"Maar als de nacht is gekomen zijn het andere stemmen die hem roepen..."
"De roep van de aarde",
een Chassidische legende
verbeeld door H.N. Werkman (1882-1945)

Preek gehouden in de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Apeldoorn op zondag, 11 november 2007

De lezingen waren:
Jesaja 1:18-26
Lucas 19: 41-48



Hoe staat het met onze cultuur? Rond het begin van de zestiende eeuw leefde er in Italië een filosoof, Giambatista Vico. Hij vroeg zich af wat er wordt bedoeld met het woord 'werkelijkheid'. En hij kwam tot de conclusie dat de werkelijkheid in feite ('de facto' zou hij waarschijnlijk hebben gezegd) bestaat uit wat mensen van deze wereld hebben gemaakt. Alleen de feiten tellen. Alleen wat wij zelf tot stand brengen, zo meende hij, kunnen we als werkelijk ervaren.

Deze gedachte zal de basis worden van wat later het historisme zal gaan heten: een denkstroming, die de gehele werkelijkheid wil begrijpen vanuit de geschiedenis. Dit historisme had al spoedig ook grote invloed op de wijze waarop men de bijbel ging lezen. Was wat er in de bijbel staat eigenlijk wel waar? Is de wereld wel echt geschapen? In zes dagen? Heeft Abraham wel ècht geleefd; of is het slechts een mooi verhaal? Is er wel ooit een uittocht uit Egypte geweest, zoals die wordt beschreven in het boek Exodus? En is er in dat ministaatje Israël echt een koning geweest die bekend stond om zijn wijsheid tot ver over de grenzen van zijn rijk? En is Jezus wel gekruisigd? En, als het graf leeg was: hoe kon dat dan? Dat moest dan toch wel het werk van mensen zijn!

Logischer wijze volgde op de periode van het historisme de periode van de technologie; want wie de blik van het verleden afwendt en vooruitkijkt vraagt zich natuurlijk af: wat kan de mens allemaal nog meer als hij zijn verstand gebruikt? Zouden we niet in staat zijn een wereld te realiseren waarin zinloos geweld niet meer voorkomt, en waarin armoede, ziekte en ongelijkheid zijn verdwenen?

Met name in de 19de eeuw heerste er in Europa een buitengewoon groot optimisme: over de mogelijkheden van wetenschappen en techniek. Men verwachtte toen zo ongeveer alles van de techniek en het menselijk vernuft. Maar er waren ook sceptici. Zo bijvoorbeeld de Deense sprookjesschrijver Christiaan Andersen. Hij geeft daar blijk van in het sprookje 'De Sneeuwkoningin"; het gaat daarin ondermeer over de kleine Kai, die probeert met ijskristallen het woord eeuwigheid te leggen; maar steeds als hij weer een paar letters heeft gelegd zijn er weer andere letters weggesmolten.

En vandaag de dag? Nog niet zo lang geleden zei een hoge adviseur met betrekking tot het wetenschapsbeleid: 'Van één van de vele factoren die de samenleving bepalen is de wetenschap wel tot bijna de belangrijkste geworden voor de maatschappelijke ontwikkeling. Je kunt je afvragen of dat een ontwikkeling ten goede is of ten kwade. Persoonlijk vind ik dat een weinig zinvolle vraag. We hebben het dan namelijk over een ontwikkeling die, vóór alles, onweerstaanbaar is gebleken. De wetenschap valt gewoon niet tegen te houden. Allerlei mislukte pogingen om - op ethische, militaire of economische gronden - in te grijpen en te sturen, bewijzen het".

Je kunt hierin een zekere machteloosheid beluisteren. En een ondertoon van berusting. De lezingen van vanochtend - "de aanklacht tegen Jeruzalem" en "Treuren om verwording" weerspiegelen een gevoel van teleurstelling. Herkennen we hier iets van? Hebt u nog herinnering aan een tijd waarin de kerken vol zaten? Aan de tijd waarin God nog een vanzelfsprekendheid was? En dat het geloof een zekerheid was die onomstreden was? Wat is er gebeurd? Zijn we iets kwijtgeraakt? Een oriëntatiepunt? Een houvast?

We hebben misschien de neiging om het verlies - hoe je het ook precies wilt omschrijven - te beschouwen als iets van onze cultuur. Maar daar moeten we ons niet in vergissen. De tweede Jesaja schreeft (in de 4de eeuw vóór Chr.): "Uw wijsheid en uw kennis zijn het, die u verleid hebben, zodat ge bij uzelf zegt: Ik ben het en niemand anders!" (Jes. 47:10) Zo komt het. In een samenleving, waar de mens teveel vertrouwt op het eigen vernuft is er voor God geen plaats. Het lijkt wel of het een steeds weer terugkerend gegeven is: dat de mens zich teveel gaat verbeelden.

