Fragment van de
Ara Pacis Augustae, een reusachtig altaar dat keizer Augustus
oprichtte in het centrum van zijn vredesrijk (Rome); de keizer
zag zichzelf als de vredevorst, waar de mensheid altijd van had
gedroomd. Het altaar werd opgericht in 9 v. Chr. en het werd door de keizer zelf ingewijd. |
![]() |
JEZUS ZIEN
Als je oud wordt
In de teksten, die we vanochtend lazen, is ZIEN een sleutelwoord:
Jesaja beschrijft hoe het bij hem allemaal begon: het begon met
een visioen: "... en ik ZAG de Heer zitten...". Even verderop in
zijn verslag blijkt, dat zijn ZIEN van God ook
inzicht-in-zichzelf impliceert:
"Een man
onrein van lippen ben ik
en te midden van een gemeente
onrein van lippen".
Maar God verzoent zich met de tekortkomingen van Jesaja. Er is
sprake van een goddelijk "en tóch...!", een "desondanks",
waardoor alle menselijke weerstand wordt gebroken. Ondanks alles
zal Jesaja een man Gods zijn, die Gods Stem zal laten
klinken.
Lucas vertelt ons iets dergelijks over Petrus. Het verhaal is in
kort bestek beschreven, wat er in het leven van Petrus gaat
gebeuren. Zo doen evangelisten het graag: er zal met Petrus heel
wat moeten gebeuren vóór hij in Jezus de messiaanse
mens herkent. De evangelist Johannes vertelt een vergelijkbaar
verhaal over Petrus: terwijl ze aan het vissen zijn ziet Petrus
iemand op de oever staan, maar hij ZIET niet dat het Jezus is.
Johannes plaatst het verhaal in zijn evangelie na Pasen. Lucas
plaatst het aan het begin van zijn evangelie - alsof hij wil
zeggen: let goed op, ik zal het je uitleggen. Volg die twee -
Petrus en Jezus - maar op de voet en kijk wat er gebeurt: hoe
Petrus leert ZIEN en inzicht krijgt in zijn eigen zonde.
Vervolgens horen we ook nog kort het verhaal over een man, die
een en al melaatsheid is en die Jezus ZIET; hij ZIET en wordt
GEZIEN en zó genezen. Het hele evangelie is daarmee
gekarakteriseerd: het gaat over een geheimzinnig verband tussen
"Jezus gaan ZIEN" en "genezen worden".
Jezus zien. Daar wil ik het vanochtend met u over hebben. Je
hoort, vooral onder vrijzinnigen, nogal wel eens de opmerking:
'Met Jezus heb ik niet zoveel'. Maar laat zich dat rijmen met de
uitspraak dat we christenen zijn? Dat je met anderen kerk wilt
zijn? Veronderstelt dat niet: "iets in Jezus zien"?
Het ZIEN waarover het hier gaat moet te maken hebben met het zien
van Jesaja: "God zien op zijn troon". Je kunt dan ook rustig
zeggen dat de verhalen van vanochtend ook nog epifanieverhalen
zijn, omdat ze betrekking hebben op de wijze waarop God zich laat
zien. Zoals God zich ook liet zien aan Jacob, in een droom, toen
Jacob in zijn droom een ladder zag naar de hemel. En als hij
wakker wordt zegt hij: "Waarlijk, is hier de ENE in dit oord, en
ik onderkende het niet" (Genesis 28:16). Het besef komt vaak pas
achteraf. Maar dat is niet altijd zo. Zo schrijft een
dichteres:
'n Zomerzon hoog in 'n blauw gewelf
in alles kom je nu de liefde tegen
en even denk ik bij mezelf
'daar heb je God weer, in de blauwe regen'.
Je moet het maar ZIEN!
Het bijzondere van de verhalen die we vanochtend lazen is, dat
het ZIEN onmiddellijk is verbonden met inzicht in het eigen
tekort. Jesaja ziet God op zijn troon en dat zien wekt
onmiddellijk het besef dat hij onrein is van lippen. En de harde
levensles voor Petrus is dat hij zichzelf eerst moet tegenkomen:
in zijn kortzichtigheid en bevooroordeeldheid, alvorens hij Jezus
gaat herkennen als de messiaanse mens. Die herkenning is
ingrijpend: maar het verhaal zoals Lucas het vertelt impliceert
dat goddelijke "En tóch...". Zulke mensen zijn de rotsen
waarop de kerk wordt gebouwd: op mensen, die tekort schieten.
