De drie magiërs | ![]() |
"De heidenen delen door Jezus Christus ook in de erfenis".
(Brief aan de Efeziërs 3:6)
Afgaande op wat Matteüs vertelt moeten de heidenen er heel wat
voor over hebben om aan de weet te komen wat het zeggen wil
als God aan het licht komt. Ze moeten afscheid nemen van alles
wat vertrouwd is. Ze moeten bereid zijn om de wegen te gaan,
zoals die hen worden gewezen. Ze moeten zich openstellen voor
alles wat zich onderweg aandient en dat kritisch duiden.
En dan: dan kan het gebeuren dat het koninkrijk van God zich
voor hen opent in de gestalte van een goddelijk kind: als een
raadsel, een uitdaging om het te doorzien.
Paulus spreekt uit ervaring, als hij zegt dat hem het
Christusgeheim is onthuld. Was hij dan misschien ook een
heiden? U vindt dat misschien een verrassende vraag, omdat we
vanouds gewend zijn om te denken in twee concepten: er zijn
Joden en heidenen. Maar ligt het wel zo simpel? Hoe zou Paulus
ons hier kwalificeren? Wat maakt een heiden tot een heiden? En
welke kwalificatie zou je moeten geven aan een niet-heiden?
Ook in de tijd dat Paulus leefde lag het gecompliceerd. In het
Griekse Nieuwe Testament wordt bij herhaling gesproken over de
Joudaioi: dat wordt doorgaans vertaald met 'de Joden'. Maar
vaak blijkt uit de context, dat je het woord beter kunt
vertalen met 'Judeëers', de bewoners van Juda. Je zou ook
kunnen denken aan mensen, die de zich houden aan de Mozaïsche
wetten en regels: maar uit de brieven van Paulus valt op te
maken dat Paulus, die zich ooit zèlf heel rigoureus aan de
Mozaïsche wetten hield, tot het inzicht is gekomen dat die
wijze van leven weinig te maken had met vroomheid. Kortom: het
lijkt zo te zijn, dat Paulus vooral een scheidslijn trekt
tussen mensen die vertrouwd zijn het Christusgeheim, en mensen
die daar geen weet van hebben. Tussen mensen die erkennen dat
er in Jezus een messias is gekomen, en mensen die dat ontgaat.
Wanneer Paulus terugkijkt op zijn eigen leven beseft hij dat
hij destijds, in zijn jonge jaren, zich weliswaar verbeeldde
buitengewoon godvruchtig te leven, maar dat het in
werkelijkheid anders lag. Dat geeft ons te denken: is ook
vandaag de dag het geloof vaak niet gereduceerd tot een soort
ethiek? Tot een vorm van religieus humanisme?
Niet lang geleden is een dun boekje verschenen - het telt
slechts 70 bladzijden - van de hand van Eginhard Meijering.
U kent hem ongetwijfeld van naam. De titel is: "Het roer moet
om!". In dat geschrift analyseert hij wat er in de tweede helft
van de vorige eeuw in de kerken is gebeurd. We hebben met man
en macht geprobeerd om de kerken overeind te houden en
weerwerk te bieden aan een dreigende leegloop. We hebben er
ècht alles aan gedaan. Maar achteraf moeten we - aldus
Meijering - een paar pijnlijke conclusies trekken:
- we hebben dat geprobeerd door het geloof te verpolitiseren
- we hebben dat geprobeerd door het Christendom te
verethiseren
- en we hebben het geprobeerd door het geloof te
verpsychologiseren, de wonderen te verklaren met hulp van
dieptepsychologie, en God te lokaliseren in het diepst van onze ziel.
[Denk aan de pakkende slagzinnen, die zijn ontwikkeld en waar
de kerken mee leurden, zoals: "De atoombommen de wereld uit te
beginnen bij Nederland!".
Denk aan alle energie die gemobiliseerd is rond de acties
tegen de honger en de armoede.
Denk aan alle moeite die gedaan is om het conciliair proces
ingang te doen vinden - in een ultieme poging om moeder aarde
te behouden voor het nageslacht.
Denk aan de populariteit van boeken over bijbelexegese zoals
die van de duitse theoloog, filosoof en psychoanaliticus
Drewermann.]
Er is natuurlijk niets op tegen om mensen te mobiliseren voor
allerhande ideëele, goede doelen. Maar de vraag is of de
kerken zo niet de zaak, waar zij voor zouden moeten staan -
het Christusgeheim - hebben verwaarloosd.
