"Ben jij soms ook een leerling van die man?"
"Nee, ik niet, zei hij."
Fragment van een wandschildering van het Pantéon Real
(de koninklijke begraafplaats) onder de San Isidoro te Léon; 11de eeuw.

Meditatie gehouden tijdens de vesperdienst op Goede Vrijdag bij de Doopsgezinde en Remonstrantse gemeenten te Deventer.
De lezingen waren:
Johannes 18:1 - 19:30

DE WEG OMLAAG
Godzoekers vermoeden dat er twee wegen zijn die leiden naar Godsontmoeting: de weg naar boven; en de weg naar beneden.
De weg naar boven is de weg naar het licht; de weg naar beneden leidt naar de diepste duisternis. De weg omhoog is die van deugdzaamheid en van heldhaftigheid. Wie daarvoor kiest zou wel eens diep kunnen vallen. De weg naar beneden is die van het afzien, van de beproevingen en het lijden.

Van Mozes wordt verteld, dat hij naar boven ging - de berg op - om er God te ontmoeten. Maar God kreeg hij niet te zien. En het beloofde land kon hij, aan het einde van zijn leven, alleen vanuit de verte gadeslaan. Van Elia wordt verteld dat hij afdaalde - tot hij uiteindelijk de doodsrivier bereikte: de Jordaan. En daar werd hij opgenomen en op een vurige wagen ten hemel gevoerd.

Vandaag, op deze Goede Vrijdag, wordt onze aandacht gevraagd voor de weg van Jezus: een weg, die voert door een duisternis van liefdeloosheid, ontrouw, verraad, verlatenheid en tenslotte het uitgeleverd worden aan mensen, die respectloos zijn.

Van Jezus wordt in de evangeliën verteld dat hij twee maal wordt gedoopt: de eerste keer symbolisch - door Johannes - in de Jordaan. Misschien is dit wel een voorafspiegeling van de weg die hij moet gaan. De tweede keer gaat het om de tocht naar Jeruzalem en Golgota. Daarover lezen we bij Lucas (12:59) dat Jezus zegt: "Ik moet een doop ondergaan en hoe beklemd voel ik mij totdat het volbracht is". Die woorden komen terug bij Johannes; volgens Johannes zijn het de laatste woorden van Jezus: "Het is volbracht." Wat zou daarmee bedoeld zijn?

Wat hier wordt verteld vormt het hart van het evangelie. Je kunt je daarbij de vraag stellen of in wezen niet elk leven een weg is naar beneden: want wacht ons allen aan het einde niet de eenzaamheid? De verlatenheid? De angst om opgelost te worden in een niets? In vergetelheid? En is de laatste verzoeking niet om te denken: er is geen God?

Er is gezegd:

Eierschalen, tot de rand toe gevuld
met tranen dragen wij
behoedzaam door de tijd

In de spiegels onzer ogen
rijst de wereld onherbergzaam op
overal zijn wij geweest
nergens keren wij terug

Beladen met herinneringen
buigen we ons naar de aarde toe
onwetend en zonder wijsheid
welken wij spoorloos uit het licht

                          (Hanny Michaelis)

Er is ook gezegd:
De dood - die is nu eenmaal een vanzelfsprekendheid. Die dienen we te aanvaarden. Het is niet anders.

Het evangelie van Johannes lijkt dit allemaal tegen te spreken. Met name klinkt dat door in die woorden "Het is volbracht". Wat Johannes wil laten horen is dat we het lijden, en de dood nooit gewoon mogen gaan vinden. Want de maatstaf is de schepping, het leven: we zijn geboren uit liefde en in liefde voor eeuwig verbonden met de schenker van de levensgeest. Maar: als het dan toch moet, dan worden we uitgedaagd om ondanks alle duisternis onze menselijkheid te bewaren. Maar: kan dat wel? In hoeverre heeft de angst voor de dood ons in zijn greep?

