De lezingen waren:
Psalm 85: 2-8
Mattheüs3:1-12
"Echt, voor wie Hem vrezen is genaderd zijn heil"
(Ps. 85:10a)
Hoe verstaan wij deze psalmregel? Het woord 'vrezen' past
misschien niet meer zo bij ons geloof. En of het heil ècht
aanstaande is: ik weet niet of we daarvan overtuigd zijn.
Hoe kijken we naar de werkelijkheid? Naar de ontwikkelingen in
de samenleving? Naar de machtsverhoudingeen in de wereld? Wat
verwachteen we van de toekomst: voor onszelf en voor de
komende generaties? Hoe zien we ons eigen leven? Gloort er al
iets van vervulling... van lles waar we ooit van droomden?
Hebben we reden om het de psalmdichter na te zeggen: "Echt,
voor wie Hem vrezen is genaderd zijn heil"?
Onlangs verscheen een boek van een Engels politiek filosoof,
John Gray, 'Black Mass' (Zwarte mis). Daarin gaat het over de
invloed van religie op de politiek en op de geschiedenis. Hij
meent dat religies met een heilsverwachting doorgaans hebben
geleid tot precies het omgekeerde van datgene waar men op uit
was. Politieke ideologieën zoals het socialisme en het
communisme ziet hij als uitwassen van een religie, die wil dat
de hemel op aarde komt. De behoefte van mensen om te geloven
in heil en de maakbaarheid daarvan leiden doorgaans - zo meent
hij - tot vormen van geweld en onderdrukking: juist omdat de
mensen het heil met alle geweld willen realiseren. Zoals ook
vandaag de dag de grootmachten met troepen zitten in landen
zoals Irak en Afganistan: om daar demokratieën te stichten
naar westers model. Om helder te krijgen wat er met onze
cultuur aan de hand is, moeten we misschien wel terug in de
geschiedenis.
Er leefde in de zestiende eeuw een filosoof - een zekere
Giambatista Vico; hij vroeg zich af wat we nu eigenlijk onder
het begrip 'werkelijkheid' moeten verstaan. Volgens hem kunnen
we alleen dátgene als werkelijk ervaren, wat we zelf hebben
bewerkstelligd: de 'facta', de feiten. De mens heeft,in zijn
lange geschiedenis, de werkelijkheid gecreëerd. De
werkelijkheid bestaat louter uit wat wij van deze wereld
hebben gemaakt. Wie dus wil weten hoe de werkelijkheid in
elkaar zit moet de geschiedenis bestuderen. Zo dacht hij.
Deze gedachtengang heeft grote invloed gehad op onze cultuur;
want met dit denkmodel heeft Giambatista Vico de basis gelegd
voor een stroming die later zal worden gekarakteriseerd als
het 'historisme'. Dit historisme heeft ook grote invloed gehad
op het geloof en de wijze waarop de bijbel werd gelezen. Men
ging zich afvragen: is het wel wáár wat de bijbel ons wil doen
geloven? Is de wereld wel wèrkelijk geschapen - in zes dagen?
Heeft Abraham wel bestaan, of is het alleen een mooi verhaal?
Heeft er ooit wel een uittocht plaats gevonden? Heeft er wel
ooit een koning Salomo bestaan, die wereldwijd bekend was om
zijn wijsheid? Is Jezus wel gekruisigd? En was zijn graf wel
leeg?
Het historisme is uiteindelijk de grondslag geworden van een
cultuur, waarin voor God geen plaats meer was; de mens meende
op zichzelf teruggeworpen te zijn, autonoom, volstrekt zèlf
verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bestaan. Een vraag,
die je daarbij kunt stellen is, of zó niet toch iets over het
hoofd wordt gezien?
Nog niet zo lang geleden zei een hoge adviseur met betrekking
tot het wetenschapsbeleid: 'Van één van de vele factoren die
de samenleving bepalen is de wetenschap wel tot bijna de
belangrijkste geworden voor de maatschappelijke ontwikkeling.
Je kunt je afvragen of dat een ontwikkeling ten goede is of
ten kwade. Persoonlijk vind ik dat een weinig zinvolle vraag.
We hebben het dan namelijk over een ontwikkeling die, vóór
alles, onweerstaanbaar is gebleken. De wetenschap valt gewoon
niet tegen te houden. Allerlei mislukte pogingen om - op
ethische, militaire of economische gronden - in te grijpen en
te sturen, bewijzen het". Betekent dat dat we ons maar beter
niet kunnen verzetten tegen het onvermijdelijke? Je kunt in
deze woorden een zekere machteloosheid beluisteren. Wij
westerlingen hebben iets weg van tovenaarsleerlingen, die
processen op gang kunnen brengen, maar vervolgens niet meer in
staat zijn om die te beheersen.
"Is het heil wel echt genaderd, voor wie Hem vrezen?" In de
lange geschiedenis van het Jodendom en het Christendom is
dikwijls nagedacht over dit probleem. Waarvan mag een mens nu
heil verwachten?
