"La Vie", Chagall, Fondation Maeght, Saint Paul, France. |
![]() |
PREEK
"Hoe moet ik leven"
Raadselachtige teksten. Wat wel helder is gaat over God: "Al hebt ge veel kwaad
gedaan, God is vastbesloten om U tot zijn gemeente te maken!" Van ons wordt
verwacht dat we ons aan de geboden houden. Samuël verzekert zijn volk dat al
het kwaad dat is bedreven niets afdoet aan wat God voor ogen staat: "Vreest niet,
al hebt ge al dit kwaad gedaan"! Het gaat hier over een geloof waarin de
geschiedenis wordt geduid als een strijd van God tegen de chaos. God zal
uiteindelijk zegevieren, ook al wordt die heilsgeschiedenis door ons, mensen,
gedwarsboomd. Dit geloof herinnert ons aan de ontstaansgeschiedenis van de God
van Israël. Hier is sprake van een stammengod: Israël bewoonde een onbeduidend
gebied, dat ingeklemd lag tussen de grootmachten uit die tijd. Het gebied heeft
binnen een periode van 4000 jaar maar 400 jaar als een zelfstandig staatje
kunnen bestaan. Steeds opnieuw werd het geteisterd door voorbijtrekkende legers,
karavanen, reizigers, rovers en avonturiers. Veroveringen, plunderingen, roof,
verkrachting en andere vormen van machtsmisbruik waren er eerder regel dan
uitzondering. Daar, in dat gebied, droomden mensen van een God, die het opnam
tegen de machten en de grote goden van de wereldrijken. Ik denk dat de kerk dit
oer karakter van de God van het oude Israël vaak over het hoofd te zien: omdat
we zo gewend zijn aan een God die universeel is, die een God is van alle mensen.
Misschien komt het ook wel omdat het boek Genesis ons op het verkeerde been zet.
In dat boek wordt het beeld opgeroepen van zo'n universele God, die staat aan
het begin van de wereldgeschiedenis. Maar het scheppingsverhaal in Genesis 1 is
een betrekkelijk laat verdichtsel; ook is het betrekkelijk laat door redactoren
vooropgezet. Dat is pas gebeurd toen men inderdaad ging geloven dat er maar Eén
God is, de Enige levende God.
Als je de ontstaansgeschiedenis van deze god in je achterhoofd hebt vind je de
sporen daarvan ook nog duidelijk terug in het Nieuwe Testament. Met name die
gedachte dat de heilsgeschiedenis niet afhangt van het gedrag van mensen.
Vandaar dat ethiek nooit op zichzelf staat: het ethische onderricht (de didache)
wordt steeds verbonden met het keruchma: de verkondiging van de Enige, God van
de geschiedenis. Tegen deze achtergrond is de vraag van Judas aan Jezus dan ook
begrijpelijk: "Heer, wat is er geschied dat u zich aan ons wilt openbaren en aan
de wereld niet?" Met andere woorden: hoe zal het in deze wereld er ooit anders
aan toe gaan deze als de heilsboodschap niet openbaar wordt? Ook volgens Paulus
worden we niet gered door onze daden, maar door Gods barmhartigheid. Door zijn
liefde mensen.
Verkondigt ook Jezus niet, dat het koninkrijk al onder ons is? Zij het dan dat
velen het niet zien omdat de machten van de wereld die waarheid verduisteren?
Wie nog niet van hun blindheid zijn genezen zien niet hoe God is. En waar het
Jezus betreft zien deze mensen ook alleen maar hoe tragisch het met Jezus
afloopt: zijn leven is toch een totale mislukking? Het bedrieglijke daarvan
is dat ze niet zien dat met zijn dood het verhaal niet ten einde is. Ze hebben
geen weet van hemelvaart en Pinksteren. Die feesten weerspiegelen nieuwe
ontwikkelingen: daden van God in de strijd tegen de chaos.
Wat betekent dit voor de vraag hoe we moeten leven? Wat is dan eigenlijk
zinvol - als het heil toch niet afhangt van mijn manier van leven? Als de
heilsgeschiedenis zich voltrekt ongeacht wat ik met mijn leven doe of laat?
