"Ben jij soms ook een leerling van die man?" "Nee, ik niet, zei hij." Fragment van een wandschildering van het Pantéon Real (de koninklijke begraafplaats) onder de San Isidoro te Léon; 11de eeuw. |
![]() |
DE WEG OMLAAG
Godzoekers vermoeden dat er twee wegen zijn die leiden naar
Godsontmoeting: de weg naar boven; en de weg naar beneden.
De weg naar boven is de weg naar het licht; de weg naar
beneden leidt naar de diepste duisternis. De weg omhoog is die
van deugdzaamheid en van heldhaftigheid. Wie daarvoor kiest
zou wel eens diep kunnen vallen. De weg naar beneden is die
van het afzien, van de beproevingen en het lijden.
Van Mozes wordt verteld, dat hij naar boven ging - de berg op
- om er God te ontmoeten. Maar God kreeg hij niet te zien. En
het beloofde land kon hij, aan het einde van zijn leven,
alleen vanuit de verte gadeslaan. Van Elia wordt verteld dat
hij afdaalde - tot hij uiteindelijk de doodsrivier bereikte:
de Jordaan. En daar werd hij opgenomen en op een vurige wagen
ten hemel gevoerd.
Vandaag, op deze Goede Vrijdag, wordt onze aandacht gevraagd
voor de weg van Jezus: een weg, die voert door een duisternis
van liefdeloosheid, ontrouw, verraad, verlatenheid en
tenslotte het uitgeleverd worden aan mensen, die respectloos
zijn.
Van Jezus wordt in de evangeliën verteld dat hij twee maal
wordt gedoopt: de eerste keer symbolisch - door Johannes - in
de Jordaan. Misschien is dit wel een voorafspiegeling van de
weg die hij moet gaan. De tweede keer gaat het om de tocht
naar Jeruzalem en Golgota. Daarover lezen we bij Lucas (12:59)
dat Jezus zegt: "Ik moet een doop ondergaan en hoe beklemd
voel ik mij totdat het volbracht is". Die woorden komen
terug bij Johannes; volgens Johannes zijn het de laatste
woorden van Jezus: "Het is volbracht." Wat zou daarmee bedoeld
zijn?
Wat hier wordt verteld vormt het hart van het evangelie. Je
kunt je daarbij de vraag stellen of in wezen niet elk leven
een weg is naar beneden: want wacht ons allen aan het einde
niet de eenzaamheid? De verlatenheid? De angst om opgelost te
worden in een niets? In vergetelheid? En is de laatste verzoeking
niet om te denken: er is geen God?
Er is gezegd:
Eierschalen, tot de rand toe gevuld
met tranen dragen wij
behoedzaam door de tijd
In de spiegels onzer ogen
rijst de wereld onherbergzaam op
overal zijn wij geweest
nergens keren wij terug
Beladen met herinneringen
buigen we ons naar de aarde toe
onwetend en zonder wijsheid
welken wij spoorloos uit het licht
(Hanny Michaelis)
Er is ook gezegd:
De dood - die is nu eenmaal een vanzelfsprekendheid. Die
dienen we te aanvaarden. Het is niet anders.
Het evangelie van Johannes lijkt dit allemaal tegen te
spreken. Met name klinkt dat door in die woorden "Het is
volbracht". Wat Johannes wil laten horen is dat we het lijden,
en de dood nooit gewoon mogen gaan vinden. Want de maatstaf is
de schepping, het leven: we zijn geboren uit liefde en in
liefde voor eeuwig verbonden met de schenker van de
levensgeest. Maar: als het dan toch moet, dan worden we
uitgedaagd om ondanks alle duisternis onze menselijkheid te bewaren.
Maar: kan dat wel? In hoeverre heeft de angst voor de dood ons in zijn
greep?
Over Jezus wordt verteld dat hij wordt verraden en ter dood
gebracht. Maar ook dat hij trouw bleef aan wie hij wilde zijn.
En dat hij daarmee een stille protest is tegen alle onrecht en
respectloosheid.
Over Jezus wordt ook verteld, dat hij wordt ondergedompeld in
een poel van lijden - maar ook: dat hij wordt verhoogd en
bewaard in eeuwige liefde - omdat hij het volbrengt: om mens
te zijn zoals de mens is bedoeld - voor eeuwig in liefde
verbonden met God.
De woorden "het is volbracht" wijzen ook terug naar het verhaal
waarmee alle evangeliën beginnen: het verhaal over de
beproevingen van Jezus in de woestijn. Ook dat verhaal is een
afspiegeling van alles wat nog volgt. En ook in dat verhaal
wordt verteld dat Jezus niet ontrouw wordt aan de God, die hij
zijn vader noemt en met wie hij door een eeuwige band van
liefde is verbonden. "Het is volbracht".