Er wordt wel gezegd dat wij, vrijzinnigen, randkerkelijken zijn.
Mensen, die niet meer zoveel hebben met Jezus. Mensen die onder
druk van de moderniteit bekeerd zijn tot een soort religieus
humanisme. Mensen die kiezen voor een leven waar we het
uiteindelijk toch moeten hebben van beheersmechanismen, van
politiek, slimheid, macht en berekening. Kortom: van
zèlfrealisatie.We moeten het uiteindelijk toch allemaal
zèlf doen in deze wereld. Is dat nog christelijk?
Waar gaat het om in het Christendom? Hoe ZIEN zien wij Jezus?
Waarom willen we kerk zijn? Volgens de lezingen van vanochtend
heeft dat alles te maken met het geheimzinnige verband tussen de
woorden ZIEN, GEZIEN WORDEN EN (GENEZEND) INZICHT. Om de
verbanden tussen die woorden te kunnen ontdekken worden we in de
komende zeven weken uitgenodigd om Jezus te volgen op zijn
levensweg - om geleidelijk aan te ontdekken wie de god is die
Jezus zijn "Vader" noemde.
Wie wil weten hoe die God is, zal het verhaal op de voet moeten
volgen tot Pasen: alleen zó kan een mens leren ZIEN dat
Jezus Gods evenbeeld is, Gods sprekende gelijkenis is. Jezus
spreekt niet alleen, wanneer hij het over Gods rijk heeft, in
gelijkenissen. Zelf is hij ook de gelijkenis van de koning van
dat rijk - en op die manier - in zijn tijd een tegenpool van keizer
Augustus. Zo vertelt Lucas het ons. Wetenschappers en theologen
hebben zich buitengewone inspanningen getroost om uit te maken of
het nu allemaal wel precies zo gebeurd is als het in de
evangeliën staat beschreven. Maar dat gaat geheel voorbij
aan iets dat veel wezenlijker is, veel beslissender: het verhaal
over de volmaakte messiaanse mens die daarmee de verschijning is
van God in mensengedaante.
Laten we eens zien wat Remonstranten daarover belijden: ik lees
uit de geloofsbelijdenis, zoals die vorig jaar is opgesteld en
aanvaard, het gedeelte voor dat gaat over Jezus:
"Wij geloven in Jezus, een van Geest vervuld mens,
het gelaat van God dat ons aanziet en verontrust.
Hij had de mensen lief en werd gekruisigd
maar leeft, zijn eigen dood en die van ons voorbij.
Hij is ons heilig voorbeeld van wijsheid en van moed
en brengt ons Gods eeuwige liefde nabij."
Jezus, het gelaat van God, Gods ikoon die ons aanziet en
verontrust. Waar zit dat verontrustende in?
Het verontrustende zou wel eens kunnen zitten in het feit dat
het gelaat Christus ons ook inzicht geeft in ons zelf.
Misschien is het die blik die ons doet beseffen dat het ons
nog alsmaar niet lukt om te zijn zoals we zijn bedoeld:
omdat we nog niet zijn genezen,
van toen er geen aandacht was voor ons;
van toen ons onrecht werd aangedaan;
van toen wij niet de liefde kregen
die we nu juist zo nodig hadden.
Daarvan genezen: dat kost tijd. Dat vraagt om stille aandacht:
de stilte, nodig om tot je te laten doordringen wat het zeggen
wil:
te leven,
niet zonder idealen
niet zonder teleurstellingen
niet zonder pijn
niet voor jezelf
niet voor eeuwig
en tóch dankbaar
om het licht dat in onze ogen is gelegd.
Wat ons mogelijk verontrust is wellicht dan ook, dat
we het geheim van het leven nog niet hebben ontdekt;
dat ons diepe verlangen naar verheldering nog niet is
vervuld; dat - al ons zoeken ten spijt - het besef zich
opdringt dat de tijd kostbaar is. Heb ik wellicht al
teveel tijd verdaan met dingen die er niet ècht toe doen?