Wat mij opvalt is dat die vragen vooral leven bij mensen die maatschappelijk
al niet meer meetellen: mensen die afgekeurd zijn voor hun werk; oudere mensen
die zich overbodig voelen; vrouwen die een leegte voelen nu de kinderen het
huis uit zijn. Vooral onder hen zijn er die zich afvragen: wat beteken ik nu
nog? In onze cultuur - zo lijkt het lijkt het wel - zijn dat vragen die niet
gesteld mogen worden; het lijkt wel of er een taboe op rust. Misschien wel
omdat de heersende cultuur doordrongen is van de gedachte dat het leven
maakbaar is en dat het aankomt op onze creativiteit. Maar heeft dan het
keruchma - de boodschap over de God van de geschiedenis - zijn tijd gehad?
Hoe moet ik leven? Moet ik leven uit idealen? Moet ik mijn steentje bijdragen
om het kwaad uit de wereld te krijgen? Moet ik God gaan eren en dienen? En waar
bestaat dat dan uit? Moet ik gaan leven voor mezelf en mijn eigen ontplooiing?
Moet ik actief worden in één of meer samenlevingsverbanden, of kan ik me maar
beter wat terugtrekken uit de wereld: in de vrije natuur? Of binnen de muren
van een klooster?
Door de eeuwen, en met name in de Middeleeuwen, heeft men over zulke vragen
uitvoerig nagedacht. Petrarca bijvoorbeeld, de schrijver van een lange
verhandeling over "het leven in eenzaamheid", waarin het onder meer gaat over
de in zijn tijd opkomende stadscultuur, over de zorg voor het dagelijks bestaan,
over de tijd die een mens zou moeten besteden aan meditatie en gebed. En waar je
dat het beste zou kunnen doen - bidden en mediteren. En over de kerk en de rol
daarvan met het oog op de samenleving, maar ook met het oog op God. Wat ons
betreft zou dat heel concreet de vraag zijn naar onze geloofsgemeenschap en
haar functioneren: wat mag een gemeente van mij verwachten? En omgekeerd: wat
mag ik van de gemeente verwachten? Hoe zien wij de rol van de gemeente in relatie
tot de wereld daarbuiten? Soms verbeeld ik me wel eens dat we zo vanzelfsprekend
bezig zijn, dat we vergeten om zulke vragen steeds opnieuw te stellen. Misschien
hangt dit ook wel met samen met onze leeftijd. Misschien ook met de verzakelijking
van onze samenleving, waarin het materialisme en de wetenschappen de cultuur zijn
gaan bepalen. Vroomheid als grondhouding, een persoonlijke relatie met God: kun
je daar in onze samenleving nog wel mee aankomen? En kun je ouders nog wel
lastigvallen en bevragen waar het de religieuze opvoeding van hun kinderen
betreft?
Het bijzondere is dat in de bijbel ten aanzien van deze vragen steeds verwezen
wordt naar de geest. De antwoorden kunnen voor elk mens weer anders zijn: omdat
die antwoorden te vinden zijn - niet door onze antennes te richten op de wereld
buiten onszelf - maar door op zoek te gaan naar de bronnen van je eigen bestaan.
De toegang tot die bronnen opent zich alleen als je in je leven ruimte maakt
voor Pinksteren: voor de scheppende kracht van Gods Geest in ons.
Als je deze geloofswerkelijkheid wilt negeren, dan is dat jouw keuze. Maar je
moet dan niet verbaasd zijn - zo leert de tekst van vandaag ons - wanneer je
leven dan chaotisch wordt. Wanneer dan elk gevoel voor de betekenis van de
dingen, die gebeuren, gaat ontbreken. Het fundament van een Christelijk leven
is begrepen in het woordje 'amen', dat zoveel betekent als 'Ja, ik vertrouw op
God - ook al weet ik niet wat daarmee precies is gezegd.' Maar het hangt wel
samen met een bepaalde manier van in het leven staan. Hammarskjöld schreef ooit:
'Ik weet niet wie - of wat - de vraag stelde.
Ik weet niet wanneer zij gesteld werd.