Wat we achteraf kunnen vaststellen is dat niet-kerkelijke
organisaties al deze dingen vaak net zo goed of zelfs
efficiënter konden. En dat het niet heeft gebracht wat ervan
werd gehoopt. De verschillen tussen rijk en arm in de wereld
zijn groter dan ooit. De angst voor terreur met atoomwapens is
eerder toegenomen dan afgenomen. En het conciliaire proces ten
spijt blijkt dat het milieu nog veel sneller verslechtert dan
in het rapport van Rome werd voorspeld: niet in de laatste
plaats omdat de mentaliteit niet in de gewenste richting is
veranderd: het consumptiepatroon wordt nog steeds bepaald door
een verlangen naar nog meer zekerheid, welvaart en
bestedingsruimte: zelfs als we daar méér voor moeten lenen dan
we ooit kunnen terugbetalen. Zo lopen de kerken niet alleen
steeds achter de feiten aan. Maar - wat erger is - de kerken
zijn leger dan ooit: misschien wel omdat ze zich in niets meer
onderscheiden van organisaties zoals Amnesty, Dokters zonder
Grenzen, het Rode Kruis.
Hebben we het mysterie, waar het om zou moeten gaan,
verkwanseld?
Me dunkt: een behartenswaardige vraagstelling! Zijn kerken nog
wel vindplaatsen van God? Hebben we verzuimd om de kennis, die
ons is toevertrouwd als 'het Christusgeheim' te doordenken, te
doorleven en door te geven?
Het woord kennis is niet zonder meer helder. Toen we ter
wereld kwamen, en alles nog nieuw was en onbekend, had alles
nog zijn geheim. Dat kon beangstigend zijn. Maar het kon ook
nieuwsgierig maken, verwondering wekken en emoties oproepen.
Voor jonge kinderen is de wereld nog betoverd.
Maar terwijl we opgroeien ontdekken we, dat er dingen die die
we opnieuw tegenkomen; en sommige gebeurtenissen herhalen
zich. Een steen die valt; een kachel die warmte geeft; een
hongergevoel dat verdwijnt als we iets eten. Zo ontdekken we
vaste patronen. Verbanden tussen oorzaak en gevolg. En er
groeit een kennen dat eigenlijk een her-kennen is. Wat we
herkennen krijgt een naam. Alle wetenschappelijke kennis is
conceptuele kennis: gebaseerd op concepten. En naarmate we
meer vertrouwd raken met de wereld, ontmoeten we steeds minder
dat niet al eens is ondergebracht in een concept. Steeds als
we iets nieuws tegenkomen, proberen we dat onder te brengen in
een al bestaand concept. De vraag die je daarbij kunt stellen
is, of deze 'kennis' wel recht doet aan de werkelijkheid. Zou
het niet zo zijn dat er ook essenties zijn, die onmogelijk in
de bestaande concepten zijn in te passen? Zou het niet zo
zijn, dat we elke keer wanneer we iets 'herkennen' ook iets
wezenlijks over het hoofd zien, gemakshalve verwaarlozen?
Het meest duidelijk herkenbaar is dat in de intermenselijke
contacten: we hebben de neiging om ook van medemensen te
denken dat we die vaak aardig goed kennen. Dat wil zeggen, dat
we hen hebben ondergebracht in concepten. Vooroordelen, zoals
u wilt. En eigenlijk weten we wel, dat we daarmee de ander
onrecht aandoen. En beseffen we, dat we nooit werkelijk zullen
kunnen weten hoe en wie die ander is en wat er in de ander
omgaat. Ja: zèlfs als we over onszelf praten doen we dat in
concepten: "Wie daartoe niet in staat is kent zichzelf maar
slecht", zeggen we dan.
Het gevaar van deze conceptuele kennis is, dat we daar zo
vertrouwd raken dat we nauwelijks meer besef hebben van het
goddelijk geheim: van het er-zèlf-zijn. Het 'ben' van 'ik ben'
wijst naar een realiteit die in geen enkel concept te vatten
is. Het is onkenbaar - maar wel ervaarbaar. Zulke ervaring
vormt de grond voor een ander weten: een kennis die niet in
concepten te vangen is en aan alle woorden voorbij. Pas
wanneer we weer ruimte maken in ons denken voor die
onbevattelijke werkelijkheid komt er ook weer ruimte voor God,
ontstaat er weer een openheid voor een nabijheid, die niet
benoembaar is. Voor krachten die ons kunnen vernieuwen,
genezen, en bevrijden van angst. Onmogelijke mogelijkheden
binnen de werkelijkheid zoals die wordt gedefiniëerd in
vertrouwde concepten. Onmogelijke mogelijkheden binnen het
kader van wetenschappelijk denken.
Zijn er dan krachten die ons kunnen vernieuwen?
