DRIE KORTE MEDITATIES, GEHOUDEN TIJDENS DE DIENST IN DE REGENTESSEKERK TE APELDOORN OP DE OCHTEND VAN KERSTMIS - 25 DECEMBER 2005

DE GEBOORTE VAN CHRISTUS - met andere afbeeldingen
die daarop betrekking hebben, Sinaï - Catharinaklooster
7de eeuw; encaustiek.


Gelezen werd:
Lucas 2:1-21
Wiegelied (Joseph Brodsky - 1992)


I: DE WOESTIJN

Een wiegelied: gezongen naast de kribbe. De dichter laat ons horen hoe deze moeder haar kind toezingt. Het lied verraadt iets wat zo heel herkenbaar is: naast alle vreugde is daar ook de zorg, over alles wat zo'n kwetsbaar kind mogelijk nog te wachten staat.

"Ik baarde jou in de woestijn..."
Kennen wij de woestijn? Ons leven speelt zich af in steden, met drukke trottoirs; tussen mensen, met haast - met gevulde agenda's. Wat weten wij van de woestijn?
Soms gebeurt het dat al het lawaai verstomt. Dat alle drukte wegvalt. En dat het ineens heel stil wordt: wanneer we worden geconfronteerd met de hardheid van het leven. Wie heeft zoiets niet ooit ervaren: zèlf, of in zijn naaste omgeving? Dat het leven zich ineens laat zien in al zijn onherbergzaamheid? Dat een mens ineens zijn kwetsbaarheid ervaart. Wat kan een mens niet overkomen: aan koude, pijn, eenzaamheid, en radeloosheid.
De moeder in het gedicht zingt een lied, waarin ze haar kind probeert voor te bereiden op een leven in de woestijn. "Probeer, mijn zoon, in de woestijn te leven. Ze is je door het lot als woon gegeven."
Dat geldt voor ons allemaal: ook al proberen wat dat van tijd tot tijd weg te drukken. Is het wel mogelijk om in de woestijn te leven?

De woestijn heeft evenwel ook een andere kant:
- het mysterie
- de schoonheid
- haar geheimen
De woestijn laat ons de onmetelijke ruimte zien, waarin wij zijn geplaatst.
Het is dan ook niet zo verwonderlijk als het lijkt, dat de oude bijbelse verhalen steeds opnieuw vertellen dat een mens uitgeleid moet worden naar de woestijn, om daar God te ontmoeten.
De woestijn is de ruimte, waarin de religieuze ervaringen plaatsgrijpen. Waar een mens bescheiden wordt, zijn eigen kwetsbaarheid onder ogen ziet, daar kan het gebeuren dat een mens ervaart wat het betekent om te leven uit genade.
Veel in ons verzet zich daartegen. We hebben ons lot maar liever in eigen hand. We zouden niets liever willen, dan dat het leven maakbaar was. We kunnen de woestijn maar moeilijk accepteren als een plek waar we opnieuw - anders tot leven komen.
Aan de andere kant: leeft er niet diep in ons ook zoiets als het verlangen om te ontdekken, welk mysterie de woestijn voor ons verbergt? Hoe is het tòch mogelijk om daar te leven?
----


II: HET GEHEIM

Is het wel mogelijk om in de woestijn te overleven? Is een mens daar wel op gebouwd: op dit "onherbergzaam oord"? De dichter spreekt over een geheim: je bent niet alleen materie!
Om in de woestijn te kunnen overleven komt het aan op 'geestkracht'; het grote geheim is misschien wel, dat wij mensen zijn, begaafd met creativiteit:

     mensen met herinneringen
     mensen met gedachten,
die die gedachten kunnen wegen, verwerpen, of koesteren
     mensen die zo aan hun eigen leefwereld gestalte kunnen geven.
Dat we zo zijn betekent ook, dat 'het licht in ons geboren kan worden': het Kerstfeest is verbonden met het besef, dat een mens in de woestijn - tegen alle redelijkheid in - er nooit alleen voor staat.
Vandaag wordt ons aangezegd, dat er - onverwacht? Of misschien ook wel als vrucht van een diep verlangen - een "Nabije" is; dat er - voor wie zich luisterend opstelt - een stem opklinkt die zegt: "Weest niet bevreesd!" Het is angst, die ons vaak het gevoel geeft, dat dingen onmogelijk zijn, dat zij onze krachten te boven gaan.

In een oud lied over de werkzaamheid van de Geest, die ons wordt geschonken, wordt die ervaren als 'licht in ons hart', als 'rust bij vermoeidheid', als 'troost bij verdriet', als 'koelte in de hitte'. Deze Geest is het, die ons minder opstandig maakt, die ons kan verzoenen met het bestaan, ja - die ons in staat stelt het uit te houden waar we dreigen ten onder te gaan...
Durven we uit dit geheim te leven?
"Probeer, mijn kind, met dit geheim te leven,
dat helpt je, later, in 't domein der leegte."
----


III: DE LAMP

Niets is zo bedreigend als de leegte - het gevoel van verlatenheid. Niemand om je heen. Opvallend in het gedicht van Joseph Brodsky is, dat het woord 'God' er niet in voorkomt.
Maar dit impliceert niet: verlatenheid. Er zijn sporen. Richt de blik nu eens omhoog, zo raadt de dichter ons. Er is een betekenis.
Doorgaans maken we ons vooral zorgen over de lengte en de breedte van ons bestaan: over de lengte van ons leven, en over de vraag of we maatschappelijk gezien wel meetellen. Maar hebben we ook oog voor de verticale dimensie? Bestaat er zoiets als een hemels perspectief? Een wakend oog? Een Gelaat, dat ons aanziet? Een Licht, dat ons aanstoot?

