Schemering

Preek gehouden in de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Lochem op de tweede zondag van advent, op 9 December 2007

De lezingen waren:
Psalm 85: 2-8
Mattheüs3:1-12

"Echt, voor wie Hem vrezen is genaderd zijn heil"
(Ps. 85:10a)

Hoe verstaan wij deze psalmregel? Het woord 'vrezen' past misschien niet meer zo bij ons geloof. En of het heil ècht aanstaande is: ik weet niet of we daarvan overtuigd zijn.

Hoe kijken we naar de werkelijkheid? Naar de ontwikkelingen in de samenleving? Naar de machtsverhoudingeen in de wereld? Wat verwachteen we van de toekomst: voor onszelf en voor de komende generaties? Hoe zien we ons eigen leven? Gloort er al iets van vervulling... van lles waar we ooit van droomden? Hebben we reden om het de psalmdichter na te zeggen: "Echt, voor wie Hem vrezen is genaderd zijn heil"?

Onlangs verscheen een boek van een Engels politiek filosoof, John Gray, 'Black Mass' (Zwarte mis). Daarin gaat het over de invloed van religie op de politiek en op de geschiedenis. Hij meent dat religies met een heilsverwachting doorgaans hebben geleid tot precies het omgekeerde van datgene waar men op uit was. Politieke ideologieën zoals het socialisme en het communisme ziet hij als uitwassen van een religie, die wil dat de hemel op aarde komt. De behoefte van mensen om te geloven in heil en de maakbaarheid daarvan leiden doorgaans - zo meent hij - tot vormen van geweld en onderdrukking: juist omdat de mensen het heil met alle geweld willen realiseren. Zoals ook vandaag de dag de grootmachten met troepen zitten in landen zoals Irak en Afganistan: om daar demokratieën te stichten naar westers model. Om helder te krijgen wat er met onze cultuur aan de hand is, moeten we misschien wel terug in de geschiedenis.

Er leefde in de zestiende eeuw een filosoof - een zekere Giambatista Vico; hij vroeg zich af wat we nu eigenlijk onder het begrip 'werkelijkheid' moeten verstaan. Volgens hem kunnen we alleen dátgene als werkelijk ervaren, wat we zelf hebben bewerkstelligd: de 'facta', de feiten. De mens heeft,in zijn lange geschiedenis, de werkelijkheid gecreëerd. De werkelijkheid bestaat louter uit wat wij van deze wereld hebben gemaakt. Wie dus wil weten hoe de werkelijkheid in elkaar zit moet de geschiedenis bestuderen. Zo dacht hij.

Deze gedachtengang heeft grote invloed gehad op onze cultuur; want met dit denkmodel heeft Giambatista Vico de basis gelegd voor een stroming die later zal worden gekarakteriseerd als het 'historisme'. Dit historisme heeft ook grote invloed gehad op het geloof en de wijze waarop de bijbel werd gelezen. Men ging zich afvragen: is het wel wáár wat de bijbel ons wil doen geloven? Is de wereld wel wèrkelijk geschapen - in zes dagen? Heeft Abraham wel bestaan, of is het alleen een mooi verhaal? Heeft er ooit wel een uittocht plaats gevonden? Heeft er wel ooit een koning Salomo bestaan, die wereldwijd bekend was om zijn wijsheid? Is Jezus wel gekruisigd? En was zijn graf wel leeg?

Het historisme is uiteindelijk de grondslag geworden van een cultuur, waarin voor God geen plaats meer was; de mens meende op zichzelf teruggeworpen te zijn, autonoom, volstrekt zèlf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bestaan. Een vraag, die je daarbij kunt stellen is, of zó niet toch iets over het hoofd wordt gezien?

Nog niet zo lang geleden zei een hoge adviseur met betrekking tot het wetenschapsbeleid: 'Van één van de vele factoren die de samenleving bepalen is de wetenschap wel tot bijna de belangrijkste geworden voor de maatschappelijke ontwikkeling. Je kunt je afvragen of dat een ontwikkeling ten goede is of ten kwade. Persoonlijk vind ik dat een weinig zinvolle vraag. We hebben het dan namelijk over een ontwikkeling die, vóór alles, onweerstaanbaar is gebleken. De wetenschap valt gewoon niet tegen te houden. Allerlei mislukte pogingen om - op ethische, militaire of economische gronden - in te grijpen en te sturen, bewijzen het". Betekent dat dat we ons maar beter niet kunnen verzetten tegen het onvermijdelijke? Je kunt in deze woorden een zekere machteloosheid beluisteren. Wij westerlingen hebben iets weg van tovenaarsleerlingen, die processen op gang kunnen brengen, maar vervolgens niet meer in staat zijn om die te beheersen.

