Je zult niet moorden! Kaïn doodt Abel, kapiteel van een zuil, kathedraal in Autun, XIIde eeuw. |
![]() |
'Wat is er na Jezus wat er daarvoor niet was?'
Hoe staan wij in het leven? En wat wij 'geloof' noemen: waar
bestaat dat eigenlijk uit? Marcus vertelt over de ontmoeting
van Jezus met iemand die veel bezit. Hij suggereert dat het
bij 'geloven' er niet zozeer om gaat of je ethisch handelt; de
man die een ontmoeting heeft met Jezus zegt, dat hij altijd
keurig heeft geleefd: geen moord gepleegd, geen ontucht
bedreven, geen dief geweest, niet gelogen, niemand beroofd...,
kortom: op zijn gedrag is niet veel aan te merken. Dan ziet
Jezus hem aan, en uit het vervolg blijkt dat er met zijn
geloof iets aan de hand is. De vraag, waar het bij geloven om
gaat, is: waaraan ontlenen we onze zekerheid. En het enig
goede antwoord is: in vertrouwen op God. Geloof heeft alles te
maken met de wijze waarop wij ons bestaan ervaren.
Wanneer je het verhaal van Marcus legt naast de lezing uit
Deuteronomium, dan dringt de vraag zich op: wat is er na Jezus
wat er daarvoor niet was? Want in Deuteronomium lezen we dat
in de Joodse traditie sedert mensenheugenis het besef bestond
dat door Marx opnieuw werd verwoord: 'bezit is diefstal'. Je
mag best iets bezitten; als je je maar realiseert dat je daar
feitelijk nauwelijks aanspraak op kunt maken. Want de wereld
is van ons allemaal. Alles wat we bezitten, bezitten we niet
omdat we er recht op hebben maar omdat het ons is toegevallen.
Dat geldt voor het feit dat we er zijn; en voor het feit dat
we een tijdje mogen leven. Niemand van ons heeft erom gevraagd
geboren te worden. Wanneer we het bestaan ervaren als een
geschenk uit de hemel vloeit daaruit voort dat we oog hebben
voor de belangen van andere schepselen. Samen bezitten we
alles wat er nodig is om daarvan te kunnen leven. Er is genoeg
voor iedereen. We weten dat ook wel; jaarlijks voeren we dat
op als ritueel: wanneer we het avondmaal houden. Als er aan de
avondmaalstafel wordt gezegd dat er plaats is voor iedereen,
ongeacht of hij nu wel of niet bij een kerk hoort, dan is dat
een verwijzing naar diezelfde waarheid. Het avondmaal is een
heilig spel, dat verwijst naar de waarheid omtrent ons
bestaan.
Als er mensen zijn, die krap zitten moeten worden geholpen,
met kosteloze leningen. Mensen met schulden moeten een nieuwe
kans krijgen. Mensen met bezit moeten afstand van doen van
datgene wat ze niet echt nodig hebben. Wie zijn verstand
gebruikt en het leven, zowel dat van zichzelf als van anderen
kan zien als een geschenk, zal ook geen moeite mee hebben om
de logica van deze gedachtegang te begrijpen.
Maar de bijbelschrijvers waren natuurlijk realistisch genoeg
om te beseffen dat de werkelijkheid doorgaans anders is, en
dat mensen daar niet leven zoals het eigenlijk wel zou moeten.
Vandaar de oproep om dan in elk geval van elk zevende jaar een
sabbatsjaar te maken. In een sabbatsjaar moeten alle schulden
worden kwijtgescholden.
Aardig is te weten, dat men in het oude China ongeveer net zo
dacht: op oudejaarsavond moesten mensen met schulden, als het
donker werd, een lantaarntje opsteken. En een schuldeiser
moest, om aanspraak te kunnen maken op aflossing van de schuld,
de schuldenaar vinden voordat het te laat was: vóór
twaalf uur 's nachts, want om 12 uur 's nachts mocht het
lantaarntje worden gedoofd. En vanaf dat moment kon de
schuldeiser geen aanspraken meer maken op het inlossen van de
schuld. U ziet daaraan dat het niet typisch Joods of
Christelijk is: de gedachte dat eigendom een merkwaardig
begrip is.
