Hoofd van Christus |
|
Onlangs stond er
in het Regentessekerkblad een opmerkelijk stuk waarin de vraag naar de
werkelijkheid ter sprake wordt gebracht. Het was geschreven door Frits van
Haeften, naar aanleiding van de poëzieavond. In dat stuk laat hij zien dat de
werkelijkheid slechts voor een deel kenbaar is; daarnaast is er ook
werkelijkheid die onkenbaar is. Er zijn mensen die daar ervaringen mee hebben:
ervaringen die onuitsprekelijk zijn.
Moet een mens daarover dan maar zwijgen? Zich hullen in stilte? Soms willen
mensen daarover tóch spreken: al was het maar om uitdrukking te geven aan wat
er omgaat in de ziel van een Godzoeker. Zolang er mensen zijn worden de goden
als auteurs, bewerkers van dergelijke ervaringen gezien. God is immers een
woord dat wijst naar het onuitsprekelijke, het onzienlijke dat ons desalniettemin
kan raken? En zijn godservaringen niet ervaringen met die hoogten en diepten van
ons bestaan waar we geen woorden voor hebben?
Toch spreken mensen erover. Ik denk dat de verhalen die wij vanochtend lazen
ook terug te voeren zijn op dergelijke onuitsprekelijke ervaringen. Zulke
ervaringen zijn weliswaar niet in woorden te vangen, maar kunnen in de vorm van
poëzie of in de vorm van verhalen wèl worden gedeeld met hen, die ooit
vergelijkbare ervaringen hebben gehad.
===
Het is niet toevallig dat de gebeurtenissen in deze verhalen gelokaliseerd
worden hoog in het gebergte: dit duidt op het verhevene van de ervaring. En het
is al evenmin zonder betekenis wanneer Marcus over Petrus schrijft: "Hij
wist niet goed wat hij moest zeggen." Het drukt dat uit dat Petrus
gedesoriënteerd was en geen passende woorden kon vinden.
Dat 'de schaduw van een wolk over hen viel' verwijst naar het mysterie, de
ondoorzichtigheid. Met zulke middelen drukken verhalenvertellers uit dat het
gaat om belevenissen die niet te bevatten zijn.
===
Het verhaal over Elia beschrijft hoe hij eraan toe is. Zijn gemoedstoestand
komt tot uitdrukking in het feit dat hij zijn weeklacht herhaalt: hij kan er
niet over uit. En het is alsof hij in zichzelf praat. "Ik heb me volledig
ingezet voor de goede zaak, maar de Israëlieten (zij nog wel, van wie je dat
toch het minste zou verwachten) - zij hebben het verbond naast zich neergelegd,
uw altaren verwoest en uw profeten gedood." En nu is ook hij zèlf op
sterven na dood. Zó treft hij zichzelf aan, ver van huis, in de eenzaamheid van
de woestijn, radeloos - uitzichtloos: door God en mensen verlaten. Hij is er
erbarmelijk aan toe. En juist dan gebeurt het, dat hij een aanwezigheid gewaar
wordt: een belevenis waar geen woorden voor zijn.
Wat hem overkomt wordt beschreven in overweldigende beelden: van storm, vuur,
donder, en tenslotte een zachte koele bries. En in dit gebeuren hoort hij een
stem die vraagt: 'Wat doe je hier, Elia? Keer toch om en ga terug!' Uit het
vervolg blijkt dat hij opstaat en terug gaat. Het is een keerpunt.
===
In het Mozesverhaal wordt ook gesproken over een stem, in dit geval een
uitnodigende stem: "Kom naar mij toe, de berg op..., en wacht daar op
mij." God deelt zich mede: soms op momenten dat je niet zou verwachten;
soms ook wanneer mensen gevolg geven aan de uitnodiging om de stilte op te
zoeken; ruimte maken voor God in hun bestaan. Ruimte voor de ontmoeting, het
gebed.
Er is wel gezegd dat de mens erop uit moet om God te ervaren: dat je alles
achter je moet laten wat vertrouwd en bekend is - al je pantsers ook: om te
ervaren van dat buiten alle concepten van ons weten een onuitsprekelijke maar
ervaarbare kracht bestaat, die nu eens verheldert, dan weer bevrijdt of
vernieuwt en herschept.
===
Tegen deze achtergrond kunnen we proberen te luisteren naar wat Marcus ons wil
laten horen over Jezus. Eens nam Jezus, zo vertelt Marcus ons, zijn meest
intieme vrienden mee naar een stille plek - boven op een berg. En daar gebeurt
het dat zij als in een visioen ineens 'zien' wie Jezus was: een gestalte van
het kaliber van de grote profeten zoals Elia (Zijn naam is tegelijkertijd de
waarheid waaruit hij leeft: "Jahweh is de enige en ware God") en
Mozes (van wie gezegd was dat God met hem omging als met een vriend); maar dan
volmaakt - een witte gestalte.
Klaarblijkelijk heeft 'het Christusgeheim' betrekking op de weergaloze,
onuitsprekelijke belevenissen van de leerlingen, waarvan de betekenis pas ten
volle openbaar zal worden na Pasen: "Ze mochten aan niemand vertellen wat
zij hadden gezien voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan."
Is er over dit Christusgeheim toch iets te zeggen? Mensen vragen wel eens: gaat
het daarbij nu om Jezus (de timmermanszoon uit Nazareth), of om Christus, de
opgestane? Marcus laat weten dat je die twee onmogelijk uit elkaar kunt halen:
de historische realiteit is dat een mens de wereldgeschiedenis voorgoed heeft
veranderd: door wat er door hem in anderen is gewekt.