Een psalmdichter schrijft:
    "Ontwaak mijn ziel, ontwaak
met harp en lier,
ik wil het ochtendrood wekken!" (Ps. 57:9)
Woorden van een mens, die wordt aangeraakt en gewekt door het hemelse licht, en die vervolgens zelf het ochtendrood wil wekken.

Wij worden vandaag meegenomen naar de kribbe: samen met de wijzen en de herders. En de vraag of ook wij worden aangeraakt, gewekt, door dit teken. Richt de blik eens omhoog, en zie de ster die daar - als een lamp - is ontstoken boven die kribbe. Dit mensenkind - 'God zal ons redden' is zijn naam - zal ons laten zien wie de mens is; en waartoe een mens instaat is, die weet heeft van het hemelse licht dat werd ontstoken toen hij ter wereld kwam.

Alsof een lamp ontsteekt, zijn zoon tot baken de vader,

hemelhoog, gewoon te waken."

        Woord in den beginne
        stille stem van binnen,
        God - zonder gezicht -:
        houd niet op te spreken
        en maak onszelf tot een teken
        van Uw eeuwig licht.


GELEZEN WERD:

Lucas 2: 1-21
In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus, dat er een volkstelling moest gehouden worden in zijn rijk. Deze volkstelling had voor het eerst plaats toen Quirinius landvoogd van Syrië was. Allen gingen op reis, ieder naar zijn eigen stad, om zich te laten inschrijven. Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het huis en het geslacht van David ging hij van Galilea, uit de stad Nazareth naar Judea, naar de stad van David, Bethlehem geheten, om zich te laten inschrijven, samen met Maria, zijn verloofde, die zwanger was. Terwijl zij daar verbleven, brak het uur aan waarop zij moeder zou worden; zij bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde hem in doeken, en legde hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.

In de omgeving bevonden zich herders, die in het open veld gedurende de nacht hun kudden bewaakten. Plotseling stond een engel des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden bevangen. Maar de engel sprak tot hen: "Vreest niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor het hele volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de stad van David. En dit zal voor u een teken zijn: gij zult het pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe". Opeens voegde zich bij de engel een hemelse heerschare; zij verheerlijkten God met de woorden: "Eer aan God in de hoge, en op aarde vrede onder mensen van zijn welbehagen".
Zodra de engelen weer van hen waren heengegaan naar de hemel zeiden de herders tot elkaar: "Komt, laten we naar Bethlehem gaan om te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons heeft bekend gemaakt." Ze haastten zich erheen en vonden Maria en Jozef en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag.

Toen ze dit gezien hadden, maakten ze bekend wat hun over dit kind was gezegd. Allen die het hoorden stonden verwonderd over hetgeen de herders hun verhaalden. Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf. De herders keerden terug, terwijl ze God verheerlijkten en loofden om alles wat ze gehoord en gezien hadden; het was juist zoals hun gezegd was.
Nadat de acht dagen voorbij waren en men hem moest besnijden ontving hij de naam Jezus, zoals hij door de engel was genoemd voordat hij in de moederschoot werd ontvangen.


WIEGELIED (Joseph Brodsky - 1992):

Ik baarde jou in de woestijn
met reden.

Geen koning had ooit dit domein
betreden.

Wie zoekt je in zo'n woestenij?
De kou kan
er 's winters strenger zijn dan zij
nog aankan.

Denk niet aan speelgoed, boekjes, strand,
penselen,
Je zult je niet, met al dat zand,
vervelen.

Probeer in de woestijn, mijn zoon,
te leven.
Ze is je door het lot als woon
gegeven.

Ik hield je aan mijn borst gevleid.
Zij richtte
je blik op haar verlatenheid
en stilte.

De ster die op een afstand staat
van jaren
kan daardoor beter jouw gelaat
ontwaren.

Gewen mijn zoon, aan de woestijn.
Want voortaan
zal jij er tegenwoordig zijn
en rondgaan.

Je lot is zichtbaar als een huis.
Van verre
kan men een berg hier aan zijn kruis
herkennen.

Dit is een onherbergzaam oord
en eenzaam.
Hier kunnen eeuwen ongestoord
voorbijgaan.

De wind leert: jij bent niet allen
materie,
maar, net als stuifzand, deel van één
mysterie.

Probeer mijn zoon, met dit geheim
te leven,
dat helpt je, later, in 't domein
der leegte.

Haar duister is als dat van hier,
maar dichter.
't Geloof in jou maakt het er weer
iets lichter.

Jouw blik zij naar de ster gericht,
wier stralen
de aarde op een krachtig licht
onthalen,

alsof een lamp ontsteekt, zijn zoon,
tot baken
de vader, hemelhoog, gewoon
te waken.


Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2005.