"Het blijvende Boek",
H. Valstar, olie/doek.

Preek gehouden tijdens de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Apeldoorn op 25 maart 2007
De lezingen waren:
Filippenzen 3:7-11
Lucas 20:9-17
(Vertaling volgens de Naardense Bijbel)p

DE PREEK

"Ik wil Christus kennen" (Filippenzen 3:10a)
Let wel, er staat niet "Ik wil Jezus kennen" maar "Christus": het gaat niet om de persoon, maar om wat in deze gestalte zichtbaar is geworden over de God, die Jezus zijn vader noemde.

Gemeente,
Voor vandaag worden ons twee lezingen aangeboden uit het Nieuwe Testament. Beide lezingen brengen een vernieuwing ter sprake: Paulus beschrijft hoe hij een ander mens is geworden. En de gelijkenis vertelt over een oude pachtovereenkomst die wordt herzien: een duidelijke verwijzing naar het Nieuwe Testament. Het Nieuwe Testament betekent zoiets als: een nieuw verbond. En dat roept de vraag op: wat is nu eigenlijk het nieuwe van dit nieuwe verbond?

Paulus beschrijft hoe de ommekeer in zijn leven gebaseerd is op het kennen van Christus - de gnosis van Christus. Het is de enige keer dat Paulus in zijn brieven deze woordcombinatie gebruikt - de 'gnosis van Christus'. Er is dan ook veel gespeculeerd over de vraag wat hij daar nu mee bedoelt. En waarom hij hier dit hier zó zegt. Zou het wellicht met opzet zijn: omdat de heresie (= 'dwaalleer')waar de gemeente te Filippi door wordt bedreigd, een gnostische stroming is? We weten het niet, maar zoveel is wel duidelijk: dat de 'gnosis van Christus' voor Paulus méér is dan een weten. Het gaat niet om 'theologie'. Uit het verband blijkt dat het gaat om een besef, een zienswijze die de mens doet veranderen... je zou bijna kunnen zeggen: die de mens vergoddelijkt. Vandaar de laatste zin, waarin Paulus tot uitdrukking brengt dat die gnosis van Christus ook bij hem een proces op gang heeft gebracht waarvan hij nog niet kan inschatten waar dit uiteindelijk toe zal leiden: misschien wel tot opstanding uit de dood. Het is een indrukwekkende, maar ook een heel bijzondere tekst. Om te kunnen begrijpen hoe de gedachtengang van Paulus is, moeten we onze blik richten op grotere verbanden.

Je zou de bijbel kunnen zien als een lang verhaal over het menselijk onvermogen om werkelijk mens te zijn - zoals door God gedacht. Wij zijn vaak zoals we niet willen zijn, en we willen vaak zijn zoals we niet moeten zijn. Vaak doen wij elkaar kwaad: en de tragiek is, dat we vaak juist hen die ons het meest dierbaar zijn, het meest onheus behandelen. Als je kritisch kijkt naar onze 'beschaving' dat lijkt het er wel eens op dat we mensen behandelen als dieren, en dieren als dingen, en sommige dingen: die verafgoden we. Zo was het allemaal 'in den beginne' niet bedoeld.

Maar waarom zijn mensen zó? Is dat kwade opzet? Of onmacht? Of het resultaat van een verwordingproces? Zijn we iets kwijtgeraakt? Als de mens in diepste wezen goed is - en daar gaat de bijbel van uit - dan is het geen kwade opzet. Maar eerder het gevolg van kortzichtigheid. Onbedachtzaamheid.

Onze blik is beperkt. We zitten gevangen binnen onze horizon: zowel in ruimte als tijd. En daar komt nog iets bij: ons blikveld is niet alleen beperkt voor zover we naar wereld om ons heen kijken. We kunnen ook niet bij elkaar naar binnen kijken. En dat maakt dat we ook elkaar vaak maar slecht begrijpen. Dat is op zijn minst één van de oorzaken waardoor we elkaar vaak onbedoeld tekort doen. Veel lijden komt voort uit onmacht. Uit ons gebrekkig vermogen om elkaar te begrijpen. Vaak zijn we veel te snel als we zeggen: 'Oh ja, dat ken ik...' Hoe weten we zo zeker dat wat we zelf ooit hebben ervaren wel hetzelfde is als wat die ander nu voor een gevoelens en sensaties heeft?

