geloof in Jezus die van zichzelf zegt: "Ik
ben de opstanding en het leven".
Wie op zoek gaat naar de betekenis van het woord LEVEN bij
Johannes stuit op een bijzondere ontdekking: al onmiddellijk aan het
begin van dit evangelie wordt het woord LEVEN verbonden met het
LICHT: "In het Woord was leven en het leven was
het licht voor de mensen" (1:4). Onwillekeurig moet je daarbij
denken aan wat wij 'het levenslicht' noemen dat we bij onze
geboorte zien. En aan het verhaal in Johannes 3 - over Nicodemus - die
van Jezus te horen krijgt dat een mens opnieuw
geboren moet worden uit de geest omdat hij anders Gods koninkrijk
onmogelijk kan zien.
De gedachte is klaarblijkelijk dat door Jezus de ogen van
mensen kunnen opengaan voor wat ècht LEVEN is: wanneer de mens
in staat is om de tekenen te duiden, die Jezus doet. Johannes
spreekt - in tegenstelling tot andere evangelisten - niet over
wonderen, maar over tekenen. Wie in Jezus gelooft zal niet
sterven tot in eeuwigheid: zal eeuwig leven dus.
Maar: EEUWIG LEVEN betekent bij Johannes iets anders dan wat
we misschien zouden verwachten: Johannes doorbreekt het bekende
denkschema van een leven nu, daarna de dood en nog weer
later - aan het einde - EEUWIG LEVEN. Dat blijkt uit het
gesprek met Marta. Marta denkt wel in die tijdsdimensies want
zij zegt: "Ik weet het, hij zal opstaan bij de opstanding ten
laatsten dage!" (v. 24). Maar uit wat daarop volgt blijkt, dat
hier - wat Jezus betreft - sprake is van een misverstand.
'EEUWIG' is bij Johannes geen tijdsbepaling maar een kwaliteitsbepaling:
EEUWIG LEVEN is het best denkbare leven; het
leven zoals het vanaf het begin gedacht en bedoeld is.
Zo doet Johannes dat: wat hij wil vertellen doet hij via
dialogen waar je als lezer al luisterend bij betrokken wordt.
En de misverstanden gebruikt hij om de lezer juist voor misverstanden
te behoeden; onmiskenbaar duidelijk te maken hoe de
woorden van Jezus zijn bedoeld.
Door ons zo bij de situatie te betrekken worden we ook als
lezers als het ware uitgenodigd om mee te denken en ons uit te
spreken over de vraag of wij Jezus geloven wanneer hij tegen
Marta zegt: "Ik bèn de opstanding en het leven." (v. 25). Dat
is niet iets ten laatsten dage, maar heeft betrekking op
vandaag: hier en nu.
De opvatting die Marta verwoordt is een opvatting die destijds
algemeen verbreid was en die je dan ook steeds in de andere
evangeliën tegenkomt. Matteùs bijvoorbeeld gebruikt het beeld
van de 'weg die leidt naar het leven' (7:14); en verbindt
daarmee de gedachte aan een splitsing van die weg - met als
gevolg dat sommigen het 'eeuwige leven' beërven en anderen
voor eeuwig moeten boeten. Maar Johannes hanteert een ander
denkpatroon. Typerend daarvan is het tegenwoordigheidskarakter
van 'het eeuwige leven'. Dit verklaart ook waarom Johannes in
het begin van het verhaal over Lazarus kan vermelden dat zijn
ziekte niet uitloopt op de dood. Zijn ziekte bestaat klaarblijkelijk
daaruit dat hij wandelt in duisternis en het licht
niet ziet. Die ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de
verheerlijking van God vanaf het ogenblik dat Lazarus wordt
opgewekt, dat wil zeggen - genezen. In het verhaal over de
blinde, die door Jezus wordt genezen, staat dat Gods werk aan
hem zichtbaar moet worden. Zou hetzelfde niet ook in hetverhaal over Lazarus passen?
