Het kwaad,
decoratie boven de ingang van de romaanse kerk in
Aulney-de-Saintonge, 12de eeuw.

Preek gehouden tijdens de dienst van de Vereniging van Vrijzinnige Protestanten te Apeldoorn op zondag, 17 Juli 2011.

De lezingen waren:
Jesaja 40:18-22
Matteüs 13:24-30

Onkruid

Door de eeuwen heen is er altijd sprake geweest van een diep verlangen naar een andere, een betere wereld; met minder leed, minder onrecht, minder conflicten. Een verlangen naar vrede en gerechtigheid. Er zijn dan ook altijd mensen van goede wil geweest die, vervuld van idealen, de wereld wilden verbeteren. Zendelingen en missionarissen. Ontwikkelingswerkers. Welzijnswerkers. En zoveel anderen. En waarschijnlijk geldt ook voor u en mij, dat je van je leven en van de leefverbanden waar je deel van uitmaakt, iets wilt maken; dat je daarin iets wilt betekenen. Maar de tragiek van het leven is dat er op de keper beschouwd weinig reden bestaat om te veronderstellen dat er daardoor ooit veel zal veranderen.

Al onze kennis, wetenschap, technieken, vaardigheden, inspanningen en toewijding ten spijt blijkt steeds opnieuw dat er dingen mis gaan; anders gaan dan we wilden. Droom en werkelijkheid staan op gespannen voet met elkaar. Over onkruid gesproken: wat zouden we ons bij dat onkruid moeten voorstellen?

Het meest helder wordt dat misschien nog wel, wanneer we de blik niet naar buiten richten, naar wat er uit onze handen komt - maar naar binnen. Wanneer we kijken hoe we zelf zijn; hoe we vaak bezig zijn en wat daar de effecten van zijn.

Aan goede wil ontbreekt het doorgaans niet; en ook hebben we betrekkelijk heldere gedachten over hoe we zelf zouden willen zijn. Wat we zouden willen uitstralen. Wat we zouden willen realiseren. Maar de ervaring leert dat we nu en dan het gevoel kunnen hebben dat er zand in onze machine zit, dat dingen stroef verlopen, dat het ons niet mee zit en dat we - achteraf - nogal eens moeten vaststellen dat we in onze voortvarendheid vaak juist het tegendeel bewerkstelligd hebben van wat we op het oog hadden.

Zo kan het wel eens gebeuren, dat onze liefde en toewijding voor een ander verstikkend blijkt werken, waardoor de liefde uiteindelijk niet meer beantwoord wordt. Compassie kan soms resulteren in vormen van betutteling zonder dat we het zelf in de gaten hadden. Onze goede bedoelingen worden vaak verkeerd begrepen en onze adviezen in de wind geslagen. Soms realiseren we ons zelfs dat we ons daardoor wat miskend voelen en tekort gedaan. Soms ook trekken we onze handen terug omdat wel duidelijk is dat de ander eigenwijs is. Ook kan het gebeuren, dat we onvoldoende in staat zijn om onze eigen idealen en doelstellingen te relativeren, waardoor we doorschieten en onverdraagzaam worden - zelfs als we verdraagzaamheid nu juist als deugd in ons vaandel voeren. Onze kritiek op anderen is natuurlijk bedoeld om de ander te helpen zaken scherper te zien en daar lering uit te trekken; maar hoe goed die ook bedoeld is: vaak moeten we vaststellen dat die ons niet in dank wordt afgenomen - al was het maar, omdat de ander er niet op zat te wachten. Zo zou er nog wel meer te noemen zijn. Wie is dan toch mysterieuze vijand?

Een bestaat oude legende over de gevallen engel Lucifer. Ooit was hij van alle engelen het meest toegewijd aan de zaak van God. Uit alles blijkt dan ook dat die engel zo kwaad nog niet was; alleen: hij voorzag hoeveel leed Gods schepping van de mens met een vrije wil zou veroorzaken; en hij wilde niets liever dan de ellende voorkomen. En maakte hem ontrouw. Maar klaarblijkelijk had ook deze engel iets wezenlijks over het hoofd gezien.

Bij mensen ontbreekt het doorgaans niet aan goede wil. Jezus zegt: er is niets mis met het zaad. Maar in de nacht heeft de vijand onkruid gezaaid.
Moeten we dan niet wieden? Nee - zegt Jezus - dat lost niets op; integendeel: er zou wel eens niets over kunnen blijven. Laat het onkruid maar gewoon groeien. In zijn tijd waren het vooral priesters en schriftgeleerden, die meenden dat ze het onkruid moesten bestrijden. Ze deden dat door regelgeving, wetten, voorschriften. En beseften daarbij niet hoe dodelijk moralisme kan zijn.

Het onkruid dus maar voor lief nemen? Wil het zeggen dat we met de armen over elkaar moeten gaan zitten? Jezus zegt: er is een vijand! Het komt mij voor dat hij wil zeggen: je moet niet het onkruid bestrijden, maar proberen uit te vinden wie die vijand is. Die bestrijden.

