De kluizenaar Paulus van Thebe, en de raaf die hem dagelijks voedde. (Détail van een 19de-eeuws ikoontje, dat zich bevindt in het Antonius-klooster, Wadi Araba, Egypte). |
![]() |
De lezingen waren:
"Geloven in Geest"
DE LEZINGEN:
Efeziërs 2:4-10
Terug naar het begin van deze pagina
Handelingen 2:1-24
Efezieêrs 2:4-10
Gemeente,
Vandaag vieren we het Pinksterfeest. Maar wat vieren we dan
precies? Is het een feest van gedenken? Er wordt wel eens
gezegd dat Pinksteren de verjaardag is van de kerk: maar is
dat eigenlijk wel zo? En, als dit al zo is, hebben we dan
reden voor een feest? Pinksteren wordt wel eens 'een moeilijk
feest' genoemd: misschien wel omdat het niet zo gemakkelijk is
om antwoord te geven op de vraag wat we op Pinksteren nu
eigenlijk vieren.
In één van de oudste geloofsbelijdenissen van de kerk lezen
we: "wij geloven in de Heilige Geest en in één heilige
algemene kerk". Maar, zal iemand zeggen: zijn dat woorden die
we kunnen nazeggen? Beseffen we dan nog niet dat er van één
kerk in deze wereld geen sprake is? En dat de kerk, voor zover
je daar al over kunt spreken, alles behalve heilig is?
Uit deze vragen wordt duidelijk dat in onze tijd dat woord
'kerk' doorgaans verstaan wordt als een verwijzing naar een
instituut, naar een organisatie; en niet meer, zoals destijds
toen die geloofsbelijdenis ontstond, als een verwijzing naar
een charismatische beweging, die door heel de wereld gaat en
die deze wereld zal herscheppen.
Het misverstand wordt mogelijk nog vergroot door de vertaling
van de griekse tekst; in de gangbare vertalingen wordt
gesproken wordt over DE Heilige Geest: wij geloven in DE
heilige Geest. Maar in het Grieks staat daar geen lidwoord.
Correcter zou het dan ook zijn om te vertalen 'wij geloven in
heilige Geest'. Dat klinkt meteen heel anders: veel ruimer.
Veel minder dogmatisch ook. Daar spreekt ook uit dat men zich
er destijds van bewust is geweest dat de Geest veelvormig is
en ook waait over de grenzen van geloofsgemeenschappen heen.
Niet voor niets wordt heilige Geest vaak voorgesteld als een
vogel. Vogels komen van verre: ze komen ergens vandaan, maar
je weet nooit precies waarvandaan. En ze vliegen ergens heen
voorbij de einder: maar vraag niet waarheen. Vogels zijn
geheimzinnige dieren - in staat om over de horizon te vliegen,
naar onbekende oorden waarover we alleen maar kunnen dromen.
Vandaar dan ook dat vogels vaak zijn beschouwd als boden van
goden, met kennis van een werkelijkheid die voor ons
onbereikbaar is. Vogels representeren ons verlangen en ons
heimwee.
Pinksteren is het feest van de volheid, die overstroomt: 7 x 7
dagen + 1 na Pasen. Van oudsher was het een oogstfeest. Op het
Joodse Pinksterfeest werd altijd het boek Ruth gelezen: het
verhaal over Boaz die de verlosser is van de Moabitische
vrouw. Misschien is Pinksteren dan ook wel in de eerste plaats
een feest is van verlossing en bevrijding. Van overwinning op
de levensangst. Van verwachting en hoop, die wordt gevoed door
bevrijdende Geest, waarin mensen (soms) durven geloven: niet
alleen binnen de kerken, maar ook daarbuiten.
In de brief aan de gemeente te Efeze wordt gesproken over
'opgewekt worden uit de dood': "God heeft ons uit de dood
opgewekt, omdat God zo barmhartig is; omdat Zijn liefde voor
ons zo groot is ...." Bij de woorden 'opstanding' en
'opwekking uit de dood' denken veel mensen onmiddellijk aan
het einde van het leven en aan een hiernamaals. Maar als je
aandachtig leest wat Paulus schrijft, zie je dat hij dat in
elk geval niet bedoelt. Hij heeft het over de actualiteit,
over het hier en nu: God heeft ons opgewekt - door de geest
die al waait al vanaf den beginne. Misschien betreft dit wel
het hart van het Christendom: dat Gods geest hoop genereert;
en altijd weer toekomst schept; ons in staat stelt om voorbij
te zien aan wat zwaar is en moeilijk om te dragen; we geloven
in geest als de kracht, waarvan sprake is als het gaat om
opwekking uit de dood. Schepping en verlossing zijn twee heel
verschillende woorden: maar ze verwijzen naar hetzelfde.