"Is het heil wel echt genaderd, voor wie Hem vrezen?" In de lange geschiedenis van het Jodendom en het Christendom is dikwijls nagedacht over dit probleem. Waarvan mag een mens nu heil verwachten?

Voor zover Joodse denkers zich daarover gedachten hebben gemaakt kwamen zij altijd weer te spreken over het messianisme. Ze dachten daarbij lang niet altijd aan een messias in de gestalte van een persoon die uitkomst moest brengen. Waar het hen vooral om te doen was was de vraag hoe het proces van neergang, dat maar al te vaak door onszelf wordt veroorzaakt, ooit zou kunnen worden doorbroken. Wat zou er nodig zou zijn om een messiaanse tijd te laten aanbreken; een wereld, waarin mensen waardig en in vrede zouden kunnen leven? Zijn wij in staat om dat zelf realiseren? Of is daarvoor iets nodig waartoe de mens niet in staat is? En gesteld dat zo'n tijd ooit zou aanbreken - zou daar dan plaats zijn voor iedereen? Of alleen voor de 'rechtvaardigen', de mensen in wie God een welbehagen heeft, de Godvrezenden?

John Gray geeft in zijn boek te kennen, dat je van de mens niets moet verwachten: de mens blijft altijd - zo meent hij - hetzelfde onvolmaakte, irrationele en door impulsen en hartstochten gedreven wezen. Hij vindt iedere hoop of verwachting op een betere wereld dan ook een illusie. Hoe ziet u dat?

In het Nieuwe Testament vinden we uiteenlopende gedachten over deze kwestie. Johannes de Doper roept mensen op om zich te bekeren. Anderen verwachten een profetische gestalte, die een wending teweeg zal brengen: een soort Elia - de kampioen in het bestrijden van afgodenvereerders. Weer anderen verwachten het heil van een politieke gestalte, een nieuwe David, of een tweede Mozes. En volgens nog weer anderen is het wachten op een hogepriester, een Aäron die de cultus hervormt. Maar er zijn er ook die denken aan een voleinding. Zij spreken over het einde van de tijd, waarbij de rekening wordt opgemaakt: pas dan kan er iets nieuws komen, een nieuwe aarde.

En wij? We noemen onszelf Christenen. Zoals u weet is het Christendom gebaseerd op de overtuiging, dat met de komst van Jezus de wereld is verlost: hij zou het Licht zijn in de duisternis. Hoe ziet u dat?

Het feit, dat zijn verschijning niet bracht wat velen ervan hadden verwacht heeft eerst zijn volgelingen, en vervolgens de kerk genoodzaakt om de betekenis van Jezus steeds opnieuw te overwegen en te interpreteren. De frustratie over het uitblijvende heil heeft ook geleid tot kerkverlating, en tot atheïsme.

Wij zijn hier bij elkaar en noemen ons een Christelijke geloofsgemeenschap. Maar: hoe kijken wij dan aan tegen kerkverlating? Kunnen we wellicht ook niet meer goed uitleggen wat ons geloof voorstelt? Wat God voor ons betekent? En Messias Jezus? Is ons geloof gefundeerd op drijfzand? Op gewoonte?

Onlangs verscheen een boek van Klaas Hendrikse met als titel: "Geloven in een God die niet bestaat". De schrijver noemt zich atheïst. Of dat ook zo is lijkt voor discussie vatbaar te zijn. Het geluid, dat hij laat horen, is niet nieuw. Bekend is de uitspraak van de studentenpredikant destijds in Groningen, ds. Marcel Krop. Die zei: "Ik geloof in God, omdat ik weet dat hij niet bestaat". Krop noemde zich geen atheïst. Hij probeerde met zijn uitspraak voor wetenschappers in opleiding aan te geven dat je een onderscheid moet maken tussen de taal van de wetenschap en de taal van het geloof. Omdat het geloof berust op een ander weten.

Illustratief voor wat met dit andere weten zou kunnen zijn bedoeld is de dialoog tussen een Joodse moeder en haar vierjarig dochtertje, waarmee Franz Rosenzweig ooit zijn colleges over Godsgeloof begon.
Het kind zegt: "Dit mag ik niet doen, dat wil God niet."
Moeder: "Ach, wat heb jij met God; heb je God ooit gezien?"
Het kind: "Die kun je niet zien, die is helemaal achter in de hemel; maar die ziet alles"
Moeder: "Ach, ik geloof alleen wat ik kan zien".
Kind: "En tóch is die er!"

De vraag naar God in onze tijd situeert zich tussen het primaire geloof van het kind en het empirisch gegronde atheïsme van de moeder. Het primaire geloof gebruikt een taal die uitdrukking geeft aan wat als wáár wordt ervaren zonder dat het aantoonbaar is. Kun je in dit geval spreken van atheïsme? Krop deed dat niet; Hendrikse wel. Ze spraken klaarblijkelijk niet dezelfde taal.

