Christoforus, de drager van de nieuwe mens; de rivier was
in de Middeleeuwen een symbool van de overgang naar een ander bestaan. Jeroen Bosch, 1504, Museum Boymans van Beuningen |
![]() |
DE DERDE KEER
Het was de derde keer dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen. De
eerste keer, dat Jezus verscheen, was op de avond van Paaszondag (op de
avond van die eerste dag van de week). De leerlingen waren toen bij
elkaar gekomen in dezelfde kamer waarin zij met Jezus het afscheidsmaal
hadden gebruikt. Daar verschijnt Jezus: hij groet de leerlingen ('Vrede
zij u'), blaast zijn adem over hen uit, en geeft hen als opdracht om de
wereld in te gaan. Het lijkt wel de afsluiting van een kerkdienst, in
omgekeerde volgorde. Eerst de zegen, dan de uitzending. Eén leerling,
Tomas, was er niet bij: hij heeft dat gemist.
Speciaal voor hem
verschijnt Jezus de tweede keer. Tomas kan niet geloven als hij niet zelf
de Heer heeft zien verschijnen.
Hij
is sceptisch - evenals misschien velen van ons toch wat sceptisch
waren, toen we met Pasen voor de zoveelste keer die grote woorden
hoorden die bij Pasen horen: bevrijding, verlossing, verzoening en
overwinning op de dood. Tomas zegt het met zoveel woorden: ik zal het
niet geloven zolang ik niet zelf de vinger in de wond, mijn hand in de
zij van Jezus zal hebben gelegd. Nou ja, u kent het verhaal wel..., en
misschien is daar vorige week op 'beloken Pasen' wel over gepreekt.
Vandaag
gaat het over de derde verschijning van Jezus. In dit verhaal gaat het
over vissen: in het evangelie van Johannes is dat voor het eerst, dat
het woord vissen valt. Zou het niet verwijzen naar de opdracht die
Jezus aan zijn leerlingen heeft gegeven om vissers van mensen te
worden? Je zou dan ook kunnen zeggen: het gaat om de tijd van de kerk:
hoe verschijnt Jezus in ons leven?
EEN WONDERLIJK VERHAAL
Het
is een uiterst wonderlijk verhaal, wat nu volgt. Deze derde keer vindt
plaats bij het Meer van Tiberias. Wat er wordt verteld roept nogal wat
vragen op en staat vol ongerijmdheden. Het viel me op dat de makers van
de nieuwe vertaling een aantal 'moeilijkheden' wegvertaald hebben. Maar
er blijven nog altijd voldoende vragen over. Waarom verschijnt Jezus in
de vroege ochtend: vissen vang je doorgaans 's nachts, als het nog
donker is, en niet als de zon al op is. Waarom staat er van de
leerlingen dat ze 200 el van het land af waren? Heeft dat getal iets te
betekenen? En hoe zit het met de 153 vissen die ze hadden gevangen: zou
iemand die geteld hebben? Hoe komt Jezus ineens aan de vis, die al op
het vuur ligt: net daarvoor vraagt hij nog aan de leerlingen of ze soms
iets bij het brood hebben - toespijs? Hoe kan het, dat de leerlingen
niet zeker weten of die man daar aan de oever nu Jezus is of niet? Ze
vragen er maar niet naar, maar ze vermoeden dat hij het is. Wat te
denken van zijn opdracht: om het net opnieuw uit te werpen, maar dan
anders? En van de ervaring dat je dan wèl een rijke vangst hebt?
Het zijn vragen die voortkomen uit een nuchtere benadering van het
verhaal - en misschien zijn dat dus wel verkeerde vragen.
MYTHISCHE TAAL
Wat ons hier wordt verteld heeft méér weg van een droom.
Dromen hebben betrekking op een werkelijkheid die veel ongrijpbaarder is dan de
werkelijkheid van alledag - die we met onze zintuigen waarnemen. Dromen
hebben betrekking op de wijze waarop we ons bestaan beleven, ervaren.
Het duits kent hiervoor het woord 'Gestalt': een woord dat verwijst
naar de wijze waarop de werkelijkheid zich aan ons voordoet. Het is wel
duidelijk, dat de taal van Johannes mythische taal is.
Het
moge toch duidelijk zijn dat in dit verhaal het water een beeld is van
ons onzekere bestaan met zijn onpeilbare diepten en zijn gevaarlijke
momenten; en dat de nacht het oerbeeld van de wereld die in duisternis
verzonken is; in Johannes 13, waarin het laatste avondmaal wordt
beschreven, wordt verteld over de voetwassing en het op handen zijnde
verraad; als Judas vertrekt staat er: 'en het was nacht'. Het schip zou
kunnen verwijzen naar de kerk, en de schepelingen naar mensen die hun
roeping aanvaarden en bereid zijn om Petrus te volgen, wanneer hij
besluit om te gaan vissen. De opsomming van namen is onvolledig, zodat
we daar onze eigen namen aan kunnen toevoegen. Hoe dat ook zij, ook
hier klinkt de vraag, tot elk van ons gericht: heb je wat gevangen? Heb
je iets meegebracht uit heel die donkere nacht waarin je hebt gevist?
Of sta je met lege handen? Heb je enige leeftocht? Toespijs? Iets wat
het brood beter kan doen smaken?
Het is de vraag of wij in onze
cultuur, waarin vooral feiten tellen, nog wel in staat zijn om zulke
taal ècht te verstaan. We zijn zo getraind om critisch te zijn, dat we
al snel de verkeerde vragen stellen.
Petrus zegt: 'Ik ga
vissen.' 'Wij gaan met je mee,' zeggen de anderen. Misschien
karakteriseert dat wel, hoe velen van ons bij de kerk gekomen zijn: in
navolging van anderen. Door opvoeding. Om mee te doen. En misschien is
er wel iets anders nodig, om een net vol vis te vangen: leven in
navolging van Jezus.