Zijn levensgeheim - dat tegelijkertijd het levensgeheim is van elk mens -
werd ooit als volgt verwoord:
Er schuilt een gedaante in mijn eigen 'ik'
die anders is en levender en vrijer
die in zichzelf geen muren kent en tralies
geen eigendunk heeft en geen geldingsdrang
die zich weet los te maken uit de windsels
van angst en gal en treurig zelfbeklag
die opengaat en ademt in de ruimte
en luisteren wil, geduld heeft, troosten kan
en minnend inziet wat een ander mens bezielt
die geen bedenkingen, geen grenzen kent
en lachend geeft en deelt vanuit een wijd besef
dat allen op de aarde één zijn
en dat geen lot ons breken kan
omdat wij gronden in de echte liefde.
Soms in het donker kijkt dat diepste 'ik' mij aan
en ik herken het als de levende ikoon
van wat ons ooit is aangezegd:
de nieuwe mens in mij en iedereen verborgen
zo ver, zo ver - maar onder ons bereik ...
(Catharina Visser)
AMEN.
Lezingen:
Johannes 18:1 - 19:30
Johannes 18
1 Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging hij met zijn
leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek. Daar liep hij
een olijfgaard in, met zijn leerlingen. 2 Judas, zijn
verrader, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn
leerlingen samengekomen. 3 Judas ging ernaartoe, samen met een
cohort soldaten en dienaren van de hogepriesters en de
farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns.
4 Jezus wist precies wat er met hem zou gebeuren. Hij liep
naar hen toe en vroeg: 'Wie zoeken jullie?' 5 Ze antwoordden:
'Jezus uit Nazaret.' 'Ik ben het,' zei Jezus, terwijl Judas,
zijn verrader, erbij stond. 6 Toen hij zei: 'Ik ben het,'
deinsden ze achteruit en vielen op de grond. 7 Weer vroeg
Jezus: 'Wie zoeken jullie?' en weer zeiden ze: 'Jezus uit
Nazaret.' 8 'Ik heb jullie al gezegd: "Ik ben het,"' zei
Jezus. 'Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.' 9
Zo gingen de woorden in vervulling die hij gesproken had:
'Geen van hen die u mij gegeven hebt, heb ik verloren laten
gaan.' 10 Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich
had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem
zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf. 11 Maar Jezus
zei tegen Petrus: 'Steek je zwaard in de schede. Zou ik de
beker die de Vader mij gegeven heeft niet drinken?'
12 De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars
grepen Jezus en boeiden hem. 13 Ze brachten hem eerst naar
Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar
hogepriester 14 en hij was het die de Joden had voorgehouden:
'Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.' 15 Simon
Petrus liep met een andere leerling achter Jezus aan. Deze
andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het
paleis van de hogepriester in, 16 maar Petrus bleef buiten bij
de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van
de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de
portierster en nam Petrus mee naar binnen. 17 Het meisje sprak
Petrus aan: 'Ben jij soms ook een leerling van die man?' 'Nee,
ik niet,' zei hij. 18 De slaven en de gerechtsdienaars stonden
zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het
koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen.
19 De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en
over zijn leer. 20 Jezus zei: 'Ik heb in het openbaar tot de
wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen
waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel,
en nooit heb ik iets in het geheim gezegd. 21 Waarom
ondervraagt u mij? Vraag het toch aan de mensen die mij
gehoord hebben, zij weten wat ik gezegd heb.' 22 Toen Jezus
dat zei gaf een van de dienaren die erbij stonden, hem een
klap in het gezicht: 'Is dat een manier om de hogepriester te
antwoorden?' 23 Jezus zei: 'Als ik iets verkeerds gezegd heb,
zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat ik heb
gezegd, waarom slaat u me dan?' 24 Daarna stuurde Annas hem
geboeid naar Kajafas, de hogepriester.
25 Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. 'Ben
jij soms ook een leerling van hem?' vroegen ze. 'Nee,'
ontkende Petrus, 'ik niet.' 26 Maar een van de slaven van dehogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor
had afgeslagen, zei: 'Maar ik heb toch gezien dat je bij hem
was in de olijfgaard?' 27 Weer ontkende Petrus, en meteen
kraaide er een haan.