Over Jezus wordt verteld dat hij wordt verraden en ter dood gebracht. Maar ook dat hij trouw bleef aan wie hij wilde zijn. En dat hij daarmee een stille protest is tegen alle onrecht en respectloosheid.
Over Jezus wordt ook verteld, dat hij wordt ondergedompeld in een poel van lijden - maar ook: dat hij wordt verhoogd en bewaard in eeuwige liefde - omdat hij het volbrengt: om mens te zijn zoals de mens is bedoeld - voor eeuwig in liefde verbonden met God.

De woorden "het is volbracht" wijzen ook terug naar het verhaal waarmee alle evangeliën beginnen: het verhaal over de beproevingen van Jezus in de woestijn. Ook dat verhaal is een afspiegeling van alles wat nog volgt. En ook in dat verhaal wordt verteld dat Jezus niet ontrouw wordt aan de God, die hij zijn vader noemt en met wie hij door een eeuwige band van liefde is verbonden. "Het is volbracht".

Zijn levensgeheim - dat tegelijkertijd het levensgeheim is van elk mens - werd ooit als volgt verwoord:

Er schuilt een gedaante in mijn eigen 'ik'
die anders is en levender en vrijer
die in zichzelf geen muren kent en tralies
geen eigendunk heeft en geen geldingsdrang
die zich weet los te maken uit de windsels
van angst en gal en treurig zelfbeklag
die opengaat en ademt in de ruimte
en luisteren wil, geduld heeft, troosten kan
en minnend inziet wat een ander mens bezielt
die geen bedenkingen, geen grenzen kent
en lachend geeft en deelt vanuit een wijd besef
dat allen op de aarde één zijn
en dat geen lot ons breken kan
omdat wij gronden in de echte liefde.

Soms in het donker kijkt dat diepste 'ik' mij aan
en ik herken het als de levende ikoon
van wat ons ooit is aangezegd:
de nieuwe mens in mij en iedereen verborgen
zo ver, zo ver - maar onder ons bereik ...
                 (Catharina Visser)
AMEN.


Lezingen:
Johannes 18:1 - 19:30

Johannes 18
1 Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek. Daar liep hij een olijfgaard in, met zijn leerlingen. 2 Judas, zijn verrader, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen. 3 Judas ging ernaartoe, samen met een cohort soldaten en dienaren van de hogepriesters en de farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns. 4 Jezus wist precies wat er met hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: 'Wie zoeken jullie?' 5 Ze antwoordden: 'Jezus uit Nazaret.' 'Ik ben het,' zei Jezus, terwijl Judas, zijn verrader, erbij stond. 6 Toen hij zei: 'Ik ben het,' deinsden ze achteruit en vielen op de grond. 7 Weer vroeg Jezus: 'Wie zoeken jullie?' en weer zeiden ze: 'Jezus uit Nazaret.' 8 'Ik heb jullie al gezegd: "Ik ben het,"' zei Jezus. 'Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.' 9 Zo gingen de woorden in vervulling die hij gesproken had: 'Geen van hen die u mij gegeven hebt, heb ik verloren laten gaan.' 10 Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf. 11 Maar Jezus zei tegen Petrus: 'Steek je zwaard in de schede. Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft niet drinken?'
12 De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden hem. 13 Ze brachten hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester 14 en hij was het die de Joden had voorgehouden: 'Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.' 15 Simon Petrus liep met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in, 16 maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen. 17 Het meisje sprak Petrus aan: 'Ben jij soms ook een leerling van die man?' 'Nee, ik niet,' zei hij. 18 De slaven en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen.
19 De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer. 20 Jezus zei: 'Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel, en nooit heb ik iets in het geheim gezegd. 21 Waarom ondervraagt u mij? Vraag het toch aan de mensen die mij gehoord hebben, zij weten wat ik gezegd heb.' 22 Toen Jezus dat zei gaf een van de dienaren die erbij stonden, hem een klap in het gezicht: 'Is dat een manier om de hogepriester te antwoorden?' 23 Jezus zei: 'Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat ik heb gezegd, waarom slaat u me dan?' 24 Daarna stuurde Annas hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.
25 Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. 'Ben jij soms ook een leerling van hem?' vroegen ze. 'Nee,' ontkende Petrus, 'ik niet.' 26 Maar een van de slaven van dehogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: 'Maar ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?' 27 Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan.
28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, om zich niet te verontreinigen voor het pesachmaal. 29 Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg: 'Waarvan beschuldigt u deze man?' 30 Ze antwoordden: 'Als hij geen misdadiger was, zouden we hem niet aan u uitgeleverd hebben.' 31 Pilatus zei: 'Neem hem dan mee, en veroordeel hem volgens uw eigen wet.' Maar de Joden wierpen tegen: 'Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.' 32 Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling waarin hij aanduidde welke dood hij sterven zou.
33 Nu ging Pilatus het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg hem: 'Bent u de koning van de Joden?' 34 Jezus antwoordde: 'Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd?' 35 'Ik ben toch geen Jood,' antwoordde Pilatus. 'Uw volk en uw hogepriesters hebben u aan mij uitgeleverd - wat hebt u gedaan?' 36 Jezus antwoordde: 'Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.' 37 Pilatus zei: 'U bent dus koning?' 'U zegt dat ik koning ben,' zei Jezus. 'Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.' 38 Hierop zei Pilatus: 'Maar wat is waarheid?'
Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten. 'Ik heb geen schuld in hem gevonden,' zei hij. 39 'Maar het is bij u gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat - wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?' 40 Toen begon iedereen te schreeuwen: 'Hem niet, maar Barabbas!' Barabbas was een misdadiger.

