Cathédrale Nôtre Dame, 13de eeuw
beschilderd marmer,
Lausanne.

Preek gehouden in de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Apeldoorn op zondag, 21 juni 2009
De lezingen waren:
Job 30:16-25
Marcus 4: 35-41


OVERWEGINGEN

"Laten we het meer oversteken". Daarmee begint het verhaal van Marcus. In de Griekse tekst van het evangelie komt het woord 'meer' evenwel niet voor. Volgens deze Griekse tekst zegt Jezus: "Laten we oversteken". Misschien bedoelt hij het wel in overdrachtelijke zin: het verhaal staat midden tussen een aantal gelijkenissen over het koninkrijk van God.

De vertalers vonden het klaarblijkelijk nodig om - ter wille van de duidelijkheid - te vermelden dat het in dit geval toch wel moest gaan over het meer van Galilea. Daar waren Jezus en zijn leerlingen immers op dat moment? Misschien hebben ze het Lucasevangelie er naast gelegd: Lukas vertelt zo ongeveer hetzelfde verhaal; en die laat Jezus wèl zeggen "Laten we het meer oversteken". Een voorbeeld van historiserend bijbellezen: antwoorden zoeken op vragen zoals 'waar was het?', 'wat gebeurde en precies?' en 'wat heeft Jezus toen gezegd'?. Persoonlijk zoek ik liever naar de verschillen, om te kijken od valt te achterhalen wat een evangelist nu eigenlijk wil vertellen.

Een verschil met het Lucasverhaal is dat in dat verhaal dan ook het Griekse woord voor 'meer' voorkomt - limnè - : Marcus laat dat woord niet horen. Marcus gebruikt aan het einde het woord Griekse woord voor 'zee': thalassa. Het lijken zo op het oog misschien onbelangrijk details. Maar: wie het verhaal over Jona naast dat van Marcus legt kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de evangelist zich door dat verhaal heeft laten inspireren. Het schip bijvoorbeeld, waarvan in beide verhalen sprake is, heeft een prymnè: een achtersteven; een gedeelte waarop je je kunt terugtrekken. Van Jezus wordt dan ook gezegd dat hij daar, achter op het schip, gaat slapen.
Duidelijk is dus dat hier geen sprake van zo'n vissersbootje zoals die in gebruik waren op het meer van Galilea. Dat lijkt erop te wijzen dat Marcus bewust het beeld wil oproepen van een storm op zee. "Wie is het toch, dat zelfs de winden en de zee hem gehoorzamen?" Weliswaar gebruiken de vertalers van het Marcusevangelie ook hier opnieuw het woord 'meer': dat is wel consequent als je dat woord aan het begin eerst zelf invoegt, maar nu staat er in het grieks toch ècht het woord 'thalassa', de zee.

Wat zou Marcus met dit verhaal nu eigenlijk willen zeggen? Wat zou hij voor een reactie aan zijn lezers willen ontlokken?
Er zijn een aantal mogelijkheden:

- misschien hoopt hij dat de lezers aan het einde zeggen: "Werkelijk, Jezus is een groot profeet, groter dan Jona!" Op die manier zou het profetische in Jezus worden benadrukt.

- een andere mogelijkheid is, dat Marcus zijn lezers het antwoord wil ontlokken op de vraag, die de leerlingen zichzelf stellen: "Wie is deze, dat zelfs de winden en de zee aan hem gehoorzamen?" In dat geval moet de lezer wel concluderen: "Er is er maar één antwoord mogelijk: God, de Ene!" Zo opgevat zou de evangelist zijn lezers willen oproepen om de goddelijkheid van Jezus te willen erkennen.
- een derde optie is, dat de nadruk moet liggen op de vrees die ontstaat bij de leerlingen. De vertalers gebruiken het woord 'schrik'; maar ook dat is een ongelukkige vertaling. Want: waar schrikken de leerlingen van? Niet van de storm. Als je het verhaal op de voet volgt lijken ze tijdens de storm hun hoofd niet te verliezen. De schrik ontstaat op het moment dat ze zich gaan realiseren wie Jezus is; en dan wordt er een uitdrukking gebruikt die in de bijbel veel vaker voorkomt - en die we bijvoorbeeld goed kennen uit het Kerstverhaal: 'zij vreesden met grote vreze'. Het is een staande uitdrukking, die betrekking heeft op goddelijke verschijningen. Als God zich laat zien, wordt een mens door vrees bevangen. Vertelt Marcus dit verhaal dan om zijn lezers te binnen te brengen, dat er wonderen bestaan? Onmogelijke mogelijkheden? Voldoende reden om Godvrezend te zijn?

