Lezingen:
Genesis 1:1-5
Mattheus 19:13-15
Preek
"Het koninkrijk is voor een kind, dat zorgeloos speelt...",
zongen we zoëven. Dat klinkt heel idyllisch. Je kunt dit
zonnig optimisme verbinden met de messianistische profetieën
van Jesaja, die schrijft over: "De wolf en het lam die samen
wonen, de panter die zich neervlijt naast het bokje, en een
kleine jongen speelt met het kalf en de leeuw." Maar we weten
ook, dat dit een droom is, een visioen. We zouden willen dat
de wereld zo was.
Een dergelijk verlangen spreekt - dunkt mij - ook uit het thema,
dat voor deze dienst is gekozen: ADEM VAN GOD - ZEGEN VOOR
ALLEN. In de adventsdiensten concentreren onze gedachten zich
op de Geest:
de goddelijke kracht die levend maakt, die toekomst schept,
die vernieuwt, die heelt, en geneest. Hebben we daar ervaring
mee? Hoe ligt de verbinding met het gedeelte uit Mattheus, dat we lazen?
Als je probeert om die tekst te begrijpen blijkt, dat dat nog
niet zo gemakkelijk is. Drie woorden zijn, zo dunkt me,
sleutelwoorden: hinderen - kinderen - de handen opleggen.
Het zijn barse leerlingen, die de kinderen willen tegenhouden.
Het zijn kinderen, waarvan Jezus zegt dat het koninkrijk is
voor zodanigen. En het zegenende gebaar van Jezus wordt
twee maal genoemd.
Laten we beginnen te kijken naar dat 'verhinderen':
Het is goed om nu eerst iets over die kinderen te zeggen. Ook hier
kunnen commentaren ons op het verkeerde been zetten. "Bars
wezen de leerlingen hen af...", zo staat er; maar Jezus zegt:
houdt hen niet tegen. Er zijn commentaren waarin erop wordt
gewezen dat bij de Joden kinderen destijds pas meetelden vanaf
hun 12de; we zouden die mededeling verkeerd opvatten, als we
daaruit zouden opmaken dat Joden hun kinderen niet op waarde
zouden weten te schatten; de Joden destijds waren heel gewone
mensen en droegen hun kinderen dus net als wij ook op handen. Waar het in
dit verband om gaat is, dat kinderen tot hun twaalfde in
ritueel opzicht geen rol speelden. Dat hing samen met de
opvatting, dat alleen volwassenen verantwoordelijk zijn voor
de vervulling van de religieuze plichten. Als er al gebeden
moet worden, dan hoefden die kinderen dat niet zelf te doen:
dat deden de ouders voor hen doen. Pas vanaf hun twaalfde
waren jongeren volledig aansprakelijk voor hun doen en laten.
Wie het verhaal wil lezen vanuit het perspectief van Mattheus,
moet, om te beginnen, kijken hoe het is ingekaderd. De
vertelling over de kinderen maakt deel uit van een drieluik -
een favoriete stijlfiguur van Mattheus. Elk van de onderdelen
handelt over de wijze waarop we in het leven staan, of zouden
moeten staan. Over onze verhouding tot de werkelijkheid
waarvan we deel uitmaken.
Volgens Mattheus komt het erop aan of we oog hebben voor het
rijk van God. Naarmate we ouder worden hebben we steeds meer
de neiging om te vertrouwen op zijn eigen ervaringen en
herinneringen. Maar: herinneringen zijn een getrouwe
reconstructie van wat in het leven nooit zo is gebeurd.
We eigenen ons de wereld toe, plakken overal etiketten op en
zetten de geschiedenis naar onze hand om vervolgens te denken
dat we wel ongeveer weten wat er in deze wereld te koop is. Zo
construeren we een werkelijkheid die is gebaseerd op wat wij
"feiten" plegen te noemen. Het resultaat daarvan is iets, dat
je dan ook "gestolde wijsheid" zou kunnen noemen. Maar de
vraag is, of we daarmee onszelf het zicht op Gods komende rijk
niet hebben ontnomen. Om God aan het werk te zien is nodig dat
je wordt zoals een kind: onbevangen, toekomstgericht, bedacht
op nieuwe wonderlijke onthullingen.
Wie zo zijn, voor hen is er het koninkrijk der hemelen.
Tenslotte; dat zegenen. Zegenen wij elkaar eigenlijk wel eens?