Wie de bijbelverhalen 'vanaf den beginne' op de voet volgt leest in het Oude Testament over een God die een goede wereld wilde scheppen en dat ook heeft gedaan. Maar helaas: de goede schepping wordt al spoedig bedorven. We horen hoe de zaak uit de hand loopt: mensen laten zich leiden door jaloezie. En omdat ze het voor het zeggen willen hebben. Ze staan elkaar naar het leven. En door het streven om aan God gelijk te worden vergeten ze de hun toegedachte positie: ze willen zijn wat ze niet kunnen zijn; ze willen staan waar ze niet kunnen staan. Wat ze eigenlijk het liefste willen is: God overbodig maken. De werkelijkheid naar hun hand zetten: niet gehinderd door enig inzicht in de eigen grenzen en mogelijkheden.

God, zo vertellen de verhalen ons, lijdt daaronder. Daarom - zo wordt ons verteld - besluit God om zijn schepping weer ongedaan te maken; hij betreurt wat hij heeft gedaan en besluit tot een vloed, waardoor al het bewoonde land wordt overspoeld. Alleen Noach wordt gespaard. Jegens hem is er barmhartigheid. Want hij vormt een uitzondering. Dat is een motief dat vaker voorkomt in de bijbel. Hij alleen was niet door en door bedorven - zoals de anderen.

De vloed markeert als het ware een nieuw begin: een nieuwe schepping. Een tweede kans. Maar al spoedig blijkt, dat het weer verkeerd gaat: er schuilt klaarblijkelijk een onvermogen in de mens om waardig te leven en de schepping recht te doen. De ellende daarbij is dat ook degenen, die op de goede weg zijn, de pas wordt afgesneden. Zó lijden wij allen onder dit menselijke onvermogen.

Het is verleidelijk om de bijbelse vertellingen te lezen als moraliserende verhalen. Zo zijn ze ook vaak gelezen. Maar daarmee wordt het geloof gereduceerd tot ethiek. Het komt mij voor dat het beter is om met andere ogen lezen: en te veronderstellen dat het kwaad niet voortkomt uit slechte bedoelingen, maar veeleer uit menselijke zwakte. De geschiedenis wijst ook uit dat elke ideologie - of die nu marxisme heet, of feminisme, of communisme of kapitalisme - steeds dreigt uit te lopen op situaties waarin sprake is van onderdrukking en machtsmisbruik. Hulpverlening loopt niet zelden uit op betutteling. Zo wordt een samenleving vaak het slachtoffer van wat ooit goed was bedoeld. Ook in het klein kun je hetzelfde zien gebeuren: ouders die met de beste bedoelingen hun kinderen opvoeden blijken uiteindelijk vaak geen kans te hebben gezien om die kinderen zo te begeleiden dat scheefgroei werd voorkomen.

God doet, zo vertelt de bijbel ons, na de vloed nog een aantal pogingen om de geschiedenis een andere wending te geven. Om de mensen te behoeden voor onheil. Eerst door een volk te scheppen met een bijzondere opdracht in deze wereld: een volk met een voorbeeldfunctie; dan door profeten te zenden, die de mensen moeten herinneren aan de rechte verhouding tussen God en mensen; vervolgens door het aanstellen van een plaatsbekleder - een koning bij de gratie Gods - die het volk als een herder, een hoeder moet leiden. Maar het mag allemaal niet baten. Uiteindelijk zendt hij zijn geliefde zoon, Jezus: om door hem een nieuw verbond met mensen aan te gaan. Dat is waar de gelijkenis van vanochtend over gaat.

Wat is nu het nieuwe? Want ook met Jezus loopt het slecht af.
Het nieuwe is, wat door Ida Gerhardt in één van haar gedichten zo prachtig wordt verwoord:
    
    De liefde bidt voor wie
niet weten wat ze doen;
    gekruisigd blijft zij stil
voor wie de hamer heft.

    En na de sabbath keert
zij tot de treurenden,
verrezen uit het graf
wandelt zij in de hof.

    Onherkend zit zij aan,
    met hen, met u, met mij
te Enmmaùs, tot het brood
door Hem gebroken wordt.

