De kluizenaar Paulus van Thebe,
en de raaf die hem dagelijks voedde.
(Détail van een 19de-eeuws ikoontje,
dat zich bevindt in het Antonius-klooster,
Wadi Araba, Egypte).

Preek gehouden tijdens de gezamenlijke dienst van de gemeenten van VVP, NPB en Remonstranten in de Regentessekerk te Apeldoorn op Pinksterzondag, 27 mei 2012

De lezingen waren:
Handelingen 2:1-24
Efezieêrs 2:4-10

"Geloven in Geest"

Gemeente,

Vandaag vieren we het Pinksterfeest. Maar wat vieren we dan precies? Is het een feest van gedenken? Er wordt wel eens gezegd dat Pinksteren de verjaardag is van de kerk: maar is dat eigenlijk wel zo? En, als dit al zo is, hebben we dan reden voor een feest? Pinksteren wordt wel eens 'een moeilijk feest' genoemd: misschien wel omdat het niet zo gemakkelijk is om antwoord te geven op de vraag wat we op Pinksteren nu eigenlijk vieren.

In één van de oudste geloofsbelijdenissen van de kerk lezen we: "wij geloven in de Heilige Geest en in één heilige algemene kerk". Maar, zal iemand zeggen: zijn dat woorden die we kunnen nazeggen? Beseffen we dan nog niet dat er van één kerk in deze wereld geen sprake is? En dat de kerk, voor zover je daar al over kunt spreken, alles behalve heilig is?

Uit deze vragen wordt duidelijk dat in onze tijd dat woord 'kerk' doorgaans verstaan wordt als een verwijzing naar een instituut, naar een organisatie; en niet meer, zoals destijds toen die geloofsbelijdenis ontstond, als een verwijzing naar een charismatische beweging, die door heel de wereld gaat en die deze wereld zal herscheppen.

Het misverstand wordt mogelijk nog vergroot door de vertaling van de griekse tekst; in de gangbare vertalingen wordt gesproken wordt over DE Heilige Geest: wij geloven in DE heilige Geest. Maar in het Grieks staat daar geen lidwoord. Correcter zou het dan ook zijn om te vertalen 'wij geloven in heilige Geest'. Dat klinkt meteen heel anders: veel ruimer. Veel minder dogmatisch ook. Daar spreekt ook uit dat men zich er destijds van bewust is geweest dat de Geest veelvormig is en ook waait over de grenzen van geloofsgemeenschappen heen. Niet voor niets wordt heilige Geest vaak voorgesteld als een vogel. Vogels komen van verre: ze komen ergens vandaan, maar je weet nooit precies waarvandaan. En ze vliegen ergens heen voorbij de einder: maar vraag niet waarheen. Vogels zijn geheimzinnige dieren - in staat om over de horizon te vliegen, naar onbekende oorden waarover we alleen maar kunnen dromen. Vandaar dan ook dat vogels vaak zijn beschouwd als boden van goden, met kennis van een werkelijkheid die voor ons onbereikbaar is. Vogels representeren ons verlangen en ons heimwee.

Pinksteren is het feest van de volheid, die overstroomt: 7 x 7 dagen + 1 na Pasen. Van oudsher was het een oogstfeest. Op het Joodse Pinksterfeest werd altijd het boek Ruth gelezen: het verhaal over Boaz die de verlosser is van de Moabitische vrouw. Misschien is Pinksteren dan ook wel in de eerste plaats een feest is van verlossing en bevrijding. Van overwinning op de levensangst. Van verwachting en hoop, die wordt gevoed door bevrijdende Geest, waarin mensen (soms) durven geloven: niet alleen binnen de kerken, maar ook daarbuiten.