Wat is eigenlijk zegenen? Het woord hangt samen met het
latijnse 'signum' (= teken). Misschien zou je het verhaal dat
Mattheus ons vertelt kunnen zien als een illustratie: de
zegenende Christus is een ikoon die verwijst naar de goddelijke
Geest die mensen dag in dag uit leven schenkt, vernieuwt.
Maar vaak dringt dit niet tot ons door. Eigenlijk zouden we
elkaar daar voortdurend aan moeten herinneren: door elkaar te
zegenen - je bent kind van God. Jij mag er zijn. Elkaar
zegenen impliceert: beseffen dat we aan elkaar zijn
toevertrouwd om elkaar te leiden, te beschermen, maar ook los
te laten waar dat nodig is.
Zo gelezen komen uit de Mattheustekst drie vragen naar voren:
Soms moet je bekennen, dat we de neiging hebben om ons het
leven toe te eigenen. Een dichter heeft dit eens zo verwoord:
Ze zijn ons maar geleend
Het is ons maar geleend
Mattheus lijkt te zeggen: voor hen die zo zien is niet het
komende koninkrijk. Want wat wij nooit zouden mogen vergeten is
dat heel ons leven staat of valt met Gods zegen: de GEEST, die
goddelijke kracht die het leven maakt en onderhoudt, die
toekomst schept en vernieuwt, die heel en geneest.
ADEM VAN GOD, ZEGEN VOOR ALLEN!
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de REGISTERS
© A.E.J. Kaal, 2003.
De eerste woorden die Jezus spreekt in het evangelie volgens Mattheus,
zijn de woorden: "Laat mij door". Johannes de Doper, zo
zegt Mattheus, wil Jezus tegenhouden. Maar al daarvoor wordt beschreven
hoe Herodes, de representant
van de overheid in die dagen, alles in het werk stelt om Jezus
tegen te houden. En even verderop, nadat Jezus door Johannes gedoopt is, wordt de
bezoeking in de woestijn beschreven: daar is het de duivel,
die probeert hem af te houden van zijn weg. Het tegenhouden/verhinderen is
dus een terugkerend motief. Het zou wat
al te simpel zijn, om te menen dat het in ons tekstgedeelte louter zou om de
beschrijving van de kortaangebondenheid van de leerlingen. Mattheus wil zijn
lezers bewust confronteren met de vraag in
hoeverre wij, als leerlingen van Jezus, de komst van het koninkrijk verhinderen....
In hoeverre staan wij het heil in de weg? Is het misschien soms zo dat wij elkaar nu en dan ook
Gods zegen onthouden? Zegenen we elkaar wel eens? Ik kom daar later op terug.
Hoe interessant dit commentaar ook is: het maakt ons op geen
enkele manier duidelijk wat Mattheus bedoelt te zeggen. Want
één ding is wel zeker: het gaat er bij hem niet om om te
zeggen dat kinderen er wel degelijk bij horen. Natuurlijk
horen kinderen erbij!
1. In hoeverre staan wij het heil in de weg?
2. Wat is dat voor een 'zijn' - zijn zoals de kinderen?
3. Kunnen we in het zegenende gebaar van Jezus ook onze eigen
levensopdracht herkennen?
de vele mooie dingen
die lief, vertrouwd en veilig
ons dagelijks omringen.
gezondheid, welvaart, leven;
en wij pakken het aan
als was het ons gegeven.
Genesis 1:1-5 (Vertaling: Oussoren)
Sinds den beginne is God de schepper
van de hemelen en aarde.
De aarde
is woest en vormloos geweest, met
duisternis op het aanschijn van de oervloed,
maar adem van God reeds
wervelend over het aanschijn van het water.
Dan zegt God: kome er licht! -
en er komt licht.
God ziet het licht aan: ja, het is goed!
Zo brengt God scheiding
tussen licht en duisternis.
God roept tot het licht 'dag'
en tot het duister heeft hij geroepen 'nacht';
er komt een avond en er komt een morgen:
één dag.
Mattheus 19:13-15
Toen werden er kinderen bij hem gebracht opdat hij
hun handen zou opleggen en een gebed over hen spreken. Maar
bars wezen de leerlingen hen af. Jezus echter zeide: "Laat die
kinderen toch door en verhindert ze niet bij mij te komen.
Want aan hen die zijn zoals zij behoort het Rijk der hemelen.'
En nadat hij hun de handen had opgelegd, vertrok hij vandaar.