Uit oude Joodse bronnen blijkt dat over deze problematiek veel is nagedacht. Met name over de vraag hoe er ooit een wending zou kunnen komen in dit proces. Een bevrijding. Ik heb het dan over het 'messianisme'. Je hoeft daarbij niet perse aan de voorstellingen te denken van een messias in de gestalte van een persoon. Waar het in dit denken over het messianisme om draait is vooral de vraag: hoe kan het proces worden doorbroken? Wat is er nodig om een messiaanse tijd te laten aanbreken? Kunnen wij daar op eigen kracht voor zorgen? Of is daarvoor iets nodig van buitenaf? En leidt dit dan tot heil voor iedereen? Of alleen voor een deel van de mensheid - voor de rechtvaardigen?

Ook in het Nieuwe Testament vinden we uiteenlopende gedachten over messianisme. Johannes de Doper roept mensen op om zich te bekeren. Anderen verwachten een profetische gestalte, een soort Elia - de kampioen in de strijd tegen afgoderij. Nog weer anderen verwachten het heil van een politieke gestalte, een nieuwe David. En dan zijn er ook nog, die al hun hoop hebben gevestigd op een hogepriester die de tempelcultus hervormt.

Zoals u weet is het Christendom gebaseerd op de overtuiging, dat het Jezus van Nazareth is, die uiteindelijk de wereld verlost: hij zou het Licht zijn in de duisternis
.
Het feit, dat zijn verschijning niet bracht wat velen ervan hadden verwacht heeft zij volgelingen, en later de kerk, genoodzaakt om de verwachtingen steeds weer bij te stellen, en de betekenis van Jezus te herinterpreteren. Maar het heeft ook geleid tot kerkverlating, en tot atheïsme.

Toch zitten wij hier bij elkaar en noemen wij ons een Christelijke geloofsgemeenschap. Maar: hoe kijken wij dan aan tegen onze cultuur zoals die zich ontwikkelt? Wat zien wij als de oorzaken van kerkverlating? Kunnen we wellicht ook niet meer uitleggen wat ons geloof voorstelt? Wat betekenen voor ons God, Jezus, Christus? Waarin is ons geloof gefundeerd? Op de waarheid van de bijbel? Op traditie? Op eigen ervaring? Op sociaal gevoel?

Het boek van Klaas Hendrikse draagt als titel: "Geloven in een God die niet bestaat". De schrijver noemt zich atheïst. Of dat ook zo is lijkt voor discussie vatbaar te zijn. Het geluid, dat hij laat horen, is niet nieuw. Bekend is de uitspraak van de studentenpredikant destijds in Groningen, ds. Marcel Krop. Die zei: "Ik geloof in God, omdat ik weet dat hij niet bestaat". Krop noemde zich geen atheïst. Hij probeerde met zijn uitspraak voor wetenschappers in opleiding aan te geven dat je een onderscheid moet maken tussen de taal van de wetenschap en de taal van het geloof. Omdat het geloof berust op een ander weten.

Illustratief voor wat met dit andere weten zou kunnen zijn bedoeld is de dialoog tussen een Joodse moeder en haar vierjarig dochtertje, waarmee Franz Rosenzweig ooit zijn colleges over Godsgeloof begon.
Het kind zegt: "Dit mag ik niet doen, dat wil God niet."
Moeder: "Ach, wat heb jij met God; heb je God ooit gezien?"
Het kind: "Die kun je niet zien, die is helemaal achter in de hemel; maar die ziet alles"
Moeder: "Ach, ik geloof alleen wat ik kan zien".
Kind: "En tóch is die er!"

De vraag naar God in onze tijd situeert zich tussen het primaire geloof van het kind en het empirisch gegronde atheïsme van de moeder. Het primaire geloof gebruikt een taal die uitdrukking geeft aan wat als waar wordt ervaren zonder dat het aantoonbaar is. Kun je in dit geval spreken van atheïsme? Krop deed dat niet; Hendrikse wel. Ze spraken klaarblijkelijk niet dezelfde taal.

Een oude Joodse fabel vertelt hoe eens de haan en de vleermuis beide op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zei de haan tegen de vleermuis: "Maar wat heb jij aan het licht?" De vleermuis kan het licht immers tóch niet zien. Zou dat niet ook gelden voor de mens die leeft in een cultuur die de werkelijkheid heeft gereduceerd tot de controleerbare feiten?
Maar de Joodse fabel gaat nog verder.
De vleermuis kan het licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch is er een verschil met de haan. De zwaluw kan de zon zien opgaan en dan zijn lied aanheffen. Maar de haan heeft, om het zo te zeggen, een neus voor het licht: hij ziet de komst van het licht al vóórdat het er is.

Beschikken wij nog over een vermogen om een werkelijkheid te bespeuren die ligt buiten de horizon van wat aantoonbaar is?
Die buiten de grenzen van het grijpbare / begrijpbare ligt?