In het verhaal over Jezus en de rijke jongeling gaat het in
wezen om hetzelfde: zoek je zekerheid toch niet in je bezit!
Begin nu eens schoon schip te maken. Verkoop alles wat je hebt
en geef de opbrengst weg aan de mensen die het nodig hebben.
Dan kun je als het ware opnieuw beginnen: net zoals toen je
geboren werd - je opnieuw gaan realiseren wat het betekent om
er te mogen zijn.
Onze samenleving is geseculariseerd: betekent dit in wezen
niet dat mensen geen oog meer hebben voor wat in de
scheppingsmythen wordt verbeeld: namelijk, dat wij geen
rechten kunnen doen gelden op aardse goederen. Onze manier van
kijken naar de werkelijkheid is egocentrisch. Niet voor niets
wordt in de evangeliën zo vaak gesproken over blinden: mensen
die de werkelijkheid wel zien, maar tegelijkertijd ook niet.
Want in de wereld, zoals die is geworden zijn mensen gaan
denken in termen van 'eigendom' en 'bezit' en in samenhang
daarmee aan macht en status.
Jezus spreekt met enige regelmaat over het rijk van God dat
onder ons is, onder handbereik zelfs: maar tegelijkertijd is
het verborgen. Ligt dat aan God? Of ligt dat aan ons? Aan onze
manier van kijken? Aan de wijze waarop we ons bestaan ervaren:
als een strijdperk, waarin je moet zien te overleven.
We zeggen tolerant en gastvrij te zijn: maar zijn we dat ook
echt? Is er, wat ons betreft, werkelijk plaats voor
vreemdelingen in onze samenleving? En zijn we werkelijk bereid
om eerlijk te delen?
Waar komt de angst vandaan voor Islamisering van deze
samenleving? En voor instroom van vreemdelingen? Waar zijn we
dan precies bang voor? Voor het verlies van verworven rechten?
Hoe komt het toch dat we zo idioot veel consumeren: veel meer
dan we nodig hebben? We zijn daar zo aan gewend, dat we dat
langzamerhand heel normaal vinden. Ook al weten we best dat we
roofbouw plegen op deze aarde.
Ja, hoe komt het toch dat we zo vaak praten over de armoede in
de wereld, terwijl we tegelijkertijd er alles aan doen om onze
eigen belangen veilig te stellen?
Wat is er na Jezus, wat er daarvoor niet was? Wanneer je de
teksten neemt zou je kunnen zeggen: eigenlijk niets. Jezus
staat in de oude Joodse traditie en voegt daar niets nieuws
aan toe. Hij herinnert de mensen in zijn tijd eraan dat er
(ook toen al) sprake was van verkwisting, van rijk en arm, van
machtsmisbruik, van ongelijkheid en van schriftgeleerden en
priesters die zelf ongeloofwaardig waren geworden: omdat ze
waren ingekapseld in een samenlevingssysteem dat bepaald werd
door corruptie en vriendjespolitiek.
Wat er na Jezus wel is en wat er daarvoor niet was is, wat er
van deze Jezus is gemaakt: door de kerk, door ons - de mensen
van de kerk. De mensen na hem hebben van die Jezus een koning,
een priester, een profeet, een zoon van God, ja zelfs God zèlf
in mensengedaante gemaakt. Zèlf zou hij zich in de vele titels
die hem zijn toegedacht waarschijnlijk niet herkennen.
Christus koning bijvoorbeeld: is dat niet een politiek
statement - spiegel van een politieke droom over een kerk die
het in deze wereld plaatsvervangend voor het zeggen zou moeten
hebben? Onder leiding van een plaatsvervanger - een paus?
"Theocratie" heet dat. Iets daarvan vind je ook nog terug in
de status van ons koningshuis. Lees het 'Wilhelmus' er maar
eens op na. Pas sedert Luther en Calvijn ontstond er kritiek
op de aanspraken van de kerk. Zij propageerden een strikte
scheiding van kerk en staat. "Geloven doe je maar thuis!",
werd toen het parool.