Voor zover Joodse denkers zich daarover gedachten hebben
gemaakt kwamen zij altijd weer te spreken over het
messianisme. Ze dachten daarbij lang niet altijd aan een
messias in de gestalte van een persoon die uitkomst moest
brengen. Waar het hen vooral om te doen was was de vraag hoe
het proces van neergang, dat maar al te vaak door onszelf
wordt veroorzaakt, ooit zou kunnen worden doorbroken. Wat zou
er nodig zou zijn om een messiaanse tijd te laten aanbreken;
een wereld, waarin mensen waardig en in vrede zouden kunnen
leven? Zijn wij in staat om dat zelf realiseren? Of is
daarvoor iets nodig waartoe de mens niet in staat is? En
gesteld dat zo'n tijd ooit zou aanbreken - zou daar dan plaats
zijn voor iedereen? Of alleen voor de 'rechtvaardigen', de
mensen in wie God een welbehagen heeft, de Godvrezenden?
John Gray geeft in zijn boek te kennen, dat je van de mens
niets moet verwachten: de mens blijft altijd - zo meent hij -
hetzelfde onvolmaakte, irrationele en door impulsen en
hartstochten gedreven wezen. Hij vindt iedere hoop of
verwachting op een betere wereld dan ook een illusie. Hoe ziet
u dat?
In het Nieuwe Testament vinden we uiteenlopende gedachten over
deze kwestie. Johannes de Doper roept mensen op om zich te
bekeren. Anderen verwachten een profetische gestalte, die een
wending teweeg zal brengen: een soort Elia - de kampioen in
het bestrijden van afgodenvereerders. Weer anderen verwachten
het heil van een politieke gestalte, een nieuwe David, of een
tweede Mozes. En volgens nog weer anderen is het wachten op
een hogepriester, een Aäron die de cultus hervormt. Maar er
zijn er ook die denken aan een voleinding. Zij spreken over
het einde van de tijd, waarbij de rekening wordt opgemaakt:
pas dan kan er iets nieuws komen, een nieuwe aarde.
En wij? We noemen onszelf Christenen. Zoals u weet is het
Christendom gebaseerd op de overtuiging, dat met de komst van
Jezus de wereld is verlost: hij zou het Licht zijn in de
duisternis. Hoe ziet u dat?
Het feit, dat zijn verschijning niet bracht wat velen ervan
hadden verwacht heeft eerst zijn volgelingen, en vervolgens de
kerk genoodzaakt om de betekenis van Jezus steeds opnieuw te
overwegen en te interpreteren. De frustratie over het
uitblijvende heil heeft ook geleid tot kerkverlating, en tot
atheïsme.
Wij zijn hier bij elkaar en noemen ons een Christelijke
geloofsgemeenschap. Maar: hoe kijken wij dan aan tegen
kerkverlating? Kunnen we wellicht ook niet meer goed uitleggen
wat ons geloof voorstelt? Wat God voor ons betekent? En
Messias Jezus? Is ons geloof gefundeerd op drijfzand? Op
gewoonte?
Onlangs verscheen een boek van Klaas Hendrikse met als titel:
"Geloven in een God die niet bestaat". De schrijver noemt zich
atheïst. Of dat ook zo is lijkt voor discussie vatbaar te
zijn. Het geluid, dat hij laat horen, is niet nieuw. Bekend is
de uitspraak van de studentenpredikant destijds in Groningen,
ds. Marcel Krop. Die zei: "Ik geloof in God, omdat ik weet dat
hij niet bestaat". Krop noemde zich geen atheïst. Hij
probeerde met zijn uitspraak voor wetenschappers in opleiding
aan te geven dat je een onderscheid moet maken tussen de taal
van de wetenschap en de taal van het geloof. Omdat het geloof
berust op een ander weten.
Illustratief voor wat met dit andere weten zou kunnen zijn
bedoeld is de dialoog tussen een Joodse moeder en haar
vierjarig dochtertje, waarmee Franz Rosenzweig ooit zijn
colleges over Godsgeloof begon.
Het kind zegt: "Dit mag ik niet doen, dat wil God niet."
Moeder: "Ach, wat heb jij met God; heb je God ooit gezien?"
Het kind: "Die kun je niet zien, die is helemaal achter in de
hemel; maar die ziet alles"
Moeder: "Ach, ik geloof alleen wat ik kan zien".
Kind: "En tóch is die er!"
De vraag naar God in onze tijd situeert zich tussen het
primaire geloof van het kind en het empirisch gegronde
atheïsme van de moeder. Het primaire geloof gebruikt een taal
die uitdrukking geeft aan wat als wáár wordt ervaren zonder
dat het aantoonbaar is. Kun je in dit geval spreken van
atheïsme? Krop deed dat niet; Hendrikse wel. Ze spraken
klaarblijkelijk niet dezelfde taal.
Een oude Joodse fabel vertelt hoe eens de haan en de vleermuis
beide op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zei
de haan tegen de vleermuis: "Maar wat heb jij aan het licht?"
De vleermuis kan het licht immers tóch niet zien. Zou dat niet
ook gelden voor de mens die leeft in een cultuur die de
werkelijkheid heeft gereduceerd tot de controleerbare feiten?
