Schemering
Preek gehouden op de derde zondag van advent in de dienst van de vrijzinnige geloofsgemeenschap van de NPB te Bennekom,
op 14 december 2007
De lezingen waren:
Jesaja 35: 1-8
Mattheüs 11: 2-11

Het verhaal, dat Mattheüs ons vertelt, gaat over Johannes in de gevangenis. Er zit in dat verhaal iets tegenstrijdigs: blinden worden ziende en lammen worden weer op de been geholpen; mensen die melaats zijn worden weer opgenomen in de gemeenschap en doven horen; maar intussen zit Johannes wel in de gevangenis. Zouden gevangenen niet ook worden bevrijd?

Er gaat het gerucht dat er iets baanbrekends gebeurt. Er lijkt iets door te breken van wat vanouds werd verkondigd. Wat profeten al hadden voorspeld. Maar: is dit het nu? En zet het ook door? Wij weten inmiddels hoe het met Jezus afliep, en hoe zijn volgelingen zich vertwijfeld afvroegen of hij niet te ver was gegaan.

Zijt Gij het die komen zou? - laat Johannes aan Jezus vragen.
De tegenstrijdigheden doen hem klaarblijkelijk aarzelen om die vraag zelf met een volmondig "ja" te beantwoorden. De aarzeling moet ons bekend voorkomen. Met onze kennis van de geschiedenis is er alle reden om ons af te vragen of met Jezus het heil in deze wereld is gekomen. Alleen al in onze eeuw is er te veel gebeurd, dat dit weerspreekt:
in 1918 - al die doden in Europa tijdens die zinloze oorlog
in 1933 - toen een begin werd gemaakt met het systematisch uitroeien van Joden
in 1945 - toen een atoombom boven een dichtbevolkt bewoninggebied werd afgeworpen
Maar ook daarna: in Afrika, in het voormalige Joegoslavie, in Irak, en elders.
Wat is er nog over van het optimisme uit de 19de eeuw, toen men zich even heeft verbeeld dat de wereld maakbaar was? Dat de wetenschappen ons in staat stelden om het heil te realiseren?
We leven nog steeds - of moet ik zeggen 'opnieuw'? - in advent: in een zoeken naar licht, een uitzien naar het einde van misstanden, en in een aarzelend belijden van ons geloof in een toekomstige wereld waarin gerechtigheid heerst.

De woorden "hij die komen zou" geven uitdrukking aan een oeroude Joodse speculatie, die verbonden is met het woord 'Messianisme'. Zal ooit het heil doorbreken? Zal er ooit een samenleving komen, waarin mensen waardig en in vrede met elkaar zullen leven?

Vroeger leerde je bij de adventskaarsen, dat die verwezen naar de duistere periode, toen het licht nog niet was verschenen.
Maar met de komst van Christus zou dat zijn veranderd: hij is het die komen zou - hij is het licht der wereld. Maar zó kunnen wij niet meer denken - na alles wat er is gebeurd.
Vandaar dat het nog altijd advent is: een zoeken naar zin; naar wegen die zouden kunnen leiden tot heil.

Soms hoop je dat het net is zoals wanneer het vriest: dagen lang zie je niets gebeuren, en dan ineens, altijd weer onverwacht, ligt de vijver dicht. Soms denk je een spoor van licht te zien. Maar dan ineens is er weer een John Gray - die engelse filosoof, die waarschuwt voor religieuze heilsverwachtingen. Kijk maar, zo betoogt hij, naar het Marxisme, het communisme, het socialisme en al die andere
"-ismen": zijn dat niet de perversies van religieuze heilsverwachtingen? Steeds zie je, dat juist mensen die overtuigd zijn van het komende heil menen dit te moeten verhaasten. Levensgevaarlijk! Verwacht niet teveel van mensen: want doorgaans laten ze zich leiden door emoties, door belangen en door onderbewuste angsten. Dat zal nooit veranderen. Aldus John Gray.

Wat mag een mens verwachten?
Vanuit de Joodse traditie is daarover een prachtige fabel bekend. Verteld wordt hoe eens de haan en de vleermuis beide op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zegt de haan tegen de vleermuis: "Maar, vleermuis, wat heb jij eigenlijk aan het licht?" De vleermuis kan het licht immers tóch niet zien. Geldt dat misschien ook voor hen, die al te rationeel zijn ingesteld; voor mensen, die de werkelijkheid laten samenvallen met de controleerbare feiten. Voor mensen die slechts de taal van de wetenschap spreken? De waarheid wordt dan gereduceerd tot wat maakbaar is, realiseerbaar en proefondervindelijk aantoonbaar.