====

Laten we elk van deze drie mogelijkheden nog wat nader bekijken.

Jezus: een groot profeet?
"Werkelijk Jezus is een groot profeet - groter dan Jona!"
Het woord profeet verwijst naar een spreken van God door bemiddeling van een mens. Het is nooit de profeet zelf die spreekt, maar God die bij monde van de profeet het woord neemt. In dit verhaal over de storm lijkt zo op het eerste gezicht deze gedachte toch wat moeilijk in te passen. Nu zou je daar misschien toch ook nog anders naar kijken. Er is wel eens gezegd: "God spreekt niet, maar we horen soms wèl zijn Stem". Tegen die achtergrond is het niet ondenkbaar dat mensen door het optreden van een ander mens zo geraakt worden, dat we door die ander geconfronteerd worden met een andere, goddelijke waarheid.

Er staan in de bijbel heel wat verhalen waarin verteld wordt over ontmoetingen van mensen met Jezus, die ingrijpende gevolgen hadden; omdat mensen zich, als gevolg van zo'n ontmoeting, niet langer onbegrepen of uitgestoten voelden. Of omdat mensen ervoeren hoe Jezus hen ontmaskerde - hen liet zien wat ze nog nooit zo hadden gezien. Jezus als profeet die een andere waarheid aan het licht brengt: daar kun je je iets bij voorstellen. Maar toch niet zo zeer in verbinding met dit verhaal over de storm. Tenzij je het verhaal verbindt met dat van Jona.

Jona was het voorbeeld van een halfslachtige profeet, die zich steeds onttrok aan zijn goddelijke opdracht omdat hij daar eigenlijk geen fiducie in had. Hij was boos op God, omdat die het onmogelijke van hem vroeg. Jezus dóet echter 'het onmogelijke': want wie ècht gelooft kan bergen verzetten.
Tegen die achtergrond krijgt het verhaal over de storm de betekenis als een illustratie van wat het geloof vermag.
Zou dat zijn wat Marcus bedoelt te zeggen?

Jezus: God incognito?
Velen van ons zullen zich ook daar maar weinig bij kunnen voorstellen. Persoonlijk houd ook ik het ook liever op een beeld van Jezus, als iemand die door en door mens is; en waardoor ik mij met hem verbonden en verwant kan weten. Een gids op de levensweg, die ons woorden aanreikt voor die aspecten van mens-zijn waardoor het leven zijn glans krijgt, zoals: barmhartigheid, vergeving, verzoening, trouw, en de bereidheid om de ander hoger te achten dan je zelf.

Woorden, waarover een dichter eens schreef:

Stroeve piepende laden
vol vergeelde woorden
die geen mens meer kent

maar sommige woorden zijn
met eeuwigheid besmet
en 't sterven niet gewend

ze wringen zich door kieren
naar buiten naar de zon
tot ieder ze weer kent

Het verhaal over de storm geeft echter weinig aanleiding om te veronderstellen dat het Marcus erom te doen zou zijn om de menselijkheid van Jezus te illustreren.

Godvrezendheid
En dan is er nog die derde mogelijkheid en moeten we ons vereenzelvigen met de leerlingen? En moet de nadruk vallen op het overweldigende gebeuren waarin ineens iets van een goddelijke werkelijkheid ervaarbaar wordt? Hebt u zoiets wel eens meegemaakt? Dat u het gevoel had: nu wordt ik geconfronteerd met een onmogelijke mogelijkheid? Met een ultieme waarheid? Dat kan zijn in de gestalte van het oordeel - waardoor de door ons altijd gekoesterde waarheden ineens leugens blijken te zijn: je dacht nog zo dat ...., en ineens vallen de schellen van je ogen. Het kan ook in de gestalte van de genade: wat mij nu ten deel valt.... waar heb ik dat aan te danken?

Ik denk daarbij aan iemand die zich altijd had afgevraagd of zijn bestaan er nu eigenlijk wel toe deed. Die werd ernstig ziek, levensbedreigend. En ontdekte op dat moment dat er heel wat mensen erg verdrietig om waren. Waarom heb ik nooit eerder gezien, dat mensen om mij gaven? Dit kan toch niet waar zijn! Wat pijnlijk om te moeten constateren dat ik me altijd heb vergist.

Waar het goddelijke licht ineens op onze werkelijkheid valt kan die werkelijkheid er heel anders blijken uit te zien. En kan er sprake van verbijstering. 'Onmogelijke mogelijkheden'.