Misschien zouden we de griekse uitdrukking voor 'eeuwig leven'
of 'leven tot in eeuwigheid' dan ook beter kunnen vertalen met
'eeuwigheidsleven': dat drukt beter uit dat het iets te maken
heeft met de kwaliteit van het leven. Eeuwigheidsleven: dat is
voor Johannes 'het hoogst denkbare': leven in het licht.
Voor Johannes heeft het leven een buitenkant en een binnenkant:
wie om zich heen kijkt - naar de buitenwereld, naar de
feiten, de krantekoppen, en het nieuws wordt overspoeld met
informatie. De kans is niet gering dat dit alles de mens
onzeker maakt, angstig, gespannen of zelfs levensmoe. Dat is
geen leven. Dat is een ziekte. De ziekte van onze cultuur is
dat we de werkelijkheid reduceren tot kennis, feiten. Maar
juist daardoor hebben we misschien wel geen oog meer voor
datgene waar het in het leven nu juist om gaat. Voor de dingen
van betekenis.
Immers: zijn de belangrijkste gebeurtenissen in je leven niet
juist die zaken die je raken in je ziel? Momenten van verwondering,
schoonheid, liefde, troost, en ontroering? Doorgaans
gaan de meest indringende herinneringen terug op momenten in
ons leven die zich niet lieten organiseren: die ons overkwamen;
of overvielen. Om te genezen moeten we weer gevoelig
worden voor wat 'leven' in wezen is. Leren onderscheiden wat
wel en wat niet van betekenis is.
Dag Hammarskjòld schrijft in zijn dagboek: "Het licht in je
op: je kon er net zo goed nooit zijn geweest. Meteen vast
loon, bankboekje en portefeuille onder je arm wordt evenwel
verondersteld, dat je jezelf als vanzelfsprekend beschouwt.
Wat je bent kan interesse wekken, niet dat je bent. Het pensioen - niet
de dood - is de beweeggrond van je denken 'terwijl
de dag duurt'.
Soms - in een helder moment - besef je dat allerhande zaken
die als belangrijk gelden en waar we ons druk over maken ons
alleen maar afleiden van waar het in het leven werkelijk om
gaat. Zou ook Johannes niet in die richting denken wanneer hij
spreekt over dood en opstanding? Om tot LEVEN komen is het
nodig dat we ons weer intens kunnen verwonderen over het 'er
zijn': niet over wat we zijn, misschien zelfs niet over dat we
er zijn maar over wie we zijn.
Er is wel eens gezegd dat ons leven uiteindelijk alleen in
zijn volle betekenis ervaren kan worden wanneer we het leven
bezien in het licht van onze geboorte en ons levenseinde. Wie
geboren wordt moet beseffen dat hem gevraagd wordt om het
leven te aanvaarden, 'er te zijn', 'het leven te leven', 'er
je eigen verhaal van te maken', je eigen geschiedenis te
schrijven'.
En het levenseinde? Iemand zei eens: "Ik kan niet sterven,
want ik weet niet waarvoor ik heb geleefd". Dat is veelzeggend:
je hebt geleefd om je leven te leven op jouw manier; te
worden wie je moest worden; alleen zij, die die opdracht
hebben verstaan en aanvaard en ook hebben ontdekt
wat LEVEN is: die weten waarvoor ze hebben geleefd. Zoals
Jezus: waarvan aan het einde van het Lazarusverhaal op
profetische wijze wordt gezegd dat zijn sterven maakt dat niet heel
het volk, dat in duisternis wandelt, verloren gaat. Hij laat
zien te kunnen sterven omdat hij ook weet wie hij was en
waarvoor hij heeft geleefd.
Weten waarvoor je hebt geleefd vraagt om een aandachtig leven:
niet gericht op feiten en getallen, maar op wat ons in onze
ziel raakt. Aandachtig leven kan ons wellicht teruggeven wat
we in onze cultuur dreigen kwijt te raken: onze ziel - dat
mysterieuze woord dat verwijst naar ons innerlijk, onze individualiteit,
het landschap waarin de volle rijkdom van onze
levensweg wordt bewaard - en het wonder Gods schenkende liefde
wordt ervaren.