Maar de Joodse fabel gaat nog verder. De vleermuis kan het licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch is er een verschil - zo wordt ons verteld - met de haan. De zwaluw kan de zon weliswaar zien opgaan en dan zijn vreugdelied aanheffen. Maar de haan heeft, om het zo te zeggen, een neus voor het licht: hij ziet de komst van het licht al vóórdat het er is. Beschikken wij nog over een zintuig, een gevoeligheid voor een andere waarheid dan die van politiek en wetenschap?

In 1935 hield Johan Huizinga in Brussel een voordracht, die later in uitgewerkte vorm als boek is verschenen onder de titel "In de schaduwen van morgen". "Wij leven" - zo schrijft hij - "in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europeesche mensheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken. Alom twijfel aan de hechtheid van het maatschappelijk bestel, waarin wij leven. Een vage angst voor de toekomst."

Zo schreef hij in 1935. Wij weten inmiddels wat er nadien allemaal gebeurd is. Door de televisie zijn we langzamerhand vertrouwd geraakt met beelden van de waanzin. De vlaggen wapperen nog volop, en de motoren draaien inmiddels op atoom- en zonneenergie. Maar de vage angst voor de toekomst is er nog steeds. Het dromen over eeuwigheid heeft plaats gemaakt voor ogenblik. Oude vermeende zekerheden zijn verdwenen. Wat nu?

Van Huizinga is gezegd, dat hij een pessimist is. Maar zou je niet moeten zeggen, dat hij zo realistisch is om de werkelijkheid onder ogen te zien? En wat blijft er dan nog over van de bijbelse boodschap?

Een tijdgenoot van Huizinga, die daarover ook heeft geschreven, is de dichter Nijhof: hij heeft een bundel gedichten geschreven, die hij opdroeg aan Huizinga. Je zou die gedichten kunnen karakteriseren door te zeggen dat ze doordrongen zijn van een spiritualiteit, die in het alledaagse een verwijzing ziet naar de religieuze dimensies van het bestaan. Wat Nijhof met taal doet kan misschien ook alleen in Nederland; want hij verbindt woorden uit het Oude en Nieuwe Testament met gewone dingen van alle dag. Nergens anders wonen mensen die voldoende vertrouwd zijn met noties van de bijbel om zulke verbindingen te kunnen herkennen:

Voor dag en dauw.
De kamer hardt de lucht niet langer van
tabak en onververste bloemenvazen,
en in de keuken vragen whisky-glazen
of de aanslag ooit nog afgewassen kan.

Gedenk de vorige dingen niet, gij dwazen;
'k maak alle dingen nieuw; ik zal geen man
om Jacobs zonde uitleveren ten ban;
ik ben met u; ik ben de eerste en de laatste.

Reeds is de werkvrouw aan het werk gegaan.
De poetsmand laat ze in de open voordeur staan.
O, merk hoe luchtig in het huis het wordt.

Zij poetst, buiten, het koperen naambord.
Hoe spiegelend wordt het, hoe smetteloos!
De wildernis zal bloeien als een roos.

(Martinus Nijhof, 1894-1953)

Er zou over dit gedicht heel wat te zeggen zijn. Voor vandaag alleen een paar gedachten, ter overweging:
- in het beeld van de poetsvrouw, die onverdroten haar werk doet, ziet de dichter een verwijzing naar de geloofsgemeenschap: Herkennen we daarin onze opdracht? Om onverdroten door te gaan met "onze taak in de wereld en haar noden"?
- voor aan het huis prijkt een naambord: een koperen plaat, nauwelijks meer leesbaar. Weten we zelf nog wat erop staat? Hoe we ons afficheren?
- Die koperen plaat wordt opgepoetst. Doen we dat nog wel eens? Misschien gaat het wel niet eens zozeer om de tekst die erop staat? Als de plaat mooi is gepoetst is die een spiegel voor ieder, die erin kijkt. Lukt het onsnog om de samenleving een spiegel voor te houden - zoals Jezus dat deed?
- 'De wildernis zal bloeien als een roos!': dat is een zin met twee gezichten. Enerzijds drukt die uit dat we mogen weten, dat we als gemeente mogen proberen om het huis op te ruimen, bewoonbaar te maken. Om er een onderkomen van te maken waarin verlamden weer uit de voeten kunnen; en waar mensen, die leven in een graf, opnieuw tot leven komen.
Anderzijds drukken die woorden een waarheid uit, die niet te onderbouwen is. Een zekerheid die berust op een ander weten.
Wat je je daarbij moet voorstellen? Toen ik dit overdacht viel mij een anekdote waarmee Franz Rosenzweig ooit zijn colleges over Godsgeloof begon.
Het kind zegt: "Dit mag ik niet doen, dat wil God niet."
Moeder: "Ach, wat heb jij met God; heb je God ooit gezien?"
Het kind: "Die kun je niet zien, die is helemaal achter in de hemel; maar die ziet alles"
Moeder: "Ach, ik geloof alleen wat ik kan zien".
Kind: "En tóch is die er!"

