'Het opdragen van de kerk', Kathedraal van Autun - 12de eeuw. |
![]() |
De lezingen waren:
PREEK: "Kerkdienst?"
Exodus 30:11-16
Terug naar het begin van deze pagina
Exodus 30:11-16
Marcus 12:38 - 13:2
In onze beginselverklaring wordt gesproken over 'God eren en
dienen'. En onze zondagse bijeenkomsten noemen wij doorgaans
erediensten of kerkdiensten. Dit woordgebruik lijkt goed aan
te sluiten bij wat we vanochtend lazen: over geloof dat
verplichtend is. Vroomheid is een vorm van dienstplicht: wij
zijn het aan God verplicht om God te eren en te dienen: omdat
hij ons het leven schenkt en alles wat wij nodig hebben. Dat
zijn mooie woorden. Mooie gedachten. Maar kunnen we nog zo
denken? En moeten we zo nog wel denken? Is dit niet een denken
tegen beter weten in?
Mijn indruk is dat veel mensen naar de kerk gaan om er iets
van op te steken. En dat er ook nogal wat mensen zijn die soms
moeite hebben met de woorden van de liederen die we zingen:
omdat veel van die woorden indruisen tegen het beeld dat wij
hebben van de werkelijkheid. Ook zijn er veel mensen die
moeite hebben met de gebeden. Laatst hoorde ik iemand zeggen:
"We bidden dan wel, maar God geeft geen antwoord. Het loopt
altijd weer uit op een troosteloze stilte". Is dit herkenbaar?
Onlangs las ik een toespraak van iemand die zich afvroeg, hoe
het toch komt dat het zo stil wordt in de kerken. Zou dat niet
kunnen samenhangen met het spanningsveld tussen werkelijkheid
en fantasie? Die spreker betoogde: 'Als Jezus de gelijkenis
van het verloren schaap vandaag de dag opnieuw zou vertellen,
dan zou het niet gaan over één schaap dat weg is en dat
opgezocht moet worden, maar over één schaap dat er nog over is
terwijl al de anderen zijn verdwenen.' Waar zijn al die
schapen gebleven? Waarom zijn ze weggelopen? En wat heeft
gemaakt dat zij in geen velden of wegen meer te vinden zijn?
De belangrijkste oorzaak zou wel eens kunnen liggen het feit,
dat de kerken nog teveel vasthouden aan de traditionele
beelden: aan het beeld van een God elders, die goed is en
rechtvaardig maar streng, zoals het een goede Vader betaamt
die van zijn kinderen houdt en het beste met hen voor heeft.
Een God die als tegenprestatie respect verwacht en
gehoorzaamheid. 'Gods-dienst'? Maar: mag je dat nog verwachten
in een cultuur waarin alles draait om techniek en
zelfredzaamheid?
Wordt het niet tijd dat de kerken dergelijke godsbeelden
achter zich laten? Dat gelovigen gaan inzien, dat het
Christendom wel móest ontsporen vanaf het moment dat verhalen,
die ontsproten waren aan vrome fantasie en aan de verbeelding
van mensen, letterlijk werden opgevat? Want van oorsprong zijn
goden 'van verbeelding'. Net als de begrippen die met die
goden worden verbonden: zoals een hemel, een hel, een
hiernamaals, en een verborgen lichtrijk waarvan het licht soms
even doorbreekt in onze duisternis. Dat zijn creaties van de
menselijke verbeelding, bedoeld om het bestaan dragelijker te
maken, en inzichtelijker. Want - wèl beschouwd - zijn er in
ons leven maar twee dingen zeker: dat we geboren zijn en dat
we ooit ook weer dood gaan. Zoals het gras, waar niets van
overblijft. Die gedachte is benauwend, verstikkend.
God eren en dienen: in hoeverre verbinden ook wij die woorden
nog met voorstellingen die gerelateerd zijn aan het bestaan
van een God die beloont en straft, die zich met ons laat
verzoenen en die vergeeft wat - nuchter beschouwd - volstrekt
onvergeeflijk is en niet meer ongedaan te maken is? Zouden we
niet moeten beginnen ons bij de realiteit neer te leggen en
bij onszelf zeggen: 'Als we dood gaan zijn we er geweest; dat
was het dan'? En: "Wat we misdaan hebben is niet meer goed te
maken"? Is dat niet een voorwaarde om opnieuw te kunnen
nadenken over de vraag naar zingeving, naar onze
verantwoordelijkheid en naar de toekomst van onze cultuur?
