De lezingen waren:
Jesaja 35: 1-8
Mattheüs 11: 2-11
Het verhaal, dat Mattheüs ons vertelt, gaat over Johannes in
de gevangenis. Er zit in dat verhaal iets tegenstrijdigs:
blinden worden ziende en lammen worden weer op de been
geholpen; mensen die melaats zijn worden weer opgenomen in de
gemeenschap en doven horen; maar intussen zit Johannes wel in
de gevangenis. Zouden gevangenen niet ook worden bevrijd?
Er gaat het gerucht dat er iets baanbrekends gebeurt. Er lijkt
iets door te breken van wat vanouds werd verkondigd. Wat
profeten al hadden voorspeld. Maar: is dit het nu? En zet het
ook door? Wij weten inmiddels hoe het met Jezus afliep, en hoe
zijn volgelingen zich vertwijfeld afvroegen of hij niet te ver
was gegaan.
Zijt Gij het die komen zou? - laat Johannes aan Jezus vragen.
De tegenstrijdigheden doen hem klaarblijkelijk aarzelen om die
vraag zelf met een volmondig "ja" te beantwoorden.
De aarzeling moet ons bekend voorkomen. Met onze kennis van de
geschiedenis is er alle reden om ons af te vragen of met Jezus
het heil in deze wereld is gekomen. Alleen al in onze eeuw is
er te veel gebeurd, dat dit weerspreekt:
in 1918 - al die doden in Europa tijdens die zinloze oorlog
in 1933 - toen een begin werd gemaakt met het systematisch
uitroeien van Joden
in 1945 - toen een atoombom boven een dichtbevolkt
bewoninggebied werd afgeworpen
Maar ook daarna: in Afrika, in het voormalige Joegoslavie,
in Irak, en elders.
Wat is er nog over van het optimisme uit de 19de eeuw, toen
men zich even heeft verbeeld dat de wereld maakbaar was? Dat
de wetenschappen ons in staat stelden om het heil te
realiseren?
We leven nog steeds - of moet ik zeggen 'opnieuw'? - in
advent: in een zoeken naar licht, een uitzien naar het einde
van misstanden, en in een aarzelend belijden van ons geloof in
een toekomstige wereld waarin gerechtigheid heerst.
De woorden "hij die komen zou" geven uitdrukking aan een
oeroude Joodse speculatie, die verbonden is met het woord
'Messianisme'. Zal ooit het heil doorbreken? Zal er ooit een
samenleving komen, waarin mensen waardig en in vrede met
elkaar zullen leven?
Vroeger leerde je bij de adventskaarsen, dat die verwezen naar
de duistere periode, toen het licht nog niet was verschenen.
Maar met de komst van Christus zou dat zijn veranderd: hij is
het die komen zou - hij is het licht der wereld. Maar zó
kunnen wij niet meer denken - na alles wat er is gebeurd.
Vandaar dat het nog altijd advent is: een zoeken naar zin;
naar wegen die zouden kunnen leiden tot heil.
Soms hoop je dat het net is zoals wanneer het vriest: dagen
lang zie je niets gebeuren, en dan ineens, altijd weer
onverwacht, ligt de vijver dicht. Soms denk je een spoor van
licht te zien. Maar dan ineens is er weer een John Gray - die
engelse filosoof, die waarschuwt voor religieuze
heilsverwachtingen. Kijk maar, zo betoogt hij, naar het
Marxisme, het communisme, het socialisme en al die andere
"-ismen": zijn dat niet de perversies van religieuze
heilsverwachtingen? Steeds zie je, dat juist mensen die
overtuigd zijn van het komende heil menen dit te moeten
verhaasten. Levensgevaarlijk! Verwacht niet teveel van mensen:
want doorgaans laten ze zich leiden door emoties, door
belangen en door onderbewuste angsten. Dat zal nooit
veranderen. Aldus John Gray.
Wat mag een mens verwachten?
Vanuit de Joodse traditie is daarover een prachtige fabel
bekend. Verteld wordt hoe eens de haan en de vleermuis beide
op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zegt de
haan tegen de vleermuis: "Maar, vleermuis, wat heb jij
eigenlijk aan het licht?" De vleermuis kan het licht immers
tóch niet zien. Geldt dat misschien ook voor hen, die al te
rationeel zijn ingesteld; voor mensen, die de werkelijkheid
laten samenvallen met de controleerbare feiten. Voor mensen
die slechts de taal van de wetenschap spreken? De waarheid
wordt dan gereduceerd tot wat maakbaar is, realiseerbaar en
proefondervindelijk aantoonbaar.