Ik herinner me niet dat ik antwoordde.
Maar eens zei ik ja tegen iemand - of iets.
Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is
en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.
Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen:
'niet om te zien', 'zich niet te bekommeren om de dag van morgen'.
I Samuël 12:19b-24
12:19b Wij hebben aan al onze zonden
kwaad toegevoegd
door ons een koning te wensen!
12:20 Dan zegt Samuël tot de gemeente:
vreest niet,
al hebt gij
al dit kwaad gedaan;
alleen:
wijkt niet meer af van achter de Ene
en dient de Ene met heel uw hart;
12:21 wijkt niet af,-
want de chaos achterna gaan zij
die niet kunnen helpen en redden
omdat zij zelf chaos zijn;
12:22 want de Ene
zal zijn gemeente niet verwerpen,
omwille van zijn grote naam;
want de Ene is vastbesloten
u voor hem tot de gemeente te maken;
12:23 zo ook ik:
het zij verre van mij
te zondigen tegen de Ene
door op te houden voor u te bidden;
ik zal u onderrichten
over een weg die goed is en recht!-
12:24 alleen: hebt ontzag voor de Ene
en dient hem in trouw en met heel uw hart;
want ziet al het grote
dat hij bij u heeft verricht!-
Apocalyps 22:12-21
22:12 zie,
ik kom spoedig,
en mijn loon heb ik bij mij
om een ieder terug te geven
naar zijn werk;
22:13 ik ben de alfa en de omega,
de eerste en de laatste,
het begin en het einde;
22:14 zalig zij die hun gewaden wassen,
opdat zij macht hebben
over het geboomte des levens
en door de poorten de stad binnenkomen;
22:15 buiten zijn de honden,
de tovenaars en de hoeren,
de moordenaars en de afgodendienaars,
en een ieder die leugen liefheeft en doet;
22:16 ik, Jezus, heb mijn engel gezonden
om u deze dingen te betuigen
voor de vergaderingen;
ik ben de wortel en de nakomeling
van David,
de stralende morgenster!
22:17 En de Geest en de bruid zeggen:
kom!
En wie het hoort,
laat hij zeggen:
kom!
En wie dorst heeft:
laat hij komen;
wie wil,
laat hij het levenswater nemen om niet.
22:18 Ik betuig aan ieder
die de woorden van de profetie van dit boek
hoort:
als iemand hieraan toevoegt,
God zal hem toevoegen
de slagen die in dit boek beschreven staan.
22:19 En indien iemand afneemt
van de woorden van het boek
van deze profetie,
God zal zijn deel afnemen
van het geboomte van het leven
en van de heilige stad,
die beschreven staan in dit boek.
22:20 Hij die dit betuigt zegt:
ja, ik kom spoedig!
Amen, kom Heer Jezus!
22:21 De genade van de Heer Jezus zij met u allen.
Johannes 14:15-22
14:15 als ge mij liefhebt
zult ge mijn geboden bewaren;
14:16 en ik zal de Vader erom bidden
en hij zal u
een andere gids-en-helper geven
om bij u te zijn tot in eeuwigheid:
14:17 de heilige Geest, de waarachtige,
welke de wereld niet kan opnemen
omdat ze hem niet aanschouwt
en niet kent;
gij kent hem
omdat hij bij u verblijf houdt
en in u zijn zal;
14:18 ik laat u niet als wezen achter,
ik kom naar u toe;
14:19 nog een korte tijd
en de wereld zal me niet meer aanschouwen,
maar gij zult van mij aanschouwen
dat ik leef, en ook gij zult leven;
14:20 op die dag zult ge ten volle kennen
dat ik één ben met mijn Vader
en gij één met mij en ik ook met u!-
14:21 wie mijn geboden liefheeft en ze onderhoudt,
die is het die mij liefheeft;
wie mij liefheeft,
hem zal mijn Vader liefhebben
en ook ikzelf zal hem liefhebben
en mijzelf aan hem openbaren!
14:22 Judas -niet die van Isjkariot- zegt tot hem:
heer, wat is er geschied
dat u zich aan ons wilt openbaren
en aan de wereld niet?
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2007.