Een oude Joodse fabel vertelt hoe eens de haan en de vleermuis beide op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zei de haan tegen de vleermuis: "Maar wat heb jij aan het licht?" De vleermuis kan het licht immers tóch niet zien. Zou dat niet ook gelden voor de mens die leeft in een cultuur die de werkelijkheid heeft gereduceerd tot de controleerbare feiten? Maar de Joodse fabel gaat nog verder. De vleermuis kan het licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch is er een verschil met de haan. De zwaluw kan de zon zien opgaan en dan zijn lied aanheffen. Maar de haan heeft, om het zo te zeggen, een neus voor het licht: hij ziet de komst van het licht al vóórdat het er is.

Beschikken wij nog over een vermogen om een werkelijkheid te bespeuren die ligt buiten de horizon van wat aantoonbaar is? Die buiten de grenzen van het grijpbare / het begrijpbare ligt?

Niet lang geleden werd op de TV een documentaire vertoond over het leven van de monniken in wat wel het strengste klooster heet te zijn in Europa - La grande Chartreuse. De daar levende Kartuisers hebben zwijgplicht. En ze leiden een sober bestaan. In de film, die ruim drie uur duurde, werd dan ook nauwelijks gesproken. Wat daardoor des te meer opviel was de aandacht die deze monniken hebben voor het mysterie in vele gedaanten: het mysterie van de schoonheid, het mysterie van het leven en de wisselende seizoenen, het mysterie van de eigen ziel, en het mysterie van de ander, het mysterie van de tijd en de duur.

Wat zou het met ons doen als we in ons bestaan meer aandacht zouden geven aan de zeggingskracht van de stilte? Als we meer open zouden staan voor het onvermoede in de ander - die naast ons zit? Het onbekende in onszelf?

Hoe anders zou het met de kerken gesteld zijn als ze in het verleden niet zo zelfverzekerd hun waarheden hadden gevat in leerstukken en documenten? Als ze niet steeds weer hadden geprobeerd om hun waarheid te verklaren? Als er méér nadruk was gelegd op het belang van stille aandacht en een openheid van geest voor het mysterie?

Hoe anders zou onze samenleving eruit hebben gezien als onze cultuur wat bescheidener zou zijn geweest in haar aanspraken en pretenties bij het vorm geven van samenlevingsverbanden: niet alleen hier, maar wereldwijd? Als er meer respect had bestaan voor de waarden van het onbekende en raadselachtige in andere culturen? En als er meer waardering had bestaan voor de waarde van wat kwetsbaar is? Als er meer aandacht was geschonken aan de geheimen van de stilte?

Een zoekend mens, misschien was hij wel atheïst, schreef eens:

je hoort het stromen
er is een bron
er is een bestemming

het is niet zegbaar
je kunt het niet negeren

er is een spinrag
dat overbrengt - onzichtbaar
misschien hoorbaar - soms

er is een aanwezigheid
die alles doordringt

tekens wisselen
wat heeft het te betekenen?

het kan niet gezegd
het spreekt van heel ver

het is oneindig dringend

niemand ziet de wind
maar ieder ziet de bomen
en hoe ze waaien

en het water weet ervan
nacht en dag weten ervan
het wordt niet gezegd

soms ritselt er iets
altijd weer ritselt er iets

nooit wordt het gezegd
is dit nu God?

AMEN.


DE LEZINGEN:

Lezingen:
* Psalm 85 - Benedixisti, Domine.
85:1 (Voor de koorleider,
v. de zonen van Korach een musiceerstuk.)

85:2 Gij hebt, ENE, behagen gehad in uw land,
gij hebt gekeerd
de kerkering van Jakob;
85:3 hebt het onrecht van uw gemeente verdragen,
gij hebt al hun zonde bedekt! sela
85:4 Gij hield al uw verbolgenheid in,
hebt gekeerd
het gloeien v%n uw woede;
85:5 keer het ook nu, God van ons heil,
breek uw weerzin, wees weer met ons!
85:6 Of wilt ge tegen ons woeden voor eeuwig,
uw woede koelen
aan geslacht na geslacht?
85:7 Gij, wilt ge niet terugkeren, ons doen herleven?-
uw gemeente
zal zich verheugen in u!
85:8 Doe ons, ENE, uw vriendschap weer zien,
hergeef ons
uw bevrijdende heil!

* Mattheüs 3
1 In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: 2 'Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!' 3 Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: 'Luid klinkt een stem in de woestijn: "Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden."' 4 Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. 5 Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe, 6 en ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden.
7 Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop afkwamen, zei hij tegen hen: 'Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? 8 Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, 9 en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken! 10 De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 11 Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; 12 hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.'

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2007.