Of - zoals we het vaak in vrome woorden zeggen - de vraag naar
onze levensopdracht?
Terwijl ik dit allemaal las en tot mij liet doordringen kwamen
er wat vragen bij me op:
- zijn we eigenlijk wel in staat en bereid om die traditionele
godsbeelden achter ons te laten? Of zijn we zo gehecht aan
deze vertrouwen gevende beelden dat we die - misschien wel
tegen alles wat redelijk heet in - niet kwijt willen? Ik heb
wel eens iemand horen zeggen: 'Ik geloof niet zo vreselijk
veel meer; maar ik wil mijn jas niet kwijt; want ik kan niet
zonder". Of zoals een dichteres schreef:
'Wees toch voorzichtig met de broeikas van mijn dromen:
er hoeft maar een tak op te vallen of een steen
en de bloemen van mijn geluk vriezen dood
in ijzige kou'
- als we realistisch worden en alle spreken over God afdoen
als dagdromen: wat houden we dan nog over? Wordt het geloof
dan niet gereduceerd tot ethiek? Tot idealisme? Wanneer eren
en dienen louter zou bestaan uit het vervullen van onze
levensopdracht, onze taak in de wereld, dan zou je kunnen
zeggen: waarvoor moet je daar God bij halen? Ook humanisten en
atheïsten kunnen buitengewoon sociale mensen zijn, toch?
- maar: is geloof niet méér dan ethiek? Stel nu eens, dat we
al die mooie verhalen achter ons zouden laten - nog afgezien
van de vraag of we dat wel kunnen en ook willen - wat zouden
we dan kwijtraken? En: blijft er dan nog wel iets over: van
godsdienst? Van religie? Van hoop? En van troost?
Hebben bijvoorbeeld de verhalen over de schepping, over het
paradijs en de zondeval ons niet geleerd om op een bepaalde
manier naar de werkelijkheid te kijken: waardoor we dingen
gewaar worden waar we anders geen oog voor zouden hebben? Voor
het mysterie van onze creativiteit bijvoorbeeld? En voor de
herkomst van het kwaad: dat volgens het Genesisverhaal te
herleiden is op de neiging van de mens om te denken dat hij
het wel afkan zonder God? Om te menen dat je met je gezonde
verstand de wereld wel beheersbaar kunt maken?
Alle religie mag dan op hersenspinsels berusten, maar dat
betekent misschien nog niet dat die hersenspinsels niet een
belangrijke functie hebben? Zou je die spinsels niet kunnen
vergelijken met het web van een spin. Waarom weeft een spin
een web? Waarschijnlijk denkt die spin daar niet bij na. Hij
spint een web, zoals bevers een dam bouwen en vogels een nest.
Instinctief. Maar het web geeft de spin wel een houvast. Het
beschermt hem tegen de buitenwereld; en tegelijkertijd stelt
het hem in staat om zich in leven te houden. Wij hebben
allemaal te maken met het onbekende, vaak bedreigende buiten
ons, en met het kwetsbare broze 'ik'. En daarom hebben we een
huid nodig: die ons enerzijds beschermt tegen indringers, maar
die tegelijkertijd voldoende doorlaatbaar is om signalen uit
de buitenwereld toe te laten. Is de functie van het geloof
niet daarmee vergelijkbaar? Het helpt ons om ons thuis te
voelen in de wereld; maar tegelijkertijd biedt het ons
bescherming. Het geeft ons een identiteit; maar het geeft ons
ook de mogelijkheid om een dialoog aan te gaan met wat ons
vreemd is.
Ik heb wel eens iemand horen zeggen: 'Mensen denken vaak dat
ze alles wel kunnen begrijpen, wanneer het hen maar duidelijk
genoeg wordt uitgelegd. Maar dat berust op een vergissing:
want eigenlijk willen we helemaal niet alles begrijpen, en
reduceren tot systemen en getallen. En dat hoeft ook niet.
Want dat zou het einde betekenen van alles wat mooi is,
dierbaar en kostbaar. We zouden dat niet willen, en ook niet
kunnen: omdat dat het einde zou betekenen van wat we 'leven'
noemen.
God eren en dienen: zou dat dan niet daaruit bestaan dat we -
zoals we dat zojuist deden - met elkaar instemmen met de
dichter van psalm 103:
Zegen, mijn ziel, de grote naam des HEREN
laat al wat binnen in mij is Hem eren,
vergeet niet hoe zijn liefd' u heeft geleid,
gedenk zijn goedheid...
ook al weten we tegelijkertijd heel goed dat God van verbeelding is?
