"Zalig zijn...." Moderne ikoon, Anton Wollenek, Baden, Oostenrijk |
![]() |
* PREEK: 'Woorden die eeuwig leven geven'
Johannes vertelt hoe een wonderteken dat iedereen al uit
verhalen kende, zich als het ware herhaalt. Daarmee heeft het
verhaal een mythisch karakter. Immers, een mythe is een heilig
verhaal over gebeurtenissen van lang geleden, die nog steeds
een zekere geldigheid hebben; en die daarom ook uitzicht
bieden op de toekomst - althans op wat ook in de toekomst
mogelijk is.
Het verhaal heeft betrekking op mensen die te eten moeten
hebben, terwijl er onvoldoende voedsel is; dan gebeurt wat
niet kan. Een onmogelijke mogelijkheid. Daarin deelt God zich
mede: zo is het altijd nog geweest: God deelt zich mede in
onmogelijke mogelijkheden. En zo zal het ook in de toekomst
steeds weer gebeuren.
Uit de woordkeuze blijkt, dat de verteller ook andere OT-ische
verhalen in het achterhoofd heeft: bijv. het verhaal over het
manna in de woestijn - toen het volk begon te morren omdat
het, terugdenkend aan de vleespotten van Egypte, zich begon af
te vragen of men er nu wel verstandig aan had gedaan om Mozes
te volgen op weg naar 'het beloofde land'. Dat motief speelt
duidelijk mee in deze leeseenheid. Daarom eindigt die met die
vraag van Jezus: "Willen jullie soms ook weggaan?" Maar Petrus
antwoordt: 'Waar zouden we heen moeten? U spreekt woorden die
eeuwig leven geven.'
Johannes verhaalt in zijn evangelie dat Jezus zeven
wondertekenen heeft verricht. Zeven: een symbolisch getal. En
dit wonder gebeurt met vijf gerstebroden en twee vissen: samen
ook weer zeven. Johannes speelt graag met getallen. Het moge
duidelijk zijn dat dergelijke tekenverhalen niet historisch
moeten worden opgevat.
Misschien denken wij wel veel te rationeel om ons door zulke
verhalen te laten aanspreken. En zijn we ons er niet van
bewust dat onze cultuur lijdt onder een zekere blindheid. Wat
wij als 'werkelijk' en 'waar' ervaren is datgene wat
historisch is. Wat 'waar' is gebeurd.
Wat we niet kunnen waarnemen - wat buiten onze horizon valt -
daarvan zegt de rationalist dat het er niet is. En dat we zo
denken is nog een erfenis uit de tijd van de 'Verlichting'
toen het motto was: 'Mens durf te denken' Daarbij werd
verondersteld, dat wel denkende mensen toch al heel snel tot
de conclusie moesten komen dat er eigenlijk in onze cultuur
geen plaats meer is voor goeden, engelen, wonderen, enz.
Men dacht dat godsdienst en religiositeit wel snel tot het
verleden zouden gaan behoren, wanneer de bevindingen van de
wetenschappen zouden doordringen tot de hoofden van gewone
mensen. Immers die zijn toch ook niet dom! Die kunnen toch ook
begrijpen, dat wat we niet kunnen zien/waarnemen toch
eigenlijk 'het niets' is. Tegen die achtergrond is ook de
titel van het boekje van Klaas Hendrikse begrijpelijk:
'Geloven in een God die niet bestaat'. Eigenlijk zegt hij
daarmee niet zoveel nieuws: want van oudsher wordt al over God
gezegd dat God de Onzienlijke is, de Verborgene'.
Waarom noemde ik nu zoëven onze cultuur wat verblind? Omdat
het nog maar de vraag is of het nu wel zo is, dat de werkelijkheid
samenvalt met wat wij kunnen waarnemen. De filosofen
Kant, Schopenhauer en Nietsche hebben bij dit
verlichtingsdenken een aantal steekhoudende kanttekeningen
gemaakt. Zo vroeg Kant zich af: "Zouden we niet méér
waarnemen, wanneer we over méér zintuigen zouden beschikken?