Maar de Joodse fabel gaat nog verder. De vleermuis kan het
licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch is er een verschil
met de haan. De zwaluw kan de zon zien opgaan en dan zijn lied
aanheffen. Maar de haan heeft, om het zo te zeggen, een neus
voor het licht: hij ziet de komst van het licht al vóórdat het
er is.
Beschikken wij nog over een vermogen om een werkelijkheid te
bespeuren die ligt buiten de horizon van wat aantoonbaar is?
Die buiten de grenzen van het grijpbare / het begrijpbare
ligt?
Niet lang geleden werd op de TV een documentaire vertoond over
het leven van de monniken in wat wel het strengste klooster
heet te zijn in Europa - La grande Chartreuse. De daar levende
Kartuisers hebben zwijgplicht. En ze leiden een sober bestaan.
In de film, die ruim drie uur duurde, werd dan ook nauwelijks
gesproken. Wat daardoor des te meer opviel was de aandacht die
deze monniken hebben voor het mysterie in vele gedaanten: het
mysterie van de schoonheid, het mysterie van het leven en de
wisselende seizoenen, het mysterie van de eigen ziel, en het
mysterie van de ander, het mysterie van de tijd en de duur.
Wat zou het met ons doen als we in ons bestaan meer aandacht
zouden geven aan de zeggingskracht van de stilte? Als we meer
open zouden staan voor het onvermoede in de ander - die naast
ons zit? Het onbekende in onszelf?
Hoe anders zou het met de kerken gesteld zijn als ze in het
verleden niet zo zelfverzekerd hun waarheden hadden gevat in
leerstukken en documenten? Als ze niet steeds weer hadden
geprobeerd om hun waarheid te verklaren? Als er méér nadruk
was gelegd op het belang van stille aandacht en een openheid
van geest voor het mysterie?
Hoe anders zou onze samenleving eruit hebben gezien als onze
cultuur wat bescheidener zou zijn geweest in haar aanspraken
en pretenties bij het vorm geven van samenlevingsverbanden:
niet alleen hier, maar wereldwijd? Als er meer respect had
bestaan voor de waarden van het onbekende en raadselachtige in
andere culturen? En als er meer waardering had bestaan voor de
waarde van wat kwetsbaar is? Als er meer aandacht was geschonken
aan de geheimen van de stilte?
Een zoekend mens, misschien was hij wel atheïst, schreef eens:
je hoort het stromen
er is een bron
er is een bestemming
het is niet zegbaar
je kunt het niet negeren
er is een spinrag
dat overbrengt - onzichtbaar
misschien hoorbaar - soms
er is een aanwezigheid
die alles doordringt
tekens wisselen
wat heeft het te betekenen?
het kan niet gezegd
het spreekt van heel ver
het is oneindig dringend
niemand ziet de wind
maar ieder ziet de bomen
en hoe ze waaien
en het water weet ervan
nacht en dag weten ervan
het wordt niet gezegd
soms ritselt er iets
altijd weer ritselt er iets
nooit wordt het gezegd
is dit nu God?
AMEN.
DE LEZINGEN:
Lezingen:
* Psalm 85 - Benedixisti, Domine.
85:1 (Voor de koorleider,
v. de zonen van Korach een musiceerstuk.)
85:2 Gij hebt, ENE, behagen gehad in uw land,
gij hebt gekeerd
de kerkering van Jakob;
85:3 hebt het onrecht van uw gemeente verdragen,
gij hebt al hun zonde bedekt! sela
85:4 Gij hield al uw verbolgenheid in,
hebt gekeerd
het gloeien v%n uw woede;
85:5 keer het ook nu, God van ons heil,
breek uw weerzin, wees weer met ons!
85:6 Of wilt ge tegen ons woeden voor eeuwig,
uw woede koelen
aan geslacht na geslacht?
85:7 Gij, wilt ge niet terugkeren, ons doen herleven?-
uw gemeente
zal zich verheugen in u!
85:8 Doe ons, ENE, uw vriendschap weer zien,
hergeef ons
uw bevrijdende heil!
* Mattheüs 3
1 In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van
Judea. Hij verkondigde: 2 'Kom tot inkeer, want het koninkrijk
van de hemel is nabij!' 3 Dit was de man over wie de profeet
Jesaja sprak toen hij zei: 'Luid klinkt een stem in de
woestijn: "Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn
paden."' 4 Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met
een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde
honing. 5 Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van
de Jordaan stroomden de mensen toe, 6 en ze lieten zich door
hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden
beleden.
7 Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop
afkwamen, zei hij tegen hen: 'Addergebroed, wie heeft jullie
wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? 8
Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn,
9 en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben
Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen
kinderen van Abraham verwekken! 10 De bijl ligt al aan de
wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt,
wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 11 Ik doop jullie met
water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt
iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg
om zijn sandalen voor hem te dragen. Hij zal jullie dopen met
de heilige Geest en met vuur; 12 hij houdt de wan in zijn
hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de
schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in
onblusbaar vuur.'
Terug naar het begin van deze pagina