Zo heeft, wat er is gebeurd, voor eens en altijd duidelijk gemaakt dat het
ertoe doet wat een mens gelooft; uit welke zekerheden de mens leeft; waarop hij
vertrouwt. En vooral ook: wat de mens in staat stelt om de verleidingen te
weerstaan waaraan we allemaal nu eenmaal blootstaan. Niet voor niets beginnen
de verhalen over Jezus met de verzoekingen in de woestijn - een verhaal dat
feitelijk natuurlijk betrekking heeft op heel zijn leven.
Daar hebben we toch allemaal ervaring mee? We kennen allemaal onze
ambivalentie: enerzijds hebben we idealen en dromen we over een volmaakte
wereld. Maar tegelijkertijd lopen we aan tegen de menselijke zwakheden, het
menselijk falen als het erop aan komt, tegen foute keuzen en verwijtbaar
gedrag, tegen egocentrisme, kortom: tegen frustraties omdat we niet kunnen zijn
wie we graag zouden willen zijn; om nog maar te zwijgen van de bitterheid om
het lot dat ons kan treffen en de gevolgen daarvan.
Valt daarmee te leven? Met het besef van het menselijk tekort? Is een kracht
die bevrijdt, geneest? Een mogelijkheid om de zwakheden te boven te komen? Is
er een Macht waartegen de machten van het kwaad het afleggen?
Wat Marcus ons wil laten horen is dat Jezus daar met zijn leven een positief
antwoord op geeft. Er opent zich als mogelijkheid een leven uit het volstrekte
geloof in een God die met mensen verbonden is, die de Heilige Geest belooft als
zijn aanwezigheid. Het Christusgeheim betreft de wijze waarop God zich meedeelt
en ook aanspraak maakt op mensen. En die mensen rechtvaardigt die daaruit
willen proberen te leven.
Er zou nog wel veel meer over te zeggen zijn. Maar uiteindelijk gaat het niet
om wat erover te zeggen is, maar om geloof - gebaseerd op ervaringen van mensen
- zoals verwoord in het volgende gedicht:
Als wij op de bodem van ons kunnen zijn
als wij pijn hebben, ziek zijn
of eenzaam door de dagen gaan;
is er een kracht die ons doet opstaan?
Kom mij niet aan met mooie woorden
zeg niet dat lijden zin heeft, een doel!
Als de afgrond zich opent
en nergens houvast is
troost mij dan niet met schoonheid en zon.
Maar waak met mij in de grot van de smart
begrijp de volle omvang van mijn klacht
kleineer mij niet, laat mij mijn waardigheid.
Wie weet - in de nacht, tussen jou en mij -
roert zich de kracht die geneest.
Uit: Opstaan in stilte, Catharina Visser.
Exodus 24:12-18
De HEER zei tegen Mozes: 'Kom naar mij toe, de berg op, en wacht daar; dan zal
ik je de stenen platen geven waarop ik de wetten en geboden heb geschreven om
het volk te onderrichten.' Samen met zijn dienaar Jozua ging Mozes de berg van
God op. Tegen de oudsten zei hij: 'Wacht hier tot wij terugkomen, Aäron en Chur
blijven bij u. Mocht iemand een uitspraak in een geschil willen, dan kan hij
zich tot hen wenden.'
Terwijl Mozes de berg op ging, werd deze overdekt door een wolk: de majesteit
van de HEER rustte op de Sinai. Zes dagen lang bedekte de wolk de berg. Op de
zevende dag riep de HEER Mozes vanuit de wolk. En terwijl de Israëlieten de
majesteit van de HEER zagen, als een laaiend vuur op de top van de berg, ging
Mozes de wolk binnen en klom hij verder omhoog. Veertig dagen en veertig
nachten bleef hij op de berg.
I Koningen 19:9-16
Daar ging hij (Elia) een grot binnen om er de nacht door te brengen. Toen
richtte de HEER zich tot hem met de woorden: 'Elia, wat doe je hier?' Elia
antwoordde: 'Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de
hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich
neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige
overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.' 'Kom naar
buiten,' zei de HEER, 'en treed hier op de berg voor mij aan.' En daar kwam de
HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de
bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de HEER bevond zich niet in
die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar de HEER bevond zich
niet in die aardbeving. Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER bevond zich
niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. Toen
Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht. Hij kwam naar buiten
en ging in de opening van de grot staan, en daar klonk een stem die tot hem
sprak: 'Elia, wat doe je hier?' Elia antwoordde: 'Ik heb me met volle overgave
ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben
uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten
gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven
voorzien.' De HEER zei tegen Elia: 'Keer terug en ga naar de woestijn van
Damascus. Daar aangekomen moet je Hazaël tot koning van Aram zalven. Jehu, de
zoon van Nimsi, moet je zalven tot koning van Israël, en Elisa, de zoon van
Safat, uit Abel-Mechola, moet je tot je eigen opvolger zalven.
Marcus 9:2-10
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge
berg op, waar ze helemaal alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van
gedaante, zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele
wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen. Toen verscheen Elia aan hen,
samen met Mozes, en ze spraken met Jezus. Petrus nam het woord en zei tegen
Jezus: 'Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten opslaan, een
voor u, een voor Mozes en een voor Elia.' Hij wist niet goed wat hij moest
zeggen, want ze waren door schrik overweldigd. Toen viel de schaduw van een
wolk over hen, en uit de wolk klonk een stem: 'Dit is mijn geliefde Zoon,
luister naar hem!' Ze keken om zich heen en zagen opeens niemand meer, behalve
Jezus, die nog bij hen stond. Toen ze de berg afdaalden, zei hij tegen hen dat
ze aan niemand mochten vertellen wat ze hadden gezien voordat de Mensenzoon uit
de dood zou zijn opgestaan. Ze namen zijn woorden ter harte, maar vroegen zich
onder elkaar wel af wat hij bedoelde met deze opstanding uit de dood.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2009.