Hoofd van Christus
J.H. Rouault (1871-1958)

Preek gehouden tijdens de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Apeldoorn op zondag, 8 maart 2009

De lezingen waren:
Exodus 24:12-18
I Koningen 19: 9-16
Marcus 9: 2-10

Het Christusgeheim?

 

Onlangs stond er in het Regentessekerkblad een opmerkelijk stuk waarin de vraag naar de werkelijkheid ter sprake wordt gebracht. Het was geschreven door Frits van Haeften, naar aanleiding van de poëzieavond. In dat stuk laat hij zien dat de werkelijkheid slechts voor een deel kenbaar is; daarnaast is er ook werkelijkheid die onkenbaar is. Er zijn mensen die daar ervaringen mee hebben: ervaringen die onuitsprekelijk zijn.

Moet een mens daarover dan maar zwijgen? Zich hullen in stilte? Soms willen mensen daarover tóch spreken: al was het maar om uitdrukking te geven aan wat er omgaat in de ziel van een Godzoeker. Zolang er mensen zijn worden de goden als auteurs, bewerkers van dergelijke ervaringen gezien. God is immers een woord dat wijst naar het onuitsprekelijke, het onzienlijke dat ons desalniettemin kan raken? En zijn godservaringen niet ervaringen met die hoogten en diepten van ons bestaan waar we geen woorden voor hebben?

Toch spreken mensen erover. Ik denk dat de verhalen die wij vanochtend lazen ook terug te voeren zijn op dergelijke onuitsprekelijke ervaringen. Zulke ervaringen zijn weliswaar niet in woorden te vangen, maar kunnen in de vorm van poëzie of in de vorm van verhalen wèl worden gedeeld met hen, die ooit vergelijkbare ervaringen hebben gehad.

===

Het is niet toevallig dat de gebeurtenissen in deze verhalen gelokaliseerd worden hoog in het gebergte: dit duidt op het verhevene van de ervaring. En het is al evenmin zonder betekenis wanneer Marcus over Petrus schrijft: "Hij wist niet goed wat hij moest zeggen." Het drukt dat uit dat Petrus gedesoriënteerd was en geen passende woorden kon vinden.
Dat 'de schaduw van een wolk over hen viel' verwijst naar het mysterie, de ondoorzichtigheid. Met zulke middelen drukken verhalenvertellers uit dat het gaat om belevenissen die niet te bevatten zijn.

===

Het verhaal over Elia beschrijft hoe hij eraan toe is. Zijn gemoedstoestand komt tot uitdrukking in het feit dat hij zijn weeklacht herhaalt: hij kan er niet over uit. En het is alsof hij in zichzelf praat. "Ik heb me volledig ingezet voor de goede zaak, maar de Israëlieten (zij nog wel, van wie je dat toch het minste zou verwachten) - zij hebben het verbond naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood." En nu is ook hij zèlf op sterven na dood. Zó treft hij zichzelf aan, ver van huis, in de eenzaamheid van de woestijn, radeloos - uitzichtloos: door God en mensen verlaten. Hij is er erbarmelijk aan toe. En juist dan gebeurt het, dat hij een aanwezigheid gewaar wordt: een belevenis waar geen woorden voor zijn.

Wat hem overkomt wordt beschreven in overweldigende beelden: van storm, vuur, donder, en tenslotte een zachte koele bries. En in dit gebeuren hoort hij een stem die vraagt: 'Wat doe je hier, Elia? Keer toch om en ga terug!' Uit het vervolg blijkt dat hij opstaat en terug gaat. Het is een keerpunt.

===

In het Mozesverhaal wordt ook gesproken over een stem, in dit geval een uitnodigende stem: "Kom naar mij toe, de berg op..., en wacht daar op mij." God deelt zich mede: soms op momenten dat je niet zou verwachten; soms ook wanneer mensen gevolg geven aan de uitnodiging om de stilte op te zoeken; ruimte maken voor God in hun bestaan. Ruimte voor de ontmoeting, het gebed.

Er is wel gezegd dat de mens erop uit moet om God te ervaren: dat je alles achter je moet laten wat vertrouwd en bekend is - al je pantsers ook: om te ervaren van dat buiten alle concepten van ons weten een onuitsprekelijke maar ervaarbare kracht bestaat, die nu eens verheldert, dan weer bevrijdt of vernieuwt en herschept.

===

Tegen deze achtergrond kunnen we proberen te luisteren naar wat Marcus ons wil laten horen over Jezus. Eens nam Jezus, zo vertelt Marcus ons, zijn meest intieme vrienden mee naar een stille plek - boven op een berg. En daar gebeurt het dat zij als in een visioen ineens 'zien' wie Jezus was: een gestalte van het kaliber van de grote profeten zoals Elia (Zijn naam is tegelijkertijd de waarheid waaruit hij leeft: "Jahweh is de enige en ware God") en Mozes (van wie gezegd was dat God met hem omging als met een vriend); maar dan volmaakt - een witte gestalte.

Klaarblijkelijk heeft 'het Christusgeheim' betrekking op de weergaloze, onuitsprekelijke belevenissen van de leerlingen, waarvan de betekenis pas ten volle openbaar zal worden na Pasen: "Ze mochten aan niemand vertellen wat zij hadden gezien voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan."

Is er over dit Christusgeheim toch iets te zeggen? Mensen vragen wel eens: gaat het daarbij nu om Jezus (de timmermanszoon uit Nazareth), of om Christus, de opgestane? Marcus laat weten dat je die twee onmogelijk uit elkaar kunt halen: de historische realiteit is dat een mens de wereldgeschiedenis voorgoed heeft veranderd: door wat er door hem in anderen is gewekt.