Niet lang geleden werd op de TV een documentaire vertoond over het leven van de monniken in wat wel het strengste klooster heet te zijn in Europa - La grande Chartreuse. De daar levende Kartuisers hebben zwijgplicht. En ze leiden een sober bestaan. In de film, die ruim drie uur duurde, werd dan ook nauwelijks gesproken. Wat daardoor des te meer opviel was de aandacht die deze monniken hebben voor het mysterie in vele gedaanten: het mysterie van de schoonheid, het mysterie van het leven en de wisselende seizoenen, het mysterie van de eigen ziel, en het mysterie van de ander, het mysterie van de tijd en de duur.

Wat zou het met ons doen als we in ons bestaan meer aandacht zouden geven aan de zeggingskracht van de stilte? Als we meer open zouden staan voor het onvermoede in de ander - die naast ons zit? Het onbekende in onszelf?

Hoe anders zou het met de kerken gesteld zijn als ze in het verleden niet zo zelfverzekerd hun waarheden hadden gevat in leerstukken en documenten? Als ze niet steeds weer hun waarheid hadden verklaard? Als er mÔÔr nadruk was gelegd op het belang van stille aandacht en een openheid van geest voor het mysterie?

Hoe anders zou onze samenleving eruit hebben gezien als onze cultuur wat bescheidener zou zijn geweest in haar aanspraken en pretenties bij het vorm geven van samenlevingsverbanden: niet alleen hier, maar wereldwijd? Als er meer respect had bestaan voor de waarden van het onbekende en raadselachtige in andere culturen? En er meer waardering had bestaan voor de waarde van wat kwetsbaar is?

Hoe anders zou onze geloofsgemeenschap functioneren wanneer we ons zouden concentreren op de expressie van geloofservaring en het uitwisselen van ons tastend zoeken naar zin en betekenis? - in plaats van ons druk te maken om het onderhoud van de gebouwen, de besteding van de gelden en de gehechtheid aan gevestige tradities en structuren? Zou dat niet leiden tot een nieuw verstaan van wat het is om geloofsgemeenschap te zijn?

Een zoekend mens, misschien was hij wel atheïst, schreef eens:

je hoort het stromen
er is een bron
er is een bestemming

het is niet zegbaar
je kunt het niet negeren

er is een spinrag
dat overbrengt - onzichtbaar
misschien hoorbaar - soms

er is een aanwezigheid
die alles doordringt

tekens wisselen
wat heeft het te betekenen?

het kan niet gezegd
het spreekt van heel ver

het is oneindig dringend

niemand ziet de wind
maar ieder ziet de bomen
en hoe ze waaien

en het water weet ervan
nacht en dag weten ervan
het wordt niet gezegd

soms ritselt er iets
altijd weer ritselt er iets

nooit wordt het gezegd
is dit nu God?

AMEN.



DE LEZINGEN:

Jesaja 1: 18-26
Aanklacht tegen Jeruzalem
18 De HEER zegt: Laten we zien wie er in zijn recht staat.
Al zijn je zonden rood als scharlaken, ze worden wit als sneeuw,
al zijn ze rood als purper, ze worden wit als wol.
19 Als je weer naar mij wilt luisteren,
zal het beste van het land je ten deel vallen.
20 Als je koppig bent en niet wilt luisteren,
zul je vallen door het zwaard.
De HEER heeft gesproken.

21 Ach, de trouwe stad is een hoer geworden.
Waar eens recht heerste en gerechtigheid woonde,
daar huizen nu moordenaars.
22 Je zilver is zwart en dof geworden,
je wijn versneden met water.
23 Je vorsten zijn schurken, ze houden het met dieven,
ze denken alleen aan geschenken en steekpenningen.
Wezen bieden ze geen bescherming,
het lot van weduwen laat hen koud.
24 Daarom - zo spreekt de HEER van de hemelse machten,
de sterke God van Israël:
Wee hun, ik zal me wreken op mijn tegenstanders,
mijn woede koelen op mijn vijanden.
25 Ik zal mij tegen je keren,
je zilver zuiver ik met loog,
al je vuil verwijder ik.
26 Ik breng je rechters en raadgevers tot inkeer,
het zal weer worden als voorheen.
Dan zul je deze naam dragen:
'Stad van gerechtigheid', 'Stad van trouw'.

Lucas 19: 41-48
Treuren om de verwording
41 Toen hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon hij te huilen over het lot van de stad. 42 Hij zei: 'Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. 43 Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. 44 Ze zullen je met de grond gelijk maken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.'
45 Hij ging naar de tempel, waar hij de handelaars begon weg te jagen, 46 terwijl hij hun toevoegde: 'Er staat geschreven: "Mijn huis moet een huis van gebed zijn," maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!' 47 Dagelijks gaf hij onderricht in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden hem uit de weg ruimen, 48 maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan zijn lippen.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2007.