Maar de Joodse fabel gaat nog verder. De vleermuis kan het
licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch is er een verschil -
zo wordt ons verteld - met de haan. De zwaluw kan de zon
weliswaar zien opgaan en dan zijn vreugdelied aanheffen. Maar
de haan heeft, om het zo te zeggen, een neus voor het licht:
hij ziet de komst van het licht al vóórdat het er is.
Beschikken wij nog over een zintuig, een gevoeligheid voor een
andere waarheid dan die van politiek en wetenschap?
In 1935 hield Johan Huizinga in Brussel een voordracht, die
later in uitgewerkte vorm als boek is verschenen onder de
titel "In de schaduwen van morgen". "Wij leven" - zo schrijft
hij - "in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor
niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in
een razernij, waaruit deze arme Europeesche mensheid
achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog
draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.
Alom twijfel aan de hechtheid van het maatschappelijk bestel,
waarin wij leven. Een vage angst voor de toekomst."
Zo schreef hij in 1935. Wij weten inmiddels wat er nadien
allemaal gebeurd is. Door de televisie zijn we langzamerhand
vertrouwd geraakt met beelden van de waanzin. De vlaggen
wapperen nog volop, en de motoren draaien inmiddels op atoom-
en zonneenergie. Maar de vage angst voor de toekomst is er nog
steeds. Het dromen over eeuwigheid heeft plaats gemaakt voor
ogenblik. Oude vermeende zekerheden zijn verdwenen. Wat nu?
Van Huizinga is gezegd, dat hij een pessimist is. Maar zou je
niet moeten zeggen, dat hij zo realistisch is om de
werkelijkheid onder ogen te zien? En wat blijft er dan nog
over van de bijbelse boodschap?
Een tijdgenoot van Huizinga, die daarover ook heeft
geschreven, is de dichter Nijhof: hij heeft een bundel
gedichten geschreven, die hij opdroeg aan Huizinga. Je zou die
gedichten kunnen karakteriseren door te zeggen dat ze
doordrongen zijn van een spiritualiteit, die in het alledaagse
een verwijzing ziet naar de religieuze dimensies van het
bestaan. Wat Nijhof met taal doet kan misschien ook alleen in
Nederland; want hij verbindt woorden uit het Oude en Nieuwe
Testament met gewone dingen van alle dag. Nergens anders wonen
mensen die voldoende vertrouwd zijn met noties van de bijbel
om zulke verbindingen te kunnen herkennen:
Voor dag en dauw.
De kamer hardt de lucht niet langer van
tabak en onververste bloemenvazen,
en in de keuken vragen whisky-glazen
of de aanslag ooit nog afgewassen kan.
Gedenk de vorige dingen niet, gij dwazen;
'k maak alle dingen nieuw; ik zal geen man
om Jacobs zonde uitleveren ten ban;
ik ben met u; ik ben de eerste en de laatste.
Reeds is de werkvrouw aan het werk gegaan.
De poetsmand laat ze in de open voordeur staan.
O, merk hoe luchtig in het huis het wordt.
Zij poetst, buiten, het koperen naambord.
Hoe spiegelend wordt het, hoe smetteloos!
De wildernis zal bloeien als een roos.
(Martinus Nijhof, 1894-1953)
Er zou over dit gedicht heel wat te zeggen zijn. Voor vandaag
alleen een paar gedachten, ter overweging:
- in het beeld van de poetsvrouw, die onverdroten haar werk
doet, ziet de dichter een verwijzing naar de
geloofsgemeenschap: Herkennen we daarin onze opdracht? Om
onverdroten door te gaan met "onze taak in de wereld en haar
noden"?
- voor aan het huis prijkt een naambord: een koperen plaat,
nauwelijks meer leesbaar. Weten we zelf nog wat erop staat?
Hoe we ons afficheren?
- Die koperen plaat wordt opgepoetst. Doen we dat nog wel
eens? Misschien gaat het wel niet eens zozeer om de tekst die
erop staat? Als de plaat mooi is gepoetst is die een spiegel
voor ieder, die erin kijkt. Lukt het onsnog om de samenleving
een spiegel voor te houden - zoals Jezus dat deed?
- 'De wildernis zal bloeien als een roos!': dat is een zin met
twee gezichten. Enerzijds drukt die uit dat we mogen weten,
dat we als gemeente mogen proberen om het huis op te ruimen,
bewoonbaar te maken. Om er een onderkomen van te maken waarin
verlamden weer uit de voeten kunnen; en waar mensen, die leven
in een graf, opnieuw tot leven komen.
Anderzijds drukken die woorden een waarheid uit, die niet te
onderbouwen is. Een zekerheid die berust op een ander weten.