Zo heeft, wat er is gebeurd, voor eens en altijd duidelijk gemaakt dat het ertoe doet wat een mens gelooft; uit welke zekerheden de mens leeft; waarop hij vertrouwt. En vooral ook: wat de mens in staat stelt om de verleidingen te weerstaan waaraan we allemaal nu eenmaal blootstaan. Niet voor niets beginnen de verhalen over Jezus met de verzoekingen in de woestijn - een verhaal dat feitelijk natuurlijk betrekking heeft op heel zijn leven.

Daar hebben we toch allemaal ervaring mee? We kennen allemaal onze ambivalentie: enerzijds hebben we idealen en dromen we over een volmaakte wereld. Maar tegelijkertijd lopen we aan tegen de menselijke zwakheden, het menselijk falen als het erop aan komt, tegen foute keuzen en verwijtbaar gedrag, tegen egocentrisme, kortom: tegen frustraties omdat we niet kunnen zijn wie we graag zouden willen zijn; om nog maar te zwijgen van de bitterheid om het lot dat ons kan treffen en de gevolgen daarvan.

Valt daarmee te leven? Met het besef van het menselijk tekort? Is een kracht die bevrijdt, geneest? Een mogelijkheid om de zwakheden te boven te komen? Is er een Macht waartegen de machten van het kwaad het afleggen?

Wat Marcus ons wil laten horen is dat Jezus daar met zijn leven een positief antwoord op geeft. Er opent zich als mogelijkheid een leven uit het volstrekte geloof in een God die met mensen verbonden is, die de Heilige Geest belooft als zijn aanwezigheid. Het Christusgeheim betreft de wijze waarop God zich meedeelt en ook aanspraak maakt op mensen. En die mensen rechtvaardigt die daaruit willen proberen te leven.

Er zou nog wel veel meer over te zeggen zijn. Maar uiteindelijk gaat het niet om wat erover te zeggen is, maar om geloof - gebaseerd op ervaringen van mensen - zoals verwoord in het volgende gedicht:

Als wij op de bodem van ons kunnen zijn
als wij pijn hebben, ziek zijn
of eenzaam door de dagen gaan;
is er een kracht die ons doet opstaan?

Kom mij niet aan met mooie woorden
zeg niet dat lijden zin heeft, een doel!
Als de afgrond zich opent
en nergens houvast is
troost mij dan niet met schoonheid en zon.

Maar waak met mij in de grot van de smart
begrijp de volle omvang van mijn klacht
kleineer mij niet, laat mij mijn waardigheid.
Wie weet - in de nacht, tussen jou en mij -
roert zich de kracht die geneest.

Uit: Opstaan in stilte, Catharina Visser.


DE LEZINGEN:


Exodus 24:12-18
De HEER zei tegen Mozes: 'Kom naar mij toe, de berg op, en wacht daar; dan zal ik je de stenen platen geven waarop ik de wetten en geboden heb geschreven om het volk te onderrichten.' Samen met zijn dienaar Jozua ging Mozes de berg van God op. Tegen de oudsten zei hij: 'Wacht hier tot wij terugkomen, Aäron en Chur blijven bij u. Mocht iemand een uitspraak in een geschil willen, dan kan hij zich tot hen wenden.'
Terwijl Mozes de berg op ging, werd deze overdekt door een wolk: de majesteit van de HEER rustte op de Sinai. Zes dagen lang bedekte de wolk de berg. Op de zevende dag riep de HEER Mozes vanuit de wolk. En terwijl de Israëlieten de majesteit van de HEER zagen, als een laaiend vuur op de top van de berg, ging Mozes de wolk binnen en klom hij verder omhoog. Veertig dagen en veertig nachten bleef hij op de berg.

I Koningen 19:9-16
Daar ging hij (Elia) een grot binnen om er de nacht door te brengen. Toen richtte de HEER zich tot hem met de woorden: 'Elia, wat doe je hier?' Elia antwoordde: 'Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.' 'Kom naar buiten,' zei de HEER, 'en treed hier op de berg voor mij aan.' En daar kwam de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de HEER bevond zich niet in die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar de HEER bevond zich niet in die aardbeving. Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. Toen Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht. Hij kwam naar buiten en ging in de opening van de grot staan, en daar klonk een stem die tot hem sprak: 'Elia, wat doe je hier?' Elia antwoordde: 'Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.' De HEER zei tegen Elia: 'Keer terug en ga naar de woestijn van Damascus. Daar aangekomen moet je Hazaël tot koning van Aram zalven. Jehu, de zoon van Nimsi, moet je zalven tot koning van Israël, en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, moet je tot je eigen opvolger zalven.

Marcus 9:2-10
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze helemaal alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen. Toen verscheen Elia aan hen, samen met Mozes, en ze spraken met Jezus. Petrus nam het woord en zei tegen Jezus: 'Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.' Hij wist niet goed wat hij moest zeggen, want ze waren door schrik overweldigd. Toen viel de schaduw van een wolk over hen, en uit de wolk klonk een stem: 'Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem!' Ze keken om zich heen en zagen opeens niemand meer, behalve Jezus, die nog bij hen stond. Toen ze de berg afdaalden, zei hij tegen hen dat ze aan niemand mochten vertellen wat ze hadden gezien voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan. Ze namen zijn woorden ter harte, maar vroegen zich onder elkaar wel af wat hij bedoelde met deze opstanding uit de dood.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2009.