De vraag naar God in onze tijd situeert zich tussen het primaire geloof van het kind en het empirisch gegronde atheïsme van de moeder. Het primaire geloof gebruikt een taal die uitdrukking geeft aan wat als wáár wordt ervaren zonder dat het aantoonbaar is.

Een zoekend mens, misschien was hij wel atheïst, schreef eens:

je hoort het stromen
er is een bron
er is een bestemming

het is niet zegbaar
je kunt het niet negeren

er is een spinrag
dat overbrengt - onzichtbaar
misschien hoorbaar - soms

er is een aanwezigheid
die alles doordringt

tekens wisselen
wat heeft het te betekenen?

het kan niet gezegd
het spreekt van heel ver

het is oneindig dringend

niemand ziet de wind
maar ieder ziet de bomen
en hoe ze waaien

en het water weet ervan
nacht en dag weten ervan
het wordt niet gezegd

soms ritselt er iets
altijd weer ritselt er iets

nooit wordt het gezegd
is dit nu God?

AMEN.

DE LEZINGEN:

Jesaja 35
1 De woestijn zal zich verheugen,
de dorre vlakte vrolijk zijn,
de wildernis zal jubelen en bloeien,
2 als een lelie welig bloeien,
jubelen en juichen van vreugde.
De woestijn tooit zich met de luister van de Libanon,
met de schoonheid van de Karmel en de Saron.
Men aanschouwt de luister van de HEER,
de schoonheid van onze God.
3 Geef kracht aan trillende handen,
maak knikkende knieën sterk.
4 Zeg tegen het moedeloze volk:
'Wees sterk en vrees niet,
want jullie God komt met zijn wraak.
Gods vergelding zal komen,
hijzelf zal jullie bevrijden.'
5 Dan worden blinden de ogen geopend,
de oren van doven worden ontsloten.
6 Verlamden zullen springen als herten,
de mond van stommen zal jubelen:
waterstromen zullen de woestijn splijten,
beken de dorre vlakte doorsnijden.
7 Het verzengde land wordt een waterplas,
dorstige grond wordt waterrijk gebied;
waar eenmaal jakhalzen huisden,
maakt dor gras plaats voor riet en biezen.

8 Daar zal een gebaande weg lopen,
'Heilige weg' genaamd,
geen onreine zal die betreden.
Over die weg zullen zij gaan,
maar dwazen zijn er niet te vinden.
9 Geen leeuw of roofdier zal daar komen,
geen enkel wild dier dwaalt er rond,
ze blijven er allemaal weg,
alleen zij die verlost zijn zullen daar gaan.
10 Zij die de HEER heeft bevrijd, keren terug.
Jubelend komen zij naar Sion,
gekroond met eeuwige vreugde.
Gejuich en vreugde trekken de stad binnen,
gejammer en verdriet vluchten eruit weg.


Mattheüs 11
2 Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar hem toe 3 met de vraag: 'Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?' 4 Jezus antwoordde: 'Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: 5 blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. 6 Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.'
7 Toen ze weer vertrokken, begon Jezus met de mensen over Johannes te spreken: 'Waar zijn jullie in de woestijn naar gaan kijken? Naar het wuiven van het riet in de wind? 8 Wat zijn jullie dan gaan zien? Een mens die rijk gekleed ging? Welnee, wie rijk gekleed is, verkeert in koninklijke kringen. 9 Maar wat zijn jullie dan wel gaan zien? Een profeet? Jazeker, zeg ik jullie, en zelfs meer dan een profeet. 10 Hij is degene over wie geschreven staat: "Let op, ik zend mijn bode voor je uit, hij zal een weg voor je banen." 11 Ik verzeker jullie: er is onder allen die uit een vrouw geboren zijn nooit iemand opgetreden die groter was dan Johannes de Doper; maar in het koninkrijk van de hemel is de kleinste nog groter dan hij.


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2007.