19
1 Toen liet Pilatus Jezus geselen. 2 De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden hem een purperen mantel aan. 3 Ze liepen naar hem toe en zeiden: 'Leve de koning van de Joden!', en ze sloegen hem in het gezicht. 4 Pilatus liep weer naar buiten en zei: 'Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.' 5 Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. 'Hier is hij, de mens,' zei Pilatus. 6 Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze te schreeuwen: 'Kruisig hem, kruisig hem!' Toen zei Pilatus: 'Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.' 7 De Joden zeiden: 'Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.' 8 Toen Pilatus dat hoorde werd hij erg bang. 9 Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: 'Waar komt u vandaan?' Maar Jezus gaf geen antwoord. 10 'Waarom zegt u niets tegen mij?' vroeg Pilatus. 'Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?' 11 Jezus antwoordde: 'De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.' 12 Vanaf dat momentwilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: 'Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.' 13 Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. 14 Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: 'Hier is hij, uw koning.' 15 Meteen schreeuwden ze: 'Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!' Pilatus vroeg: 'Moet ik uw koning kruisigen?' Maar de hogepriesters antwoordden: 'Wij hebben geen andere koning dan de keizer!' 16 Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen.
Jezus gekruisigd en begraven
Zij voerden Jezus weg; 17 hij droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota. 18 Daar kruisigden ze hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden. 19 Pilatus had een inscriptie laten maken die op het kruis bevestigd werd. Er stond op 'Jezus uit Nazaret, koning van de Joden'. 20 Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen. 21 De hogepriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: 'U moet niet "koning van de Joden" schrijven, maar "Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden".' 22 'Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven,' was het antwoord van Pilatus.
23 Nadat ze Jezus gekruisigd hadden, verdeelden de soldaten zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar zijn onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden. 24 Ze zeiden tegen elkaar: 'Laten we het niet scheuren, maar laten we loten wie het hebben mag.' Zo ging in vervulling wat de Schrift zegt: 'Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en wierpen het lot om mijn gewaad.' Dat is wat de soldaten deden.
25 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder met haar zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala. 26 Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: 'Dat is uw zoon,' 27 en daarna tegen de leerling: 'Dat is je moeder.' Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.
28 Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei hij: 'Ik heb dorst.' 29 Er stond daar een vat zure wijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond. 30 Nadat Jezus ervan gedronken had zei hij: 'Het is volbracht.' Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.


DE LEZINGEN:

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2009.