De lezingen waren:
Jesaja 1:18-26
Lucas 19: 41-48
Hoe staat het met onze cultuur? Rond het begin van de
zestiende eeuw leefde er in Italië een filosoof, Giambatista
Vico. Hij vroeg zich af wat er wordt bedoeld met het woord
'werkelijkheid'. En hij kwam tot de conclusie dat de
werkelijkheid in feite ('de facto' zou hij waarschijnlijk
hebben gezegd) bestaat uit wat mensen van deze wereld hebben
gemaakt. Alleen de feiten tellen. Alleen wat wij zelf tot
stand brengen, zo meende hij, kunnen we als werkelijk ervaren.
Deze gedachte zal de basis worden van wat later het historisme
zal gaan heten: een denkstroming, die de gehele werkelijkheid
wil begrijpen vanuit de geschiedenis. Dit historisme had al
spoedig ook grote invloed op de wijze waarop men de bijbel
ging lezen. Was wat er in de bijbel staat eigenlijk wel waar?
Is de wereld wel echt geschapen? In zes dagen? Heeft Abraham
wel ècht geleefd; of is het slechts een mooi verhaal? Is er
wel ooit een uittocht uit Egypte geweest, zoals die wordt
beschreven in het boek Exodus? En is er in dat ministaatje
Israël echt een koning geweest die bekend stond om zijn
wijsheid tot ver over de grenzen van zijn rijk? En is Jezus
wel gekruisigd? En, als het graf leeg was: hoe kon dat dan?
Dat moest dan toch wel het werk van mensen zijn!
Logischer wijze volgde op de periode van het historisme de
periode van de technologie; want wie de blik van het verleden
afwendt en vooruitkijkt vraagt zich natuurlijk af: wat kan de
mens allemaal nog meer als hij zijn verstand gebruikt? Zouden
we niet in staat zijn een wereld te realiseren waarin zinloos
geweld niet meer voorkomt, en waarin armoede, ziekte en
ongelijkheid zijn verdwenen?
Met name in de 19de eeuw heerste er in Europa een buitengewoon
groot optimisme: over de mogelijkheden van wetenschappen en
techniek. Men verwachtte toen zo ongeveer alles van de
techniek en het menselijk vernuft. Maar er waren ook sceptici.
Zo bijvoorbeeld de Deense sprookjesschrijver Christiaan
Andersen. Hij geeft daar blijk van in het sprookje 'De
Sneeuwkoningin"; het gaat daarin ondermeer over de kleine Kai,
die probeert met ijskristallen het woord eeuwigheid te leggen;
maar steeds als hij weer een paar letters heeft gelegd zijn er
weer andere letters weggesmolten.
En vandaag de dag? Nog niet zo lang geleden zei een hoge
adviseur met betrekking tot het wetenschapsbeleid: 'Van één
van de vele factoren die de samenleving bepalen is de
wetenschap wel tot bijna de belangrijkste geworden voor de
maatschappelijke ontwikkeling. Je kunt je afvragen of dat een
ontwikkeling ten goede is of ten kwade. Persoonlijk vind ik
dat een weinig zinvolle vraag. We hebben het dan namelijk over
een ontwikkeling die, vóór alles, onweerstaanbaar is gebleken.
De wetenschap valt gewoon niet tegen te houden. Allerlei
mislukte pogingen om - op ethische, militaire of economische
gronden - in te grijpen en te sturen, bewijzen het".
Je kunt hierin een zekere machteloosheid beluisteren. En een
ondertoon van berusting. De lezingen van vanochtend - "de
aanklacht tegen Jeruzalem" en "Treuren om verwording"
weerspiegelen een gevoel van teleurstelling. Herkennen we hier
iets van? Hebt u nog herinnering aan een tijd waarin de kerken
vol zaten? Aan de tijd waarin God nog een vanzelfsprekendheid
was? En dat het geloof een zekerheid was die onomstreden was?
Wat is er gebeurd? Zijn we iets kwijtgeraakt? Een
oriëntatiepunt? Een houvast?
We hebben misschien de neiging om het verlies - hoe je het ook
precies wilt omschrijven - te beschouwen als iets van onze
cultuur. Maar daar moeten we ons niet in vergissen. De tweede
Jesaja schreeft (in de 4de eeuw vóór Chr.): "Uw wijsheid en uw
kennis zijn het, die u verleid hebben, zodat ge bij uzelf
zegt: Ik ben het en niemand anders!" (Jes. 47:10) Zo komt het.
In een samenleving, waar de mens teveel vertrouwt op het eigen
vernuft is er voor God geen plaats. Het lijkt wel of het een
steeds weer terugkerend gegeven is: dat de mens zich teveel
gaat verbeelden.