Als wij op de bodem van ons kunnen zijn
als wij pijn hebben, ziek zijn
of eenzaam door de dagen gaan;
is er een kracht die ons doet opstaan?
Kom mij niet aan met mooie woorden
zeg niet dat lijden zin heeft, een doel!
Als de afgrond zich opent
en nergens houvast is
troost mij dan niet met schoonheid en zon.
Maar waak met mij in de grot van de smart
begrijp de volle omvang van mijn klacht
kleineer mij niet, laat mij mijn waardigheid.
Wie weet - in de nacht, tussen jou en mij -
roert zich een kracht die geneest.
Uit: Opstaan in stilte, Catharina Visser.
AMEN.
DE LEZINGEN:
Matteüs 2
1 Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de
regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in
Jeruzalem aan. 2 Ze vroegen: 'Waar is de pasgeboren koning van
de Joden? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn
gekomen om hem eer te bewijzen.' 3 Koning Herodes schrok hevig
toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. 4 Hij riep
alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk samen om
aan hen te vragen waar de messias
(2:4) de messias - Grieks: ho christos. Deze titel ging al in
een vroeg stadium deel uitmaken van Jezus' naam: 'de christus'
werd 'Jezus Christus'. Soms is het moeilijk te bepalen of de
titel ('de christus') of de naam ('Christus') bedoeld is. Bij
het vertalen van de titel is gekozen voor '(de) messias' omdat
hierin het duidelijkst naar voren komt dat de titel geworteld
is in Joodse verwachtingen van een persoon die van God de
volmacht heeft ontvangen om een centrale rol te spelen in de
eindtijd.
geboren zou worden. 5 'In Betlehem in Judea,' zeiden ze tegen
hem, 'want zo staat het geschreven bij de profeet: 6 "En jij,
Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder
de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die
mijn volk Israël zal hoeden."' 7 Daarop riep Herodes in het
geheim de magiërs bij zich; hij wilde precies van hen weten
wanneer de ster zichtbaar geworden was, 8 en stuurde hen
vervolgens naar Betlehem met de woorden: 'Stel een nauwkeurig
onderzoek in naar het kind. Stuur mij bericht zodra u het
gevonden hebt, zodat ook ik erheen kan gaan om het eer te
bewijzen.' 9 Nadat ze geluisterd hadden naar wat de koning hun
opdroeg, gingen ze op weg, en nu ging de ster die ze hadden
zien opgaan voor hen uit, totdat hij stil bleef staan boven de
plaats waar het kind was. 10 Toen ze dat zagen, werden ze
vervuld van diepe vreugde. 11 Ze gingen het huis binnen en
vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich neer
om het eer te bewijzen. Daarna openden ze hun kistjes met
kostbaarheden en boden het kind geschenken aan: goud en
wierook en mirre. 12 Nadat ze in een droom waren gewaarschuwd
om niet naar Herodes terug te gaan, reisden ze via een andere
route terug naar hun land.
Efeziërs 3:
1 Daarom is het dat ik, Paulus, gevangene omwille van Christus
Jezus, voor u, heidenen, bid. 2 U moet toch wel gehoord hebben
dat God mij de taak heeft toevertrouwd om de genade door te
geven die mij met het oog op u geschonken is. 3 Mij is in een
openbaring het mysterie onthuld waarover ik hiervoor in het
kort heb geschreven. 4 Aan de hand daarvan kunt u zich,
wanneer u dat leest, een beeld vormen van mijn inzicht in dit
mysterie van Christus. 5 Het is onder vorige generaties niet
aan de mensen onthuld, maar nu door de Geest geopenbaard aan
zijn heilige apostelen en profeten: 6 de heidenen delen door
Christus Jezus ook in de erfenis, maken deel uit van hetzelfde
lichaam en hebben ook deel aan de belofte, op grond van het
evangelie. 7 Van dat evangelie ben ik een dienaar geworden
door de gave van Gods genade, die ik ontvangen heb door zijn
kracht die in mij werkt. 8 Mij, de allerminste van alle
heiligen, is de genade geschonken om de heidenen de
ondoorgrondelijke rijkdom van Christus te verkondigen, 9 en
voor allen in het licht te stellen hoe het mysterie dat in
alle eeuwen verborgen was in God, de schepper van het al,
werkelijkheid wordt. 10 Zo zal nu door de kerk de wijsheid van
God in al haar schakeringen bekend worden aan alle vorsten en
heersers in de hemelsferen, 11 naar het eeuwenoude plan dat
hij heeft verwezenlijkt in Christus Jezus, onze Heer, 12 in
wie wij vrijelijk toegang hebben tot God, vol vertrouwen door
ons geloof in hem.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2009.