In een heel oud kerklied, dat is ontstaan in dezelfde tijd als
het evangelie van Johannes wordt het 'eeuwigheidsleven' als
volgt bezongen:
"Als in een wagen steeg ik op naar het licht van de Waarheid,
en de Waarheid gidste me en wenkte me tot zich.
Hij hielp me over afgronden en kloven heen,
en voerde me veilig langs steile rotsen en valleien.
Toen werd Hij voor mij een haven van verlossing;
Hij bracht mij op een plaats van leven zonder dood."
(Oden van Salomo 38).
AMEN.
De lezingen: uit Johannes 11
11:1 Maar nu is er iemand ziek:
Lazarus, uit Betanië,-
iemand uit het dorp van Maria
en haar zuster Marta.
11:2 Het is de Maria
die de Heer heeft gebalsemd met mirre
en zijn voeten heeft afgeveegd met haar haren
wier broer Lazarus ziek was.
11:3 Dan zenden de zusters bericht aan hem
en laten zeggen:
heer, hij wiens vriend gij zijt is ziek!
11:4 Als Jezus dat hoort, zegt hij:
deze ziekte loopt niet uit op de dood
maar is er om de verheerlijking van God,-
door haar zal de Zoon van God
worden verheerlijkt!
11:5 Jezus hield van Marta, van haar zuster
en van Lazarus.
11:17 Als Jezus dan aankomt treft hij aan
dat hij reeds vier dagen in het graf ligt.
11:18 Betanië is dichtbij Jeruzalem,
op zo'n vijftien stadiën afstand:
11:19 velen uit de Judeeërs zijn al aangekomen
bij Marta en Maria
om tot haar troostwoorden te spreken
over haar broer.
11:20 Zodra Marta dan hoort dat Jezus aankomt,
gaat zij hem tegemoet;
Maria is gebleven waar zij neerzat:
in het huis.
11:21 Dan zegt Marta tot Jezus:
heer, als u hier was geweest
zou mijn broer niet zijn gestorven;
11:22 maar ook nu weet ik:
wat u God ook zou vragen,
God zal het u geven!
11:23 Jezus zegt tot haar:
hij zal opstaan, je broer!
11:24 Marta zegt tot hem: ik weet het,
hij zal opstaan bij de opstanding
ten laatsten dage!
11:25 Maar Jezus zegt tot haar:
ik ben de opstanding en het leven;
wie gelooft in mij zal leven,
ook als hij sterft;
11:26 en al wie leeft en gelooft in mij
zal niet sterven tot in de eeuwigheid;
gelóóf je dat?
11:45 Dan gaan velen uit de Judeeërs
die naar Maria toegekomen zijn en
aanschouwd hebben wat hij heeft gedaan
in hem geloven;
11:46 maar enkelen uit hen gaan weg,
naar de farizeeërs toe, en zeggen aan hen
wat Jezus heeft gedaan.
11:47 Dan brengen de hogepriesters
en de farizeeërs
een vergadering samen,
en ze hebben gezegd:
wat staat ons te doen?-
want deze mens doet vele tekenen!-
11:48 als wij hem zo laten begaan
zullen állen in hem gaan geloven
en de Romeinen zullen komen
en ons ontnemen
én de heilige plaats
én het volk!
11:49 Maar één, iemand uit hen, Kajafas,
die de hogepriester van dat jaar is,
zegt tot hen: u allen,
u hebt nergens weet van,
11:50 u bedenkt niet dat het in uw belang is
dat één mens sterft voor de gemeenschap
en niet heel dit volk verloren gaat!
11:51 Hij zegt dit niet vanuit zichzelf,
nee, nu hij de hogepriester van dat jaar is
profeteert hij,
omdat Jezus inderdaad
zou sterven voor het volk,
11:52 en niet alleen voor dit volk
maar om ook
de verstrooide kinderen van God
samen te brengen tot één.
11:53 Vanaf die dag dan
beraadslagen zij erover om hem te doden.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2011.