Uit oude Joodse bronnen blijkt dat over deze problematiek veel
is nagedacht. Met name over de vraag hoe er ooit een wending
zou kunnen komen in dit proces. Een bevrijding. Ik heb het dan
over het 'messianisme'. Je hoeft daarbij niet perse aan de
voorstellingen te denken van een messias in de gestalte van
een persoon. Waar het in dit denken over het messianisme om
draait is vooral de vraag: hoe kan het proces worden
doorbroken? Wat is er nodig om een messiaanse tijd te laten
aanbreken? Kunnen wij daar op eigen kracht voor zorgen? Of is
daarvoor iets nodig van buitenaf? En leidt dit dan tot heil
voor iedereen? Of alleen voor een deel van de mensheid - voor
de rechtvaardigen?
Ook in het Nieuwe Testament vinden we uiteenlopende gedachten
over messianisme. Johannes de Doper roept mensen op om zich te
bekeren. Anderen verwachten een profetische gestalte, een
soort Elia - de kampioen in de strijd tegen afgoderij. Nog
weer anderen verwachten het heil van een politieke gestalte,
een nieuwe David. En dan zijn er ook nog, die al hun hoop
hebben gevestigd op een hogepriester die de tempelcultus
hervormt.
Zoals u weet is het Christendom gebaseerd op de overtuiging,
dat het Jezus van Nazareth is, die uiteindelijk de wereld
verlost: hij zou het Licht zijn in de duisternis
.
Het feit, dat zijn verschijning niet bracht wat velen ervan
hadden verwacht heeft zij volgelingen, en later de kerk,
genoodzaakt om de verwachtingen steeds weer bij te stellen, en
de betekenis van Jezus te herinterpreteren. Maar het heeft ook
geleid tot kerkverlating, en tot atheïsme.
Toch zitten wij hier bij elkaar en noemen wij ons een
Christelijke geloofsgemeenschap. Maar: hoe kijken wij dan aan
tegen onze cultuur zoals die zich ontwikkelt? Wat zien wij als
de oorzaken van kerkverlating? Kunnen we wellicht ook niet
meer uitleggen wat ons geloof voorstelt? Wat betekenen voor
ons God, Jezus, Christus? Waarin is ons geloof gefundeerd? Op
de waarheid van de bijbel? Op traditie? Op eigen ervaring? Op
sociaal gevoel?
Het boek van Klaas Hendrikse draagt als titel: "Geloven in een
God die niet bestaat". De schrijver noemt zich atheïst. Of dat
ook zo is lijkt voor discussie vatbaar te zijn. Het geluid,
dat hij laat horen, is niet nieuw. Bekend is de uitspraak van
de studentenpredikant destijds in Groningen, ds. Marcel Krop.
Die zei: "Ik geloof in God, omdat ik weet dat hij niet
bestaat". Krop noemde zich geen atheïst. Hij probeerde met
zijn uitspraak voor wetenschappers in opleiding aan te geven
dat je een onderscheid moet maken tussen de taal van de
wetenschap en de taal van het geloof. Omdat het geloof berust
op een ander weten.
Illustratief voor wat met dit andere weten zou kunnen zijn
bedoeld is de dialoog tussen een Joodse moeder en haar
vierjarig dochtertje, waarmee Franz Rosenzweig ooit zijn
colleges over Godsgeloof begon.
Het kind zegt: "Dit mag ik niet doen, dat wil God niet."
Moeder: "Ach, wat heb jij met God; heb je God ooit gezien?"
Het kind: "Die kun je niet zien, die is helemaal achter in de
hemel; maar die ziet alles"
Moeder: "Ach, ik geloof alleen wat ik kan zien".
Kind: "En tóch is die er!"
De vraag naar God in onze tijd situeert zich tussen het
primaire geloof van het kind en het empirisch gegronde
atheïsme van de moeder. Het primaire geloof gebruikt een taal
die uitdrukking geeft aan wat als waar wordt ervaren zonder
dat het aantoonbaar is. Kun je in dit geval spreken van
atheïsme? Krop deed dat niet; Hendrikse wel. Ze spraken
klaarblijkelijk niet dezelfde taal.
Een oude Joodse fabel vertelt hoe eens de haan en de vleermuis
beide op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zei
de haan tegen de vleermuis: "Maar wat heb jij aan het licht?"
De vleermuis kan het licht immers tóch niet zien. Zou dat niet
ook gelden voor de mens die leeft in een cultuur die de
werkelijkheid heeft gereduceerd tot de controleerbare feiten?
Maar de Joodse fabel gaat nog verder.
De vleermuis kan het licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch
is er een verschil met de haan. De zwaluw kan de zon zien
opgaan en dan zijn lied aanheffen. Maar de haan heeft, om het
zo te zeggen, een neus voor het licht: hij ziet de komst van
het licht al vóórdat het er is.
Beschikken wij nog over een vermogen om een werkelijkheid te
bespeuren die ligt buiten de horizon van wat aantoonbaar is?
Die buiten de grenzen van het grijpbare / begrijpbare ligt?
Niet lang geleden werd op de TV een documentaire vertoond over
het leven van de monniken in wat wel het strengste klooster
heet te zijn in Europa - La grande Chartreuse. De daar levende
Kartuisers hebben zwijgplicht. En ze leiden een sober bestaan.