En klopt het dan wel dat wij de hele werkelijkheid waarnemen?
Of zien we alleen maar een gedeelte? Schopenhauer heeft het
zogenaamde 'niets' onder de loupe genomen: is er niet heel
veel 'niets', zo vroeg hij zich af, waar we dagelijks mee te
maken hebben? Zaken die ons beangstigen of veronzekeren?
Spijt: omdat er niets is om dingen mee ongedaan te maken?
En hoe zit het met schoonheid en troost? Is het mogelijk om te
benoemen waar die precies uit voortkomen? Of moeten we
erkennen dat we de bronnen daarvan ondoorgrondelijk zijn?
Van oudsher heeft men zulke zaken aan de goden toegeschreven:
die bewerkstellingen deze ervaringen bij ons.
Wie wel eens dagboeken leest of levensgeschiedenissen komt
daarin regelmatig beschrijvingen tegen van 'keerpunten',
waarvan nauwelijks valt aan te geven hoe het mogelijk was dat
die zo'n ommekeer in iemand leven teweeg brachten. Vaak zijn
het heel alledaagse dingen. Pascal beschrijft dat hij eens
naar de sterrenhemel keek, en dat het daardoor ineens tot hem
doordrong hoe het met hem gesteld was. Hoe nietig hij was,
maar juist daardoor zo'n groot wonder: dat hij bestond,
leefde, naar de sterren kon kijken en zichzelf kon zien als
deel van een onoverzienlijke werkelijkheid. Bij Paulus
gebeurde het onderweg naar Damaskus, dat er ineens een
helderheid ontstond toen hij een stem hoorde zeggen: "Waar ben
je nou mee bezig? Waarom vervolg je me?" Wat er precies
gebeurde zullen we nooit weten, maar wel: hoe het zijn leven
volstrekt heeft veranderd. Maar niet alleen in persoonlijke
levens: ook in de wereldgeschiedenis zijn er bewegingen
ontstaan zonder dat we achteraf in staat zijn om enigszins te
verklaren waarom er toen ineens die omwenteling kwam. Het is
net als wanneer het vriest: je had het nog nauwelijks
opgemerkt, totdat op een ochtend de vijver dicht ligt. Is het
ontstaan van het Christendom daar niet een voorbeeld van? Een
timmermanszoon, die door zijn leven, lijden, en sterven zo'n
indruk heeft gemaakt op mensen dat daardoor de
wereldgeschiedenis voorgoed heeft veranderd! Uit het niets
komt daar een beweging voort waar generaties inspiratie,
troost, en hoop uit hebben geput. Onmogelijke mogelijkheden!
En toch: o zo werkelijk! En wie op zoek gaat naar de bron komt
misschien wel een heel eind: maar eenmaal aangekomen bij de
bron zie je wellicht water opborrelen, maar weet je nog niet
waar dit water vandaan komt.
Is het dan zo vreemd als mensen zeggen: 'Ik zie hier de hand
van God in'? Of: 'Ik hoor hier de stem van God in'? Hebt u
zelf wel eens iets beleefd waarbij u dacht: "Hier ervaar ik
Gods leiding?" Dat zulke ervaringen bestaan is een gegeven;
misschien zijn sommige mensen er gevoeliger voor dan anderen;
en de vraag waar dat woord God nu feitelijk naar wijst is
onduidelijk en valt ook niet uit te leggen. Buber heeft ooit
eens gezegd: over God kun je eigenlijk niet spreken. Je kunt
alleen God ontmoeten - wanneer je er op uit trekt, zoals eens
Abraham.... En zoals de leerlingen van Jezus te horen kregen,
dat ze Gods nabijheid zouden ervaren als Trooster, als Heilige
Geest wanneer ze naar hem zouden luisteren. Woorden van
leven..
Een sleutelwoord in het verhaal over de broodvermenigvuldiging
is: 'waarvandaan?'. Waarvandaan voldoende brood voor al die
mensen die moeten eten? Philippus denkt onmiddellijk aan geld.