Maar de kwestie speelt tot op de dag van vandaag: dat blijkt
wel uit de discussies over hoofddoekjes en bourka's in de
openbare ruimte, in rechtbanken en op scholen. En uit de
wereldwijde kerkpolitieke activiteiten van het Vaticaan. En
uit de discussies over de vraag waarom Islamieten niet, op
grond van hun geloof, hun eigen rechtbanken zouden mogen
hebben, waarin recht gesproken wordt volgens de goddelijke
openbaring zoals die in de koran zis te vinden.
En het priesterschap van Christus? Dat stamt uit de wereld van
rituelen. De priester voltrekt de zoenoffers. Zo
bewerkstelligen zij een verzoening tussen wat feitelijk
onverzoenlijk is; en verkondigen zij vergeving over wat in de
profane wereld als onvergeeflijk geldt: misdaden tegen de
mensheid bijvoorbeeld. En genocide. Door het offer van Jezus
mogen we weten dat onze misstappen, al zijn die nog zo
gruwelijk, ons worden vergeven: zo leerde de kerk het eeuwen
lang.
En Christus als profeet? Dat komt misschien nog het meeste
overeen met wat Jezus inderdaad is geweest en hoe hij ook
zichzelf zag - als iemand die stond in de traditie van de
profeten en die probeerde om mensen weer te laten kijken door
ogen, die ontleend waren aan die oude Joodse traditie rond een
Scheppergod die niet anders van ons vraagt dan respect voor al
wat leeft.
Alles overziende zou je je kunnen afvragen of de kerk van
Jezus niet een gestalte heeft gemaakt, die misstanden
rechtvaardigt, omdat de mens is niet opgewassen is tegen de
verzoekingen van hebzucht, gierigheid, machtsdenken en al die
andere zonden. Hoe de kerk en het geloof, en met name de
Christologie, dikwijls misbruikt heeft voor machtspolitiek,
voor eigen gewin en voor het vergoelijken van vormen van
onderdrukking, die het daglicht niet kunnen verdragen, hoeft
hier - denk ik - niet nader toegelicht te worden.
Kortom: de vraag is dan ook gerechtvaardigd of veel
Christologie er niet toe heeft geleid dat juist dat in de
schaduw werd gesteld waar het in het geloof toch eigenlijk
allemaal om is begonnen: om God. Om Godservaring.
Misschien is de vraag naar Christus ook wel gemakkelijker om
te beantwoorden dan de vraag naar God. Want: waar hebben we
het over? Niet over een man op een wolk, die aan de touwtjes
trekt. En ook niet over een mysterie, waar niets over valt te
zeggen: want waar niets over valt te zeggen, moeten we maar
liever ook niets zeggen. Ik denk dat het woord God te maken
heeft met de wijze waarop we worden aangesproken: door de
natuur; door de naaste; door wat ons is toevertrouwd als
kostbaar geschenk. Ik denk dat het woord God te maken heeft
met 'bestaanservaring'. En de wijze waarop we vanuit die
ervaring ook verbonden weten met en verantwoordelijk weten
voor de werkelijkheid waar we zèlf onvoorwaardelijk mee zijn
verbonden. Een werkelijkheid, die zich ook in de tijd
uitstrekt van 'lang vóór wij er waren' tot 'nog lang nadat wij
er al niet meer zijn'.
Ze zijn ons maar geleend
de vele mooie dingen
die lief, vertrouwd en veilig
ons dagelijks omringen.
Het is ons maar geleend
gezondheid, welvaart, leven;
en wij pakken het aan
als was het ons gegeven.
Het is ons maar geleend,
alles waarvoor wij sparen,
alles, wat we beminnen,
alles, wat we bewaren.
Ze zijn ons maar geleend,
de vele aardse dingen;
ons onbetwistbaar eigendom
zijn de herinneringen.
(R. Asscher-v.d. Molen)
AMEN.
DE LEZINGEN:
Deuteronomum 15:1-11
1 Elk zevende jaar moet u algemene kwijtschelding verlenen. 2
Dat houdt het volgende in: elke schuldeiser moet iedereen die
iets van hem heeft geleend zijn schuld kwijtschelden; hij mag
zijn volksgenoot, zijn broeder, niet tot afbetaling dwingen,
want de kwijtschelding is afgekondigd in de naam van de HEER.