In de brief aan de gemeente te Efeze wordt gesproken over 'opgewekt worden uit de dood': "God heeft ons uit de dood opgewekt, omdat God zo barmhartig is; omdat Zijn liefde voor ons zo groot is ...." Bij de woorden 'opstanding' en 'opwekking uit de dood' denken veel mensen onmiddellijk aan het einde van het leven en aan een hiernamaals. Maar als je aandachtig leest wat Paulus schrijft, zie je dat hij dat in elk geval niet bedoelt. Hij heeft het over de actualiteit, over het hier en nu: God heeft ons opgewekt - door de geest die al waait al vanaf den beginne. Misschien betreft dit wel het hart van het Christendom: dat Gods geest hoop genereert; en altijd weer toekomst schept; ons in staat stelt om voorbij te zien aan wat zwaar is en moeilijk om te dragen; we geloven in geest als de kracht, waarvan sprake is als het gaat om opwekking uit de dood. Schepping en verlossing zijn twee heel verschillende woorden: maar ze verwijzen naar hetzelfde. "Verlos ons van de boze" heet het in de bede die wij van Jezus leerden en waarin het gaat om de hoop op een betere wereld.

Sedert twee eeuwen leven we in een cultuur die in belangrijke mate wordt bepaald door het erfgoed van de "Verlichting". De Verlichting - dat was een beweging die wel gekarakteriseerd wordt door het motto: "De mens moet zijn verstand gebruiken!" Wie zijn verstand gebruikt komt al snel tot de conclusie dat we uiteindelijk - als we een leefbare wereld willen - zèlf de handen uit de mouwen moeten steken. Zo wordt binnen onze cultuur vaak gedacht. Want van God hebben we niet veel te verwachten. Sterker nog: misschien zijn we wel beter af zonder God. Dat was in elk geval de opvatting van Karl Marx. 'Godsgeloof is opium voor het volk': omdat dit geloof een vorm van escapisme is; omdat het de mogelijkheid biedt om ons te onttrekken aan onze verantwoordelijkheid.

Maar de grote theologen uit de vorige eeuw, die waren opgeleid op universiteiten, waar dit liberale Verlichtingsdenken de theologie beheerste, zijn daarvan teruggekomen. Als je hun levensgeschiedenis bekijkt zie je, dat de ellende van de wereldoorlogen hen heeft gedwongen om dit liberale denken te laten varen. Zo schrijft Karl Barth op enig moment dat hij niet meer in staat is om te preken: hij hoeft met het gedachtengoed dat hem op de universiteit is aangereikt, niet aan te komen bij fabrieksarbeiders, bij oorlogsslachtoffers en andere berooide mensen. Hij hoeft niet aan te komen met de gedachte, dat ze de handen maar eens uit de mouwen moeten steken teneinde de wereld te verbeteren; en dat ze hun verstand moeten gebruiken. Zo komt hij tot de conclusie, dat het geloof in autonomie een ziekte is van onze cultuur. Al lang vóór hem was Sòren Kierkegaard al tot een vergelijkbare conclusie gekomen. Ook volgens Kierkegaard was het een fictie om te denken dat we zonder religie zouden kunnen. Kierkegaard heeft over de cultuur uit zijn dagen een boek geschreven onder de titel "Ziekte tot de dood". De titel werd hem ingegeven door het verhaal over de opwekking van Lazarus. Daarin wordt verteld dat Jezus - wanneer hij hoort, dat zijn vriend Lazarus ziek is - tegen zijn leerlingen zegt: 'Dit is geen ziekte tot de dood'. Kierkegaard verind dit met zijn eigen ervaringen.
Hij weet uit eigen ervaring maar al te goed hoe uitzichtloos het bestaan soms kan zijn: zo troosteloos dat het leven alle glans verliest en de dood nog het enige is waar men narverlangt! In zijn memoires vertelt hij dat zijn vader ooit - bij het hoeden van de schapen - God had vervloekt om de troosteloosheid van het bestaan. Dat verhaal heeft Sòren zijn hele leven met zich meegedragen: hij had het gevoel er sedertdien ook een vloek op zijn leven rustte. En ook om zich heen zag hij hoe mensen gebukt konden gaan onder zorgen: over wat ze moesten eten, voor de toekomst en wat hen nog te wachten stond, of zorgen over de roddels die de ronde deden en hoe andere mensen over hem dachten. En eigenlijk, zo was zijn conclusie, is dat een ziekte die samenhangt met het verlies van vertrouwen in God.