En juist op zulke momenten kunnen de woorden van Jezus je te binnen vallen: "Had je dan zo weinig geloof? Was je dan zo blind? Had je dan nog niet in de gaten...

Misschien zijn wij daar inderdaad wel blind voor. Als je met een kind op de arm in de spiegel kijkt ziet het kind niet zichzelf: het kind ziet de drager. Maar misschien kunnen wij niet meer zo kijken. En zijn wij langzamerhand anders gaan kijken - en kijken we voorbij aan God.

Ander voorbeeld. Iemand vertelde me ooit als kind lang watervrees gehad te hebben. Die ging pas over toen ze ontdekte dat het water, behalve angstaanjagende eigenschappen, ook dragende kracht bezat. Zouden we zo niet ook, als we wèrkelijk voluit willen leven, niet eerst moeten ontdekken dat ons leven een werkelijkheid is bij gratie van een onzichtbare stroom die het leven draagt? En zouden we niet eerst moeten ontdekken, dat we ons aan die stroom kunnen toevertrouwen?

"Laten we naar de overkant gaan": het is niet ongerijmd om te veronderstellen dat we deze woorden misschien wel moeten verbinden met de gelijkenissen over Gods werkelijkheid. En nodigt Jezus ons uit om de oversteek te maken van een leven binnen de ons vertrouwde horizontale dimensies naar een bestaan in het licht van verticale dimensies. Zo'n oversteek brengt een storm teweeg: de vraag is of we die storm doorstaan. Dat kan alleen als we anders leren kijken, als we ons vertrouwen vestigen op de stroom van licht en lucht die ons leven voedt.

je waait door mij heen
als de wind
ik adem je in, ik zing je
en toch ben je nergens

van overal kijk je me aan
en iedere mens draagt jouw glorie
ongekend
maar waar zijn je ogen
waar is je stem

verborgen in alles ga je rond
hoe kan ik je vinden
streel mij, doe mij aan
daal in mij neer en zeg me
dat j ij het bent ik wil je minnen

maar wees niet zo ver
en maak je bekend
wat kun je beginnen
zonder mij

                    (Catharina Visser)


DE LEZINGEN: Job: 30:15-26
15 Verschrikkingen storten zich over me uit,
mijn eer wordt weggevaagd als door de wind,
als een wolk vervliegt mijn aanzien.
16 Nu stroomt het leven uit mij weg,
ik ontsnap niet meer aan mijn ellende.
17 's Nachts jaagt hij helse pijnen door mijn botten,
het bloed in mijn aderen komt niet tot rust.
18 Hij rukt met geweld aan mijn kleed,
omklemt mij met de kraag van mijn mantel.
19 Hij heeft me neergesmeten in het slijk
en ik ben als stof, als as geworden.

20 Ik roep u om hulp, maar u antwoordt niet;
ik sta voor u, maar u wilt mij niet zien.
21 U bent wreed voor mij geworden,
met al uw kracht hebt u zich tegen mij gekeerd.
22 U tilt me op en laat me rijden op de wind,
uw woedende storm schudt mij heen en weer.
23 Ja, ik weet dat u mij naar de dood drijft,
naar het huis van samenkomst voor alle levenden.
24 Maar keert men zich tegen een mens in nood,
wanneer hij, de ondergang nabij, om hulp roept?
25 Heb ik niet gehuild om wie in nood verkeerde?
Had ik geen medelijden met de behoeftige?
26 Ik hoopte op het goede, maar het kwade kwam,
het licht verwachtte ik, maar de duisternis brak aan.

Marcus 4:35-41
35 Aan het eind van die dag, toen het avond was geworden, zei hij tegen hen: 'Laten we het meer oversteken.' 36 Ze stuurden de menigte weg en namen hem mee in de boot waarin hij al zat, en voeren samen met de andere boten het meer op. 37 Er stak een hevige storm op en de golven beukten tegen de boot, zodat die vol water kwam te staan. 38 Maar hij lag achter in de boot op een kussen te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: 'Meester, kan het u niet schelen dat we vergaan?' 39 Toen hij wakker geworden was, sprak hij de wind bestraffend toe en zei tegen het meer: 'Zwijg! Wees stil!' De wind ging liggen en het meer kwam helemaal tot rust. 40 Hij zei tegen hen: 'Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?' 41 Ze werden bevangen door grote schrik en zeiden tegen elkaar: 'Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?'

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2009.