Het nieuwe van het Nieuwe Verbond is, dat Jezus het beeld is. de ikoon, de sprekende gelijkenis van de God, die hij zijn Vader noemde. In Jezus laat zien God zich zien als een God die ondanks de pijn en het het lijden het gelaat niet afwendt, maar ons blijft aanzien; omdat hij zich heeft verzoend met de onwetendheid en kortzichtigheid van mensen; die niet oordeelt en vergeldt, maar liefdevol vergeeft; die zich niet distantiëert, maar zich voor altijd verbindt in solidariteit met een wereld die hem verraadt, verloochent, en bespot.

De gemeenschap in zijn naam, de kerk, mag zich dan ook geroepen weten om in verbondenheid met Jezus te lijden aan de wereld, maar dit lijden te verbinden met barmhartigheid en solidariteit. Zo mag de kerk als een heilige gemeenschap, die weliswaar niet zo erg heilig is, het mysterie bewaren en doorgeven van een liefdevol en barmhartig God. En dat doet ze dan ook steeds en overal waar het brood wordt gebroken.

Wat Paulus schrijft over zichzelf, in zijn brief aan de leidingevenden van de gemeente in Filippi, wijst in dezelfde richting: "Ik wilde één met hem zijn - niet door mijn rechtvaardigheid, maar door die van God". Net als Jezus, die zijn vertrouwen stelde op een God die zelfs barmhartig is jegens hen die niet beseffen waar ze mee bezig zijn wanneer ze zich vergrijpen aan wat heilig is.

Dit kan ons doen beseffen dat ook wij, als het erop aankomt, het moeten hebben van barmhartigheid; van anderen die ons verdragen. Want wie zou van zichzelf durven beweren dat hij kan bestaan zonder barmhartigheid? Alleen de mildheid van anderen kan ons genezen van de pijn als gevolg van onze onmacht om te zijn zoals we zouden willen zijn. Wie zich daarvan laat doordringen kan het met de dichteres meebidden, die eens schreef:

Aanvaard ook mij
zoals ik ben

zie ik sta voor U

wat nooit geborgen was
in mij
bergt Gij het?

wat nooit aanvaard was
in mij
aanvaardt Gij het?

help mij
om mijzelf te aanvaarden
en me open te stellen
voor uw stille kracht

in mij.

AMEN.


DE LEZINGEN:


* Filippenzen 3: 7-11

7 Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. 8 Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen 9 en één met hem zijn - niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. 10 Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, 11 in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan.

* Lucas 20:9-17

20:9 Dan begint hij het
tot de gemeente te zeggen
met deze gelijkenis:
een mens 'plantte een wijngaard aan' (Jes. 5,1),
gaf hem uit aan landbouwers
en ging hele tijden op reis.
20:10 Toen het de tijd ervoor was
zond hij tot de landbouwers een dienaar
opdat ze van de vrucht van de wijngaard
aan hem zouden geven;
maar de landbouwers sloegen hem
en zonden hem met lege handen weg.
20:11 Hij hield vol en stuurde een andere dienaar;
maar ook die sloegen zij, beledigden hem
en zonden hem met lege handen weg.
20:12 Hij hield vol en stuurde een derde;
maar ook deze verwondden zij
en wierpen hem uit.
20:13 Toen zei de heer van de wijngaard:
wat kan ik nu nog doen?-
ik zal mijn zoon, de beminde, sturen;
misschien dat ze op hém acht slaan!
20:14 Maar toen de landbouwers hem zagen
overlegden ze onder elkaar en zeiden:
dit is de erfgenaam:
laten we hem doden,
dan wordt het erfgoed van ons!
20:15 En zij wierpen hem uit,
naar buiten de wijngaard,
en doodden hem.
Wat zal heer van de wijngaard nu
met hen doen?
20:16 Hij zal komen,
deze landbouwers ombrengen
en de wijngaard aan anderen geven!
Als ze dit horen, zeggen ze:
moge dat nooit geschieden!
20:17 Maar hij kijkt hen aan en zegt:
waarvoor is er dan dit schriftwoord:
'de steen welke de bouwlieden verachtten,
die is geworden tot hoofd-des-hoeks'?-
(Ps. 118,22)

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2007.