28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was
nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, om
zich niet te verontreinigen voor het pesachmaal. 29 Daarom
kwam Pilatus naar buiten en vroeg: 'Waarvan beschuldigt u deze
man?' 30 Ze antwoordden: 'Als hij geen misdadiger was, zouden
we hem niet aan u uitgeleverd hebben.' 31 Pilatus zei: 'Neem
hem dan mee, en veroordeel hem volgens uw eigen wet.' Maar de
Joden wierpen tegen: 'Wij hebben het recht niet om iemand ter
dood te brengen.' 32 Zo ging de uitspraak van Jezus in
vervulling waarin hij aanduidde welke dood hij sterven zou.
33 Nu ging Pilatus het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij
zich komen en vroeg hem: 'Bent u de koning van de Joden?' 34
Jezus antwoordde: 'Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen
dit over mij gezegd?' 35 'Ik ben toch geen Jood,' antwoordde
Pilatus. 'Uw volk en uw hogepriesters hebben u aan mij
uitgeleverd - wat hebt u gedaan?' 36 Jezus antwoordde: 'Mijn
koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap
bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten
hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd.
Maar mijn koninkrijk is niet van hier.' 37 Pilatus zei: 'U
bent dus koning?' 'U zegt dat ik koning ben,' zei Jezus. 'Ik
ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te
getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar
wat ik zeg.' 38 Hierop zei Pilatus: 'Maar wat is waarheid?'
Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten. 'Ik heb
geen schuld in hem gevonden,' zei hij. 39 'Maar het is bij u
gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat - wilt u dat ik
de koning van de Joden vrijlaat?' 40 Toen begon iedereen te
schreeuwen: 'Hem niet, maar Barabbas!' Barabbas was een
misdadiger.
19
1 Toen liet Pilatus Jezus geselen. 2 De soldaten vlochten een
kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden hem
een purperen mantel aan. 3 Ze liepen naar hem toe en zeiden:
'Leve de koning van de Joden!', en ze sloegen hem in het
gezicht. 4 Pilatus liep weer naar buiten en zei: 'Ik zal hem
hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen
enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.' 5 Daarop kwam
Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen
mantel aan. 'Hier is hij, de mens,' zei Pilatus. 6 Maar toen
de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze
te schreeuwen: 'Kruisig hem, kruisig hem!' Toen zei Pilatus:
'Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet
waaraan hij schuldig is.' 7 De Joden zeiden: 'Wij hebben een
wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van
God heeft genoemd.' 8 Toen Pilatus dat hoorde werd hij erg
bang. 9 Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus:
'Waar komt u vandaan?' Maar Jezus gaf geen antwoord. 10
'Waarom zegt u niets tegen mij?' vroeg Pilatus. 'Weet u dan
niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te
kruisigen?' 11 Jezus antwoordde: 'De enige macht die u over
mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij
aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.' 12 Vanaf dat momentwilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: 'Als u die
man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen
die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de
keizer.' 13 Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen
en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten
Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. 14 Het was rond het
middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei
tegen de Joden: 'Hier is hij, uw koning.' 15 Meteen
schreeuwden ze: 'Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met
hem!' Pilatus vroeg: 'Moet ik uw koning kruisigen?' Maar de
hogepriesters antwoordden: 'Wij hebben geen andere koning dan
de keizer!' 16 Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te
laten kruisigen.
Jezus gekruisigd en begraven
Zij voerden Jezus weg; 17 hij droeg zelf het kruis naar de
zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota. 18 Daar
kruisigden ze hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en
Jezus in het midden. 19 Pilatus had een inscriptie laten maken
die op het kruis bevestigd werd. Er stond op 'Jezus uit
Nazaret, koning van de Joden'. 20 Het stond er in het
Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar
Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze
inscriptie door veel Joden gelezen. 21 De hogepriesters van de
Joden zeiden tegen Pilatus: 'U moet niet "koning van de Joden"
schrijven, maar "Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van
de Joden".' 22 'Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven,'
was het antwoord van Pilatus.
23 Nadat ze Jezus gekruisigd hadden, verdeelden de soldaten
zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar zijn
onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden. 24
Ze zeiden tegen elkaar: 'Laten we het niet scheuren, maar
laten we loten wie het hebben mag.' Zo ging in vervulling wat
de Schrift zegt: 'Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en
wierpen het lot om mijn gewaad.' Dat is wat de soldaten deden.
25 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder met haar
zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala. 26
Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van
wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: 'Dat is uw
zoon,' 27 en daarna tegen de leerling: 'Dat is je moeder.'
Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.
28 Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift
geheel in vervulling te laten gaan zei hij: 'Ik heb dorst.' 29
Er stond daar een vat zure wijn; ze staken er een majoraantak
met een spons in en brachten die naar zijn mond. 30 Nadat
Jezus ervan gedronken had zei hij: 'Het is volbracht.' Hij
boog zijn hoofd en gaf de geest.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2009.