Hij werd dan ook op de proef gesteld - zo luidt het. Want
Jezus wist het antwoord al lang. Het 'op de proef gesteld'
roept herinneringen op aan het verhaal over de verzoekingen
van Jezus in de woestijn. Ook in dat verhaal komt het thema
van het brood voor. Macht, geld en bezit zijn geen garanties
voor werkelijk leven. We moeten het hebben van onmogelijke
mogelijkheden. "Waar zouden we heen moeten gaan", zegt Petrus;
"U spreekt woorden van eeuwig leven".
En Andreas komt met een jongen aan: dat herinnert aan woorden
van Jezus, die eens zei: "Laat de kinderen tot mij komen. Want
wie niet wordt zoals zij, zullen het Koninkrijk niet zien".
De wondertekenen te herkennen - daar moet je oog voor hebben.
Wie daar oog voor heeft beamen wat wij straks zullen zingen
als slotlied: "Het is vol wonderen om ons heen".
Moeten we dan zeggen dat we geloven in een God, die niet
bestaat? Of moeten we zeggen: er bestaat een kracht die
geneest, troost brengt en ons bevrijdt van de verslavende
macht van het geld en de honger naar méér; en moeten we - met
Calvijn - zeggen, dat de bestemming van ons leven is om God te
leren kennen.
DE LEZINGEN:
II Koningen 4:42-44
Een wonderteken: een maal voor honderd profeten
42 Op een keer kwam iemand uit Baäl-Salisa Elisa opzoeken. Hij
bracht twintig gerstebroden voor de godsman mee, gebakken van
meel uit de nieuwe oogst, en een zakje vers graan. Elisa droeg
zijn bediende op dit als maal aan de profeten voor te zetten.
43 Toen de bediende protesteerde dat het beslist niet genoeg
was voor honderd personen, zei Elisa nogmaals: 'Zet het de
profeten voor, ze zullen er een maaltijd aan hebben. Want dit
zegt de HEER: Ze zullen ervan eten en nog overhouden ook.' 44
Toen zette zijn bediende het de profeten voor, en zij aten
ervan en hielden nog over, zoals de HEER had gezegd.
Johannes 6: 4-15
Een wonderteken: vijf gerstebroden en twee vissen
4 Het was kort voor het Joodse pesachfeest.
5 Toen Jezus om zich heen keek en zag dat die menigte naar hem
toe kwam, vroeg hij aan Filippus: 'Waar kunnen we brood kopen
om deze mensen te eten te geven?' 6 Hij vroeg dat om Filippus
op de proef te stellen, want zelf wist hij al wat hij zou gaan
doen. 7 Filippus antwoordde: 'Zelfs tweehonderd denarie zou
niet voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te
geven.' 8 Een van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon
Petrus, zei: 9 'Er is hier wel een jongen met vijf
gerstebroden en twee vissen - maar wat hebben we daaraan voor
zo veel mensen?' 10 Jezus zei: 'Laat iedereen gaan zitten.' Er
was daar veel gras, en ze gingen zitten; er waren ongeveer
vijfduizend mannen. 11 Jezus nam de broden, sprak het
dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er
zaten. Hij gaf hun ook vis, zo veel als ze wilden. 12 Toen
iedereen volop gegeten had zei hij tegen zijn leerlingen:
'Verzamel nu de overgebleven stukken brood, zodat er niets
verloren gaat.' 13 Dat deden ze en ze vulden twaalf manden met
wat overgebleven was van de vijf gerstebroden die men had
gegeten. 14 Toen de mensen het wonderteken dat hij gedaan had
zagen, zeiden ze: 'Hij moet wel de profeet zijn die in de
wereld zou komen.' 15 Jezus begreep dat ze hem wilden dwingen
om mee te gaan en hem dan tot koning zouden uitroepen. Daarom
trok hij zich terug op de berg, alleen.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2009.