De enige manier om van die ziekte te genezen is om oog te krijgen voor Geest die tot leven wekt. De vraag waar alles om draait is natuurlijk: geloven we wel in zulke geest? Of zijn we 'verlichte geesten' die gevangen zitten in de mythe van het 'gezond verstand' en onze eigen mogelijkheden?

De Franciscanes Paula Copray laat - zoals profeten dat doen - de geest spreken als zij dichtend schrijft:

"Ik wil jullie in mijn armen dragen
onder mijn vleugels beschermen
jullie naam staat gegrift
in de palm van mijn hand,

maar dat verwaande verstand van jullie
veegt elk gevoel weg

of ik besta
ja, dat is de vraag die jullie pijnigt:
of ik wel besta
om maar niet te voelen
dat ik er ben.

Ik smeek om jullie
hol achter jullie aan
sta met open armen voor jullie
roep in jullie

ik put me uit in veelheid van vorm en kleur
in muziek, in taal,
in liefde voor ouders,
in het spel van een kind,
in een bloeiende bloem,
in golvend water,
in de trouw van een hond,
in de nabijheid van vrienden.

In stilte ben ik verstaanbaar.

Met de ogen van je hart
kun je mij zien
zie je mij? Jij?
Kun je mijn stem horen?

AMEN.


DE LEZINGEN:
Handelingen 2:1-24
1 Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij elkaar. 2 Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag, dat het huis waar ze zich bevonden geheel vulde. 3 Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, 4 en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven. 5 In Jeruzalem woonden destijds vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde. 6 Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten geheel in verwarring omdat ieder de apostelen en de andere leerlingen in zijn eigen taal hoorde spreken. 7 Ze waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: 'Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? 8 Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? 9 Parten, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, mensen uit Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de omgeving van Cyrene in Libië, en ook Joden uit Rome die zich hier gevestigd hebben, 11 Joden en proselieten, mensen uit Kreta en Arabië - wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.' 12 Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: 'Wat heeft dit toch te betekenen?' 13 Maar sommigen zeiden spottend: 'Ze zullen wel dronken zijn.'
14 Daarop trad Petrus naar voren, samen met de elf andere apostelen, verhief zijn stem en sprak de menigte toe: 'U, Joden en inwoners van Jeruzalem, luister naar mijn woorden en neem ze ter harte. 15 Deze mensen zijn niet dronken, zoals u denkt; het is immers pas het derde uur na zonsopgang. 16 Wat hier nu gebeurt, is aangekondigd door de profeet Joël:
17 "Aan het einde der tijden, zegt God,
zal ik over alle mensen mijn geest uitgieten.
Dan zullen jullie zonen en dochters profeteren,
jongeren zullen visioenen zien en oude mensen droomgezichten.
18 Ja, over al mijn dienaren en dienaressen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten,
zodat ze zullen profeteren.
19 Ik zal wonderen doen verschijnen aan de hemel boven
en tekenen geven op de aarde beneden, bloed en vuur en rook.
20 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed
voordat de grote, stralende dag van de Heer komt.
21 Dan zal ieder die de naam van de Heer aanroept worden gered."
22 Israëlieten, luister naar wat ik u zeg: Jezus uit Nazaret is door God tot u gezonden, hetgeen gebleken is uit de grote daden en de wonderen en tekenen die God, zoals u bekend is, door zijn toedoen onder u heeft verricht. 23 Deze Jezus, die overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd, hebt u door heidenen laten kruisigen en doden. 24 God heeft hem echter tot leven gewekt en de last van de dood van hem afgenomen, want de dood kon zijn macht over hem niet behouden.

Efeziërs 2:4-10
4 Maar omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die hij voor ons heeft opgevat zo groot is, 5 heeft hij ons, die dood waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Ook u bent nu door zijn genade gered. 6 Hij heeft ons samen met hem uit de dood opgewekt en ons een plaats gegeven in de hemelsferen, in Christus Jezus. 7 Zo zal hij, in de eeuwen die komen, laten zien hoe overweldigend rijk zijn genade is, hoe goed hij voor ons is door Christus Jezus. 8 Door zijn genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God 9 en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan. 10 Want hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God heeft voorbereid.

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2012.