En toch: we leven in een cultuur waarin we steeds opnieuw
geconfronteerd worden met argumenten en redeneringen, die ons
oproepen om realistischer naar de werkelijkheid te kijken.
Tal van vragen dienen zich aan ons op, waar we waarschijnlijk
nooit een bevredigend antwoord op zullen krijgen.
Toch zijn het goede vragen om bij stil te staan; en die toe te
laten; daar ruimte voor te maken. Zou je kunnen zeggen dat de
meest indringende bestaanservaring is, dat wij zo ons leven
lang onderweg zijn - steeds zoekend naar nieuwe helderheid?
Misschien is dat ook wel wat wij bidden noemen: tijd vrij
maken en ruimte maken in ons overvolle bestaan, om stil te
worden bij de bron van onze ziel. Waar vragen, vermoedens en
verlangens opborrelen. Of - zoals de dichter van Schagen het
ooit heeft verwoord:
je hoort het suizen
er is een betekenis
het is niet zegbaar
je mag het niet verliezen
er is een spinrag
dat overbrengt - onzichtbaar
misschien hoorbaar - soms
is er een aanwezigheid?
tekens wisselen
wat zou het betekenen
het kan niet gezegd
het water weet ervan
nacht en dag weten ervan
het wordt niet gezegd
soms ritselt er iets
altijd weer ritselt er iets
nooit wordt het gezegd
het komt van heel ver
je kunt het even vernemen
dan zinkt het weer weg
is dit nu God?
het licht is heel stil
alle dingen zijn heel stil
ik schrijf dit heel stil.
AMEN.
Dan spreekt de Ene tot Mozes en zegt:
stel, je neemt
het hoofdenbestand van de zonen Israëls op
al naar ze aangesteld worden:
geven zal ieder een verzoening voor zijn ziel
aan de Ene
wanneer men hen aanstelt;
dan zal er bij hen geen plaag komen
wanneer men hen aanstelt;
dit zullen ze geven,
al wie overgaat naar de aangestelden:
de helft van de sikkel,
in de sikkel van het heiligdom;
-twintig gera de sikkel-
de helft van deze sikkel
als heffing voor de Ene.
Al wie overgaat naar de aangestelden,
van twintig jaar oud en daarboven,
zal de heffing voor de Ene geven.
De rijke zal niet meer
en de arme niet minder doen
dan de helft van de sikkel;
om de heffing voor de Ene te geven,
om verzoening te vragen over uw zielen.
Aannemen zul je
het geld voor de verzoeningen
van de zonen Israëls
en het uitgeven
voor het dienstwerk
in de tent van samenkomst:
wezen zal het voor de zonen Israëls
tot gedachtenis
voor het aanschijn van de Ene,
om verzoening te vragen over uw zielen!
Marcus 12:38 - 13:2
Ook heeft hij in zijn onderricht gezegd:
kijkt u uit voor de schriftgeleerden
die niets liever willen dan
in lange gewaden rondlopen,
begroet worden op de markten,
vooraan zitten in de synagogen
en vooraan liggen bij de maaltijden;
die de huizen van de weduwen opeten
en voor de schijn langdurig bidden:
zij zullen een heel zwaar oordeel krijgen!
Als hij recht tegenover de schatkist neerzit,
aanschouwt hij hoe de schare
geldstukken in de schatkist werpt.
Vele rijken hebben er veel ingeworpen
als er één arme weduwe komt
die er twee penningen inwerpt,
dat is samen een duit.
Hij roept zijn leerlingen bij zich
en zegt tot hen: voorwaar, voorwaar,
ik zeg u dat deze arme weduwe
er meer heeft ingeworpen dan allen
die iets in de schatkist wierpen;
want allen hebben er ingeworpen
uit hun overvloed,
maar zij heeft uit haar tekort
alles wat ze had ingeworpen,
alles waarvan ze moest leven!
Als hij uit het heiligdom vertrekt
zegt één van zijn leerlingen tot hem:
leermeester, zie toch wat een steenblokken
en wat een gebouwen!
En Jezus zegt tot hem:
je kijkt op tegen deze grote gebouwen? -
er zal geen steen
op een steen gelaten worden
die niet zal worden weggesloopt!
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2009.