Er is een prachtig verhaal over twee reuzen, vijanden van elkaar, die een twist uitvechten. De ene reus is zwakker dan de ander en raakt door het gevecht aan de rand van de uitputting. Maar desondanks lukt het hem elke keer door een list om zich weer los te maken uit de omstrengeling van de ander. En dat komt - zo vertelt het verhaal - omdat er in zijn reusachtige oor een dwerg zit die hem steeds moed inspreekt en hem telkens nieuwe mogelijkheden influistert.

We zouden niets liever willen dan sterker zijn dan onze schaduw. Maar de werkelijkheid is anders: zonder de Stem in ons oor zijn we nergens.

Maar: hebben we dan een dwerg in ons oor? Jazeker: ook al hebben we daar vaak geen weet van. Om diens stem te kunnen horen zijn een paar dingen nodig. In de eerste plaats moet ons ooit verteld zijn over die dwerg: anders zouden we daar totaal geen aandacht aan besteden. Laat staan dat we onze schotelantenne ooit op de stem zouden richten. In de tweede plaats dienen we ons tijd en rust gunnen om ons af te stemmen op de juiste golflengte. Dat vraagt om geduld. En het is maar de vraag of we al die moeite willen doen: dat doe je alleen op gezag van anderen die ervaring hebben en weten dat er werkelijk zoiets is als een stem die ons dagelijks, van uur tot uur, van minuut tot minuut toespreekt, bijstaat.

In de taal van het geloof heet dit de Stem van God. God zoeken. Misschien is het verstaanbaarder als we spreken over: de sporen van God zoeken. Want wat je tegenkomt is in eerste instantie doorgaans niet veel meer dan iets wat een vermoeden wekt: een vermoeden van heiligheid; een vermoeden van het goddelijke. Mystici weten dat sporen van God te vinden zijn in alles. Zij zeggen: God is 'wat vogels doet vliegen', 'wat ons doet leven', 'wat tijd doet stromen', 'wat richting wil geven aan ons leven', 'wat ons wil behoeden voor wanhoop' en zoveel meer waar we niet bij kunnen. God is een naam voor het mysterie waardoor we deel zijn van het grote geheel, met elkaar zijn verbonden; het mysterie, dat zich openbaart in alle processen van leven.

De Joods-Christelijke traditie spreekt over Schepper-God: bedoeld is niet een God die ooit de wereld heeft gemaakt en er toen zijn handen van heeft afgetrokken. Nee: bedoeld is dat God van dag tot dag scheppend en vernieuwend met deze wereld en ook met elk van ons bezig is. Wie daar oor voor heeft wordt vervuld met eerbied en ontzag - zoals een dichteres eens beeldend over God schreef:

Hart van de stilte
ben jij,
licht in de ogen
van mensen
en dieren,
adem van planten,
licht van mijn licht
licht dat mijn schaduw draagt
ook als ik het niet zie

jij die in de stilte
zwijgt
fluistert
spreekt
mij brengt bij mijn diepste naam
jij die in de stilte
alle leven omvat
en liefde wil

dat mijn leven
jou mag eerbiedigen
in alles jouw adem mag voelen
vol eerbied mag zijn.

(L. Marijnissen)

AMEN.

Jesaja 40: 18-22

18 Met wie wil je God vergelijken,
hoe is hij uit te beelden?
19 Met een godenbeeld misschien?
Dat is door een ambachtsman gemaakt,
door een edelsmid overtrokken
met goud en zilverbeslag.
20 Met een beeld, opgericht op een bergtop?
Dat is maar een stuk hout dat niet vermolmt,
met zorg gekozen door een vakman,
die een godenbeeld wil maken dat niet omvalt.
21 Weet je het niet? Heb je het niet gehoord?
Is het je niet van meet af aan verteld?
Is het niet al helder sinds de grondvesting van de wereld?
22 Hij troont boven de schijf van de aarde
hij spreidt de hemel uit als een doek,
spant hem uit als een tent om in te wonen.

Matteus 13:

24 Hij hield hun een andere gelijkenis voor: 'Het is met het koninkrijk van de hemel als met een mens die goed zaad op zijn akker uitzaaide. 25 Terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand onkruid tussen het graan zaaien en vertrok weer. 26 Toen het jonge gewas opschoot en vrucht begon te dragen, kwam ook het onkruid tevoorschijn. 27 De knechten kwamen de heer des huizes vragen: "Heer, hebt u soms geen goed zaad op uw akker gezaaid? Waar komt dat onkruid dan vandaan?" 28 Hij antwoordde: "Dat is het werk van een vijand." De knechten zeiden tegen hem: "Wilt u dat wij er het onkruid tussenuit wieden?" 29 Hij antwoordde: "Nee, want dan zouden jullie met het onkruid ook het graan lostrekken. 30 Laat beide samen opgroeien tot aan de oogst, dan zal ik, wanneer het oogsttijd is, tegen de maaiers zeggen: 'Wied eerst het onkruid, bind het in bundels bij elkaar en verbrand het. Breng dan het graan bijeen in mijn schuur.


DE LEZINGEN:

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2011.