Met ditjes, en datjes, en weetjes? Gezegend de mens die het
de dichter van Schagen kan nazeggen, die schreef:
dan wordt je vol tranen
neen - niet van verdriet
van iets, te groot voor woorden
achter de sterren - een verdriet
dat door zijn tranen heen lacht
soms zingt het
is dit nu God?
het licht is heel stil
alle dingen zijn heel stil
ik schrijf dit heel stil.
AMEN.
Jesaja 6:1-8
6:1 In het sterfjaar van koning Oezia
zie ik mijn Heer zitten op een troon
hoog en verheven,
zijn zomen vullen de hal.
6:2 Serafs staan stil boven hem
met zes vleugels, zes vleugels elk;
met twee bedekt hij zijn aanschijn,
met twee bedekt hij zijn voeten
en met twee vliegt hij.
6:3 De een riep tot de ander en zei:
heilig, heilig, heilig is de Ene,
de Omschaarde,-
heel de aarde is vol van zijn glorie!
6:4 De deurpinnen in de drempels schudden
van de stem die riep;
het huis werd vol van rook.
6:5 Ik zeg:
wee mij, want ik verga,
want een man
onrein van lippen ben ik
en te midden van een gemeente
onrein van lippen
ben ik gezeten!-
want:
de Koning, de Ene,
de Omschaarde, hebben mijn ogen gezien!
6:6 Dan vliegt
één van de serafs naar mij toe
met in zijn hand een gloeiende kool,-
met een tang
genomen van het altaar.
6:7 Hij raakt daarmee mijn mond aan
en zegt:
zie, dit heeft je lippen aangeraakt,-
geweken is je ongerechtigheid
en je zonde is verzoend!
6:8 Ik hoor
de stem van mijn Heer zeggen:
wie moet ik zenden,
wie zal voor ons gaan?-
en ik zeg: hier ben ik, zend mij!
Lucas 5:1-11
5:1 Het geschiedt,
als de schare rondom hem samendringt
en het woord van God hoort,
-en hij staat langs het meer
van Gennesaret-
5:2 dat hij twee bootjes ziet staan
langs het meer;
de vissers zijn eruit gestapt
en maken de netten schoon.
5:3 Hij stapt in een van de boten
-die van Simon is geweest-
en vraagt hem
een eindje van het land af
het water op te varen.
Toen is hij gaan zitten en heeft hij
vanuit de boot
de scharen onderricht gegeven.
5:4 Als hij ophoudt met spreken
zegt hij tot Simon:
vaar naar het diepe
en laat daar jullie netten neer
voor de vangst!
5:5 Ten antwoord zegt Simon:
meester,
heel de nacht hebben wij gezwoegd
en niets kunnen meenemen,-
maar omdat u het zegt
zal ik de netten neerlaten!
5:6 Ze doen dat
en halen een menigte vissen in, zó groot
dat hun netten scheuren;
5:7 ze wenken hun maats in de andere boot
om hen te komen helpen;
die komen
en vullen elk van beide boten
tot zinkens toe.
5:8 Als hij dat ziet
valt Simon Petrus
op de knieën voor Jezus neer
en zegt:
ga weg van mij,
want ik ben een zondig man, heer!
5:9 Want verbazing
heeft hem bevangen
en allen die met hem zijn,-
over de vangst van de vissen
die ze hebben kunnen meenemen;
5:10 evenzo ook Jacobus en Johannes,
de zonen van Zebedeùs,
die metgezellen zijn van Simon.
Jezus zegt tot Simon: vrees niet!-
van nu af zul je iemand zijn
die mensen vangt ten leven!
5:11 Ze varen de boten het land op,
laten alles achter en volgen hem!
5:12 Het geschiedt
als hij in een van de steden is:
zie, een man die een en al melaatsheid is
ziet Jezus,
valt neer op zijn gelaat
en smeekt hem,- zegt:
Heer, als u het wilt
bent u bij machte
mij te reinigen!
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2007.