Wat je je daarbij moet voorstellen? Toen ik dit overdacht viel
mij een anekdote waarmee Franz Rosenzweig ooit zijn colleges
over Godsgeloof begon.
Het kind zegt: "Dit mag ik niet doen, dat wil God niet."
Moeder: "Ach, wat heb jij met God; heb je God ooit gezien?"
Het kind: "Die kun je niet zien, die is helemaal achter in de
hemel; maar die ziet alles"
Moeder: "Ach, ik geloof alleen wat ik kan zien".
Kind: "En tóch is die er!"
De vraag naar God in onze tijd situeert zich tussen het
primaire geloof van het kind en het empirisch gegronde
atheïsme van de moeder. Het primaire geloof gebruikt een taal
die uitdrukking geeft aan wat als wáár wordt ervaren zonder
dat het aantoonbaar is.
Een zoekend mens, misschien was hij wel atheïst, schreef eens:
je hoort het stromen
er is een bron
er is een bestemming
het is niet zegbaar
je kunt het niet negeren
er is een spinrag
dat overbrengt - onzichtbaar
misschien hoorbaar - soms
er is een aanwezigheid
die alles doordringt
tekens wisselen
wat heeft het te betekenen?
het kan niet gezegd
het spreekt van heel ver
het is oneindig dringend
niemand ziet de wind
maar ieder ziet de bomen
en hoe ze waaien
en het water weet ervan
nacht en dag weten ervan
het wordt niet gezegd
soms ritselt er iets
altijd weer ritselt er iets
nooit wordt het gezegd
is dit nu God?
AMEN.
DE LEZINGEN:
Jesaja 35
1 De woestijn zal zich verheugen,
de dorre vlakte vrolijk zijn,
de wildernis zal jubelen en bloeien,
2 als een lelie welig bloeien,
jubelen en juichen van vreugde.
De woestijn tooit zich met de luister van de Libanon,
met de schoonheid van de Karmel en de Saron.
Men aanschouwt de luister van de HEER,
de schoonheid van onze God.
3 Geef kracht aan trillende handen,
maak knikkende knieën sterk.
4 Zeg tegen het moedeloze volk:
'Wees sterk en vrees niet,
want jullie God komt met zijn wraak.
Gods vergelding zal komen,
hijzelf zal jullie bevrijden.'
5 Dan worden blinden de ogen geopend,
de oren van doven worden ontsloten.
6 Verlamden zullen springen als herten,
de mond van stommen zal jubelen:
waterstromen zullen de woestijn splijten,
beken de dorre vlakte doorsnijden.
7 Het verzengde land wordt een waterplas,
dorstige grond wordt waterrijk gebied;
waar eenmaal jakhalzen huisden,
maakt dor gras plaats voor riet en biezen.
8 Daar zal een gebaande weg lopen,
'Heilige weg' genaamd,
geen onreine zal die betreden.
Over die weg zullen zij gaan,
maar dwazen zijn er niet te vinden.
9 Geen leeuw of roofdier zal daar komen,
geen enkel wild dier dwaalt er rond,
ze blijven er allemaal weg,
alleen zij die verlost zijn zullen daar gaan.
10 Zij die de HEER heeft bevrijd, keren terug.
Jubelend komen zij naar Sion,
gekroond met eeuwige vreugde.
Gejuich en vreugde trekken de stad binnen,
gejammer en verdriet vluchten eruit weg.
Mattheüs 11
2 Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de
messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar
hem toe 3 met de vraag: 'Bent u degene die komen zou of moeten
we een ander verwachten?' 4 Jezus antwoordde: 'Zeg tegen
Johannes wat jullie horen en zien: 5 blinden kunnen weer zien
en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd
en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen
wordt het goede nieuws bekendgemaakt. 6 Gelukkig is degene die
aan mij geen aanstoot neemt.'
7 Toen ze weer vertrokken, begon Jezus met de mensen over
Johannes te spreken: 'Waar zijn jullie in de woestijn naar
gaan kijken? Naar het wuiven van het riet in de wind? 8 Wat
zijn jullie dan gaan zien? Een mens die rijk gekleed ging?
Welnee, wie rijk gekleed is, verkeert in koninklijke kringen.
9 Maar wat zijn jullie dan wel gaan zien? Een profeet?
Jazeker, zeg ik jullie, en zelfs meer dan een profeet. 10 Hij
is degene over wie geschreven staat: "Let op, ik zend mijn
bode voor je uit, hij zal een weg voor je banen." 11 Ik
verzeker jullie: er is onder allen die uit een vrouw geboren
zijn nooit iemand opgetreden die groter was dan Johannes de
Doper; maar in het koninkrijk van de hemel is de kleinste nog
groter dan hij.
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2007.