3 Van een buitenlander mag u wel betaling vorderen, maar wat u
van een volksgenoot te goed hebt moet u kwijtschelden. 4
Overigens zal niemand van u in armoede leven, zozeer zal de
HEER u zegenen in het land dat hij u in bezit zal geven, 5
tenminste, als u hem gehoorzaamt en de geboden die ik u vandaag
voorhoud zorgvuldig naleeft; 6 dan zal de HEER, uw God, u
zeker zegenen, zoals hij beloofd heeft. U zult aan veel volken
leningen verstrekken, maar zelf hoeft u niet te lenen. U zult
over veel volken macht uitoefenen, maar zij niet over u.
7 Zou er in een van de steden in het land dat de HEER, uw God,
u zal geven toch iemand uit uw eigen volk gebrek lijden, dan
mag dat u niet koud laten. U mag uw hand niet op de zak houden,
8 maar u moet diep in de buidel tasten en hem lenen zo
veel als hij nodig heeft. 9 Wees niet zo berekenend om bij
uzelf te denken: Het zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding,
komt eraan - waardoor u zich afsluit voor de ellende van
uw volksgenoot en hem met lege handen laat gaan. Als hij dan
de HEER zijn nood klaagt om wat u hem hebt aangedaan, zal het
u als zonde worden aangerekend. 10 Geef hem dus ruimhartig en
zonder spijt, en de HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles
wat u doet en onderneemt. 11 Armen zullen er altijd zijn bij
u. Daarom druk ik u op het hart om vrijgevig te zijn tegenover
iedereen in uw land die in armoede leeft of er slecht aan toe
is.
Marcus 10:17-31 (Naardense bijbel)
Als hij wil uittrekken
om zijn weg te vervolgen,
komt er één naar hem toe gerend;
hij valt op de knieën
en stelt hem de vraag: goede meester,
wat moet ik doen
om het eeuwige leven te beërven?
Maar Jezus zegt tot hem:
wat noem je mij goed?-
niemand is goed, behalve één: God;
de geboden weet je:
je zult niet moorden,
je zult geen ontucht plegen,
je zult niet stelen,
je zult geen vals getuigenis spreken,
je zult niemand beroven,
eer je vader en je moeder!
Maar hij brengt tot hem uit:
leermeester, over dat alles heb ik gewaakt
van mijn jeugd af!
Jezus kijkt hem aan, krijgt hem lief
en zegt tot hem:
één ding ontbreekt je;
ga heen, al wat je hebt, verkoop het
en geef het aan de armen,
en je zult
een schat in de hemel hebben;
kom dan hierheen en volg mij!
Maar bij dat woord
wordt hij treurig
en bedroefd gaat hij weg,
want hij is iemand
die vele bezittingen heeft.
Jezus kijkt om zich heen
en zegt tot zijn leerlingen:
hoe moeilijk zullen zij
die het nodige al hebben
het koninkrijk van God binnenkomen!
De leerlingen
hebben zich verbaasd over zijn woorden.
Maar ten antwoord zegt Jezus
wéér tot hen: kinderen,
hoe moeilijk is het om
in het koninkrijk van God
binnen te komen!-
makkelijker is het dat een kameel
door het oog van de naald komt
dan dat een rijke binnenkomt
in het koninkrijk van God!
Zij raken helemaal van hun stuk
en zeggen bij zichzelf:
wie kan dan nog worden gered?
Jezus kijkt hen aan en zegt:
bij mensen is dat onmogelijk,
maar niet bij God;
'alles is immers mogelijk bij God' (Gen. 18,14)!
Petrus neemt het woord en zegt:
zie, wíj hébben alles losgelaten
en zíjn u gevolgd!..
Jezus brengt uit:
voorwaar, ik zeg u,
er is niemand die huis
of broers of zussen of vader of moeder
of kinderen of akkers
heeft losgelaten
omwille van mij
en omwille van de verkondiging,
die niet honderdvoudig,
nû, in dít tijdsgewricht,
zal ontvangen: huizen
en broeders en zusters
en moeders en kinderen en akkers,
al is het onder vervolgingen,
en in de toekomende eeuw
eeuwigheidsleven;
maar vele eersten
zullen laatsten zijn,
en de laatsten eersten!
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2009.