"Kinderen", staat er: zo spreekt Jezus zijn
leerlingen aan. In de nieuwe vertaling is dat woord weggelaten (v. 5).
Mij is niet duidelijk waarom men dat heeft gedaan. Misschien wel om dat
het, rationeel gesproken, totaal niet past in het geheel. Maar: waar
een mens zó wordt aangesproken, kan hij zich onmogelijk groter voor
doen dan hij is. We worden als het ware uitgenodigd om onze onschuld te
hervinden, en weer door kinderogen naar de werkelijkheid te kijken,
onbevangen; om weer argeloos te worden. In het verhaal is Petrus naakt:
de vertalers hebben ervan gemaakt: "hij schort zijn hemd op, verder had
hij niets aan". Ik denk niet dat het daarom gaat: hij was naakt, en wil
zich bedekken - zoals Adam ooit in het paradijs. We verschijnen niet
graag naakt voor God. Maar bij God mag een mens zich in zijn naaktheid
tonen; hij hoeft zich niet te schamen. "Kinderen" - hebben jullie iets
te eten?
In dat woord "kinderen" klinkt ook iets beschermends:
alsof gezegd wil zijn dat de zaak niet hopeloos is, ook al zouden we
dat zelf zo ervaren.
ONS ANTWOORD?
Misschien zouden we op
dit moment in een kring moeten gaan zitten, om elkaar te bevragen wat
het leven ons gebracht heeft aan zaken waarop we vertrouwen. En waar we
onze hoop op vestigen.
In het scheppingsverhaal lezen we dat God
de wereld in zes dagen heeft gemaakt. Voor het decor gebruikte hij vijf
dagen: en hij zag dat het goed was. Toen werd de mens geschapen, naar
Gods beeld: en Hij zag dat het zeer goed was. Toen rustte God, op de
zevende dag. Was de schepping toen af?
Er bestaat een oude
kerkelijke traditie, die zegt, dat er nog een achtste scheppingsdag is:
waar het de mens nog aan ontbreekt is GODS GEEST. Daarover ging het bij
die eerste verschijning: op de eerste dag van de week, 's avonds,
verscheen Jezus aan hen en blies over hen. De achtste scheppingsdag.
Hettweede verschijningsverhaal gaat over de dialectiek van het geloof: je
kunt niet in opwekking geloven, als je de littekens niet zèlf hebt
aangeraakt; je kunt niet over leven spreken, als je niet de dood in de
ogen hebt gekeken; je kunt niet over vergeving spreken, als je geen
weet hebt van schuld; je kunt niet over verzoening spreken, als je niet
zelf hebt ervaren wat het is, om verguisd te worden. Het verhaal over
Tomas kan ons behoeden voor de euforie, die rond Pasen kan ontstaan.
Het
derde verschijningsverhaal gaat over de vangst. Wat levert 'Pasen' ons
op? Leeft Jezus voor ons besef? Hoe verschijnt hij ook aan ons, vandaag
de dag? En hoe herkennen we hem?
VERSCHIJNEN
Om hem te
kunnen herkennen moet je vertrouwd zijn met de verhalen. Ik heb wel
eens iemand horen zeggen: 'Het is toch niet verwonderlijk, dat Maria zo
zelden aan Remonstranten verschijnt! Dat kan alleen als je vertrouwd
bent met de tradities omtrent Maria.' Hetzelfde geldt voor Jezus: om
hem te kunnen herkennen, moet je je leven lang met hem bezig zijn.
Alleen wie teruggaan naar de bron en leven met de verhalen rond Jezus
kunnen hem (nu en dan) ontwarem en herkennen als reisgenoot, als
redder, als trooster, als het gelaat van God.
Er zijn mensen
die de levende Christus herkennen buiten zichzelf; omdat ze
veronderstellen dat de opgestane, als beelddrager van God, herkenbaar
is in mensen. Zo hoorde ik dezer dagen iemand na een
uitvaarplechtigheid zeggen: 'Dit was een heilig mens, omdat hij leefde
zoals hij sprak'. En een ander: "Dit was een mens die, geïnspireerd was
door het lijden van Christus, in die in staat was om ook zijn eigen
lijden waardig te dragen, tot aan de dood'. Voor hen was
klaarblijkelijk iets van Christus zichtbaar geworden in de overledene.
Er
zijn ook mensen die Christus herkennen in zichzelf: daarbij
veronderstellend dat 'de nieuwe Adam', de 'nieuwe mens', diep in
onszelf verborgen is: als de mens, die we eigenlijk zouden kunnen zijn.
In deze richting moet de dichter gedacht hebben die biddend schrijft:
"delf op mijn aangezicht.."
Augustinus spreekt over nog een
derde mogelijkheid. Hij zegt: wie zoekt, zal gevonden worden. Hij
ontmoet God in de goddelijke barmhartigheid en liefde, die hij ervaart
in zijn bestaan. De ENE is onzichtbaar is, maar toch herkenbaar - zoals
voor de leerlingen in het verhaal over de wonderbare visvangst Jezus
wel zichtbaar is maar zij hem niet onmiddellijk herkennen.
Wie God herkent en ervaart zal misschien ook kunnen instemmen met de
woorden van de dichteres, die schreef:
Toen ik het niet meer verwachtte
was het volle vroege licht
dat met haar open aangezicht
zomaar naar mij lachte
het licht dat mij omarmde
al stralende verwarmde
Zolang dit licht gegeven is
dat oorsprong van alle leven is
weet ik
van mijn bestaan
bestemmenis
(Tjitske Voet)
DE LEZINGEN: uit de NBV
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2008.