Brons, Jonneke Kodde. |
![]() |
De lezingen waren:
Herinneringen en verwachtingen
In het boek Prediker is iemand aan het woord die levensmoe is.
"Ik heb het hier allemaal wel gezien. Er is niets wat mij nog
kan boeien. Het leven heeft mij niets nieuws meer te bieden".
Dergelijke woorden hoor je wel eens uit de mond van iemand,
die een dierbare heeft verloren.
Prediker 1: 4-11
4 Generaties gaan, generaties komen,
1 Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het
overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien. 2 Om hun
geloof werden de mensen uit vroeger tijden geprezen. 3 Door
geloof komen we tot het inzicht dat de wereld door het woord
van God geordend is, dat dus het zichtbare is ontstaan uit het
niet-zichtbare.
Terug naar het begin van deze pagina
Prediker 1:4-11
Hebreëen 11:1-3
Er zijn ook anderen: mensen, die vooral de dierbare
herinneringen koesteren: de herinneringen aan aan vroeger
geluk. Aan die gouden momenten waarin alles volmaakt leek. Er
bestaat een gedicht van Rutger Kopland dat daarover gaat. Het
begint zo:
"Geluk was een dag aan de vijver
in gras met bomen
tot in de hemel omkringd
ik was er kind van god en
mijn grootvader - beide stierven"
"Een dag aan de vijver: daar te zijn, samen met grootvader,
dat was geluk. Ook God was erbij. Maar: dat is nu lang
geleden. Grootvader leeft niet meer. En ook God is dood.
Het is geen realiteit meer. Wat gebleven is, is alleen de
herinnering: de herinnering aan een verloren paradijs. Als je
al zou terugkeren naar de plekken van vroeger, dan is het
nooit meer zoals het was. Het huis is er niet meer. Alles
lijkt veranderd. Is ook anders. Misschien is dat wel de
tragiek van het leven: dat een mens nooit kan terugkeren in de
tijd. Misschien ben je ook zèlf wel niet meer wie je was. Ben
je veranderd. Misschien ben je zelfs wel niet meer in staat om
jezelf te hervinden.
En toch ligt er in herinneringen ook iets wezenlijks besloten:
iets wat niemand ons kan afnemen. Want het zijn juist de
herinneringen, die ons maken tot wie we zijn. We dragen ons
verleden met ons mee, en zijn erdoor gevormd. Bovendien zijn
het die herinneringen, die ons verlangen voeden: het verlangen
naar geluk; wat geluk voor ons is wordt bepaald door zulke
herinneringen. Die vormen de bron van de hoop en het verlangen
dat ons misschien toch nog ooit iets van een vergelijkbaar geluk
opnieuw ten deel zal vallen. In de taal van het geloof heet
dat 'het verlangen naar de hemel'.
In het boek Prediker is iemand aan het woord te zijn, die
dit verlangen niet lijkt te kennen. Daarom spreken we van
levensmoeheid. De schrijver van de brief aan de Hebreëen
daarentegen maakt de indruk heel anders in de werkelijkheid te
staan. Hij heeft de hoop op geluk niet laten varen. Hij
spreekt over twee werkelijkheden, die er beide toe doen: de
zichtbare, tastbare werkelijkheid; en een niet-zichtbare
werkelijkheid. En hij beweert doodleuk dat de zichtbare
werkelijkheid ontstaat uit de niet-zichtbare werkelijkheid.
Zou dat zo kunnen zijn?
Is het misschien inderdaad zo, dat wij zelf creatieve
scheppende wezens zijn: de scheppers van zowel van de
'verloren paradijzen' als van 'de hemel'? Zou het zo kunnen
zijn dat juist zulke herinneringen aan geluksmomenten ons ook
in staat stellen om onszelf op te richten en moed te vatten?
Zou het zo kunnen zijn dat herinneringen de
werkelijkheid in een ander licht kunnen plaatsen, waardoor er
weer ruimte komt voor hoop, verwachting?
Het is vandaag de laatste zondag van het kerkelijk jaar;
volgende week begint de adventstijd. Het is niet toevallig dat
de kerk van deze laatste zondag van het kerkelijk jaar
'eeuwigheidszondag' heeft gemaakt. We worden op deze zondag
uitgenodigd om te herdenken en terug te kijken om daarna de
blik te wenden naar de toekomst: zo kan de dankbaarheid om wat
er was de grondslag vormen voor hoop op wat nog is verborgen.
We beseffen maar al te goed dat alles voorbij gaat; en dat dit
ons vaak moeilijk valt. Maar we worden ook uitgenodigd om
nooit te vergeten dat de levensweg altijd ook verder gaat. En
op een eigen wijze zegenrijk kan worden wanneer we ons niet
afsluiten maar samen met anderen, die wij als reisgenoten
kunnen ontmoeten en met wie wij herinneringen en verwachtingen
kunnen delen, opbreken en verder gaan.
Dat is wat de schrijver van de Hebreëenbrief zijn lezers
voorhoudt: "Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we
hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.
Om hun geloof werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
Door geloof komen we tot het inzicht dat de wereld door het
woord van God geordend is, dat dus het zichtbare ontstaat uit
het niet-zichtbare."
Durven we uit dat geloof te leven? We mogen weten dat God van
dag tot dag, van uur tot uur, voortdurend, iets met ons doet:
scheppend en vernieuwend met ons bezig is.
AMEN.
maar de aarde blijft altijd bestaan.
5 De zon komt op, de zon gaat onder,
en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan.
6 De wind waait naar het zuiden,
dan draait hij naar het noorden.
Hij draait en waait en draait,
en al draaiend waait de wind weer terug.
7 Alle rivieren stromen naar de zee,
toch raakt de zee niet vol.
De rivieren keren om,
ze gaan weer naar de plaats van waar ze komen,
en beginnen weer opnieuw te stromen.
8 Alles is vermoeiend,
zozeer dat er geen woorden voor te vinden zijn.
De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust,
zijn oren horen, en ze blijven horen.
9 Wat er was, zal er altijd weer zijn,
wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan.
Er is niets nieuws onder de zon.
10 Wanneer men van iets zegt: 'Kijk, iets nieuws,'
dan is het altijd iets dat er sinds lang vervlogen tijden is
geweest.
11 De vroegere generaties zijn vergeten,
en ook de komende zullen weer worden vergeten.
* Hebreeën 11: 1-3
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2011.