"Verlos ons van de boze" heet het in de bede die
wij van Jezus leerden en waarin het gaat om de hoop op een
betere wereld.
Sedert twee eeuwen leven we in een cultuur die in belangrijke
mate wordt bepaald door het erfgoed van de "Verlichting". De
Verlichting - dat was een beweging die wel gekarakteriseerd
wordt door het motto: "De mens moet zijn verstand gebruiken!"
Wie zijn verstand gebruikt komt al snel tot de conclusie dat
we uiteindelijk - als we een leefbare wereld willen - zèlf de
handen uit de mouwen moeten steken. Zo wordt binnen onze
cultuur vaak gedacht. Want van God hebben we niet veel te
verwachten. Sterker nog: misschien zijn we wel beter af zonder
God. Dat was in elk geval de opvatting van Karl Marx.
'Godsgeloof is opium voor het volk': omdat dit geloof een vorm
van escapisme is; omdat het de mogelijkheid biedt om ons te
onttrekken aan onze verantwoordelijkheid.
Maar de grote theologen uit de vorige eeuw, die waren opgeleid
op universiteiten, waar dit liberale Verlichtingsdenken de
theologie beheerste, zijn daarvan teruggekomen. Als je hun
levensgeschiedenis bekijkt zie je, dat de ellende van de
wereldoorlogen hen heeft gedwongen om dit liberale denken te
laten varen. Zo schrijft Karl Barth op enig moment dat hij
niet meer in staat is om te preken: hij hoeft met het
gedachtengoed dat hem op de universiteit is aangereikt, niet
aan te komen bij fabrieksarbeiders, bij oorlogsslachtoffers en
andere berooide mensen. Hij hoeft niet aan te komen met de
gedachte, dat ze de handen maar eens uit de mouwen moeten
steken teneinde de wereld te verbeteren; en dat ze hun
verstand moeten gebruiken. Zo komt hij tot de conclusie, dat
het geloof in autonomie een ziekte is van onze cultuur. Al
lang vóór hem was Sòren Kierkegaard al tot een vergelijkbare
conclusie gekomen. Ook volgens Kierkegaard was het een fictie
om te denken dat we zonder religie zouden kunnen. Kierkegaard
heeft over de cultuur uit zijn dagen een boek geschreven onder
de titel "Ziekte tot de dood". De titel werd hem ingegeven
door het verhaal over de opwekking van Lazarus. Daarin wordt
verteld dat Jezus - wanneer hij hoort, dat zijn vriend Lazarus
ziek is - tegen zijn leerlingen zegt: 'Dit is geen ziekte tot
de dood'. Kierkegaard verind dit met zijn eigen ervaringen.
Hij weet uit eigen ervaring maar al te goed hoe uitzichtloos
het bestaan soms kan zijn: zo troosteloos dat het leven alle
glans verliest en de dood nog het enige is waar men narverlangt!
In zijn memoires vertelt hij dat zijn vader ooit -
bij het hoeden van de schapen - God had vervloekt om de
troosteloosheid van het bestaan. Dat verhaal heeft Sòren zijn
hele leven met zich meegedragen: hij had het gevoel er
sedertdien ook een vloek op zijn leven rustte. En ook om zich
heen zag hij hoe mensen gebukt konden gaan onder zorgen: over
wat ze moesten eten, voor de toekomst en wat hen nog te
wachten stond, of zorgen over de roddels die de ronde deden en
hoe andere mensen over hem dachten. En eigenlijk, zo was zijn
conclusie, is dat een ziekte die samenhangt met het verlies
van vertrouwen in God.
De enige manier om van die ziekte te genezen is om oog te
krijgen voor Geest die tot leven wekt. De vraag waar alles om
draait is natuurlijk: geloven we wel in zulke geest? Of zijn
we 'verlichte geesten' die gevangen zitten in de mythe van het
'gezond verstand' en onze eigen mogelijkheden?