In de film, die ruim drie uur duurde, werd dan ook nauwelijks
gesproken. Wat daardoor des te meer opviel was de aandacht die
deze monniken hebben voor het mysterie in vele gedaanten: het
mysterie van de schoonheid, het mysterie van het leven en de
wisselende seizoenen, het mysterie van de eigen ziel, en het
mysterie van de ander, het mysterie van de tijd en de duur.
Wat zou het met ons doen als we in ons bestaan meer aandacht
zouden geven aan de zeggingskracht van de stilte? Als we meer
open zouden staan voor het onvermoede in de ander - die naast
ons zit? Het onbekende in onszelf?
Hoe anders zou het met de kerken gesteld zijn als ze in het
verleden niet zo zelfverzekerd hun waarheden hadden gevat in
leerstukken en documenten? Als ze niet steeds weer hun
waarheid hadden verklaard? Als er mÔÔr nadruk was gelegd op
het belang van stille aandacht en een openheid van geest voor
het mysterie?
Hoe anders zou onze samenleving eruit hebben gezien als onze
cultuur wat bescheidener zou zijn geweest in haar aanspraken
en pretenties bij het vorm geven van samenlevingsverbanden:
niet alleen hier, maar wereldwijd? Als er meer respect had
bestaan voor de waarden van het onbekende en raadselachtige in
andere culturen? En er meer waardering had bestaan voor de
waarde van wat kwetsbaar is?
Hoe anders zou onze geloofsgemeenschap functioneren wanneer we
ons zouden concentreren op de expressie van geloofservaring en
het uitwisselen van ons tastend zoeken naar zin en betekenis?
- in plaats van ons druk te maken om het onderhoud van de
gebouwen, de besteding van de gelden en de gehechtheid aan
gevestige tradities en structuren? Zou dat niet leiden tot een
nieuw verstaan van wat het is om geloofsgemeenschap te zijn?
Een zoekend mens, misschien was hij wel atheïst, schreef eens:
je hoort het stromen
er is een bron
er is een bestemming
het is niet zegbaar
je kunt het niet negeren
er is een spinrag
dat overbrengt - onzichtbaar
misschien hoorbaar - soms
er is een aanwezigheid
die alles doordringt
tekens wisselen
wat heeft het te betekenen?
het kan niet gezegd
het spreekt van heel ver
het is oneindig dringend
niemand ziet de wind
maar ieder ziet de bomen
en hoe ze waaien
en het water weet ervan
nacht en dag weten ervan
het wordt niet gezegd
soms ritselt er iets
altijd weer ritselt er iets
nooit wordt het gezegd
is dit nu God?
AMEN.
DE LEZINGEN:
Jesaja 1: 18-26
Aanklacht tegen Jeruzalem
18 De HEER zegt: Laten we zien wie er in zijn recht staat.
Al zijn je zonden rood als scharlaken, ze worden wit als
sneeuw,
al zijn ze rood als purper, ze worden wit als wol.
19 Als je weer naar mij wilt luisteren,
zal het beste van het land je ten deel vallen.
20 Als je koppig bent en niet wilt luisteren,
zul je vallen door het zwaard.
De HEER heeft gesproken.
21 Ach, de trouwe stad is een hoer geworden.
Waar eens recht heerste en gerechtigheid woonde,
daar huizen nu moordenaars.
22 Je zilver is zwart en dof geworden,
je wijn versneden met water.
23 Je vorsten zijn schurken, ze houden het met dieven,
ze denken alleen aan geschenken en steekpenningen.
Wezen bieden ze geen bescherming,
het lot van weduwen laat hen koud.
24 Daarom - zo spreekt de HEER van de hemelse machten,
de sterke God van Israël:
Wee hun, ik zal me wreken op mijn tegenstanders,
mijn woede koelen op mijn vijanden.
25 Ik zal mij tegen je keren,
je zilver zuiver ik met loog,
al je vuil verwijder ik.
26 Ik breng je rechters en raadgevers tot inkeer,
het zal weer worden als voorheen.
Dan zul je deze naam dragen:
'Stad van gerechtigheid', 'Stad van trouw'.
Lucas 19: 41-48
Treuren om de verwording
41 Toen hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon hij te
huilen over het lot van de stad. 42 Hij zei: 'Had ook jij op
deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft
voor je verborgen, ook nu. 43 Want er zal een tijd komen dat
je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je
omsingelen en je van alle kanten insluiten. 44 Ze zullen je
met de grond gelijk maken en je kinderen verdelgen, en ze
zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van
Gods ontferming niet hebt herkend.'
45 Hij ging naar de tempel, waar hij de handelaars begon weg
te jagen, 46 terwijl hij hun toevoegde: 'Er staat geschreven:
"Mijn huis moet een huis van gebed zijn," maar jullie hebben
er een rovershol van gemaakt!' 47 Dagelijks gaf hij onderricht
in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de
leiders van het volk wilden hem uit de weg ruimen, 48 maar ze
wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing
aan zijn lippen.
Terug naar het begin van deze pagina