De Franciscanes Paula Copray laat - zoals profeten dat doen - de
geest spreken als zij dichtend schrijft:
"Ik wil jullie in mijn armen dragen
onder mijn vleugels beschermen
jullie naam staat gegrift
in de palm van mijn hand,
maar dat verwaande verstand van jullie
veegt elk gevoel weg
of ik besta
ja, dat is de vraag die jullie pijnigt:
of ik wel besta
om maar niet te voelen
dat ik er ben.
Ik smeek om jullie
hol achter jullie aan
sta met open armen voor jullie
roep in jullie
ik put me uit in veelheid van vorm en kleur
in muziek, in taal,
in liefde voor ouders,
in het spel van een kind,
in een bloeiende bloem,
in golvend water,
in de trouw van een hond,
in de nabijheid van vrienden.
In stilte ben ik verstaanbaar.
Met de ogen van je hart
kun je mij zien
zie je mij? Jij?
Kun je mijn stem horen?
AMEN.
Handelingen 2:1-24
1 Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij
elkaar. 2 Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van
een hevige windvlaag, dat het huis waar ze zich bevonden
geheel vulde. 3 Er verschenen aan hen een soort vlammen, die
zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen
neerzetten, 4 en allen werden vervuld van de heilige Geest en
begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun
door de Geest werd ingegeven. 5 In Jeruzalem woonden destijds
vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde. 6
Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten
geheel in verwarring omdat ieder de apostelen en de andere
leerlingen in zijn eigen taal hoorde spreken. 7 Ze waren
buiten zichzelf van verbazing en zeiden: 'Het zijn toch allemaal
Galileeërs die daar spreken? 8 Hoe kan het dan dat wij
hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? 9 Parten, Meden
en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië,
mensen uit Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de
omgeving van Cyrene in Libië, en ook Joden uit Rome die zich
hier gevestigd hebben, 11 Joden en proselieten, mensen uit
Kreta en Arabië - wij allen horen hen in onze eigen taal
spreken over Gods grote daden.' 12 Verbijsterd en geheel van
hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: 'Wat heeft dit toch
te betekenen?' 13 Maar sommigen zeiden spottend: 'Ze zullen
wel dronken zijn.'
14 Daarop trad Petrus naar voren, samen met de elf andere
apostelen, verhief zijn stem en sprak de menigte toe: 'U,
Joden en inwoners van Jeruzalem, luister naar mijn woorden en
neem ze ter harte. 15 Deze mensen zijn niet dronken, zoals u
denkt; het is immers pas het derde uur na zonsopgang. 16 Wat
hier nu gebeurt, is aangekondigd door de profeet Joël:
17 "Aan het einde der tijden, zegt God,
zal ik over alle mensen mijn geest uitgieten.
Dan zullen jullie zonen en dochters profeteren,
jongeren zullen visioenen zien en oude mensen droomgezichten.
18 Ja, over al mijn dienaren en dienaressen zal ik in die tijd
mijn geest uitgieten,
zodat ze zullen profeteren.
19 Ik zal wonderen doen verschijnen aan de hemel boven
en tekenen geven op de aarde beneden, bloed en vuur en rook.
20 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in
bloed
voordat de grote, stralende dag van de Heer komt.
21 Dan
zal ieder die de naam van de Heer aanroept worden gered."
22 Israëlieten, luister naar wat ik u zeg: Jezus uit Nazaret
is door God tot u gezonden, hetgeen gebleken is uit de grote
daden en de wonderen en tekenen die God, zoals u bekend is,
door zijn toedoen onder u heeft verricht. 23 Deze Jezus, die
overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd,
hebt u door heidenen laten kruisigen en doden. 24 God heeft
hem echter tot leven gewekt en de last van de dood van hem
afgenomen, want de dood kon zijn macht over hem niet behouden.
4 Maar omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die hij
voor ons heeft opgevat zo groot is, 5 heeft hij ons, die dood
waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Ook
u bent nu door zijn genade gered. 6 Hij heeft ons samen met
hem uit de dood opgewekt en ons een plaats gegeven in de
hemelsferen, in Christus Jezus. 7 Zo zal hij, in de eeuwen die
komen, laten zien hoe overweldigend rijk zijn genade is, hoe
goed hij voor ons is door Christus Jezus. 8 Door zijn genade
bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u
niet aan uzelf; het is een geschenk van God 9 en geen gevolg
van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan. 10
Want hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus
Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God
heeft voorbereid.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2012.