'Het kwaad', Aulnay-de-Saintonge, XIIIde eeuw (detail). |
![]() |
De lezingen waren:
"Vrede!"(?)
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Jacobus 2:14-19
Marcus 9:14-29
Om de wonderverhalen te kunnen begrijpen, moeten we beginnen
met te accepteren dat het verhalen zijn. Dat is niet
gemakkelijk: met die gedachte zijn velen van ons niet
grootgebracht. De kerk heeft de bijbel al te lang beschouwd
als een soort geschiedenisboek: als een verzameling van wáár
gebeurde geschiedenissen. Al gauw roept zo'n verhaal dan
vragen op zoals:
- Hoe kon zoiets gebeuren?
- Waarom gebeuren zulke dingen nu niet meer?
Maar wie bereid is om het verhaal als verhaal op te vatten
stelt heel andere vragen:
- Wat wil de schrijver met dit verhaal?
- Waarom vertelt hij het ons?
- Wat wil hij ons duidelijk maken?
Het verhaal, dat Marcus ons vertelt, gaat over een jongeman,
die ziek is. Destijds dacht men dat ziekten werden veroorzaakt
door kwade geesten. In dit geval gaat het om een geest "die
doof en stom maakt". Het zal dan ook ongetwijfeld gaan - want
daar gaat het eigenlijk altijd weer om in dit soort verhalen -
om de ziekte waar we allemaal van kindsbeen af aan lijden, en
die het gevolg is van onze domheid en vrees. De ziekte, die
onlosmakelijk verbonden is met de uitzichtloosheid van ons
bestaan en de machteloosheid om onszelf uit het moeras te
halen. Het is een 'ziekte' die ons de stuipen op het lijf
jaagt.
"Vrede zij U van God, die wij kennen door Jezus Christus". Met
die groet begon de dienst vanochtend. En zo begint eigenlijk
elke dienst: omdat ons, in onze situatie, steeds weer Gods
vrede wordt toegezegd. Zonder die vrede is er alle reden voor
zorg en angst! De leerlingen zouden dat toch langzamerhand
moeten weten! En daarom zouden ze toch ook in staat geacht
moeten worden om met hun heilsboodschap de mensen te bevrijden
van die angst! Maar de leerlingen van Jezus waren, zo laat de
evangelist ons weten, niet in staat de zieke geest uit te
drijven! Is dat niet vreemd!? Hebben de leerlingen dan nog
onvoldoende begrepen van wat Jezus hen leerde? Of weten ze
niet goed wat ze ervan moeten denken? 'Wat zijn jullie toch
een ongelovig volk! Hoe lang moet ik nog bij jullie blijven?
Hoe lang moet ik jullie verdragen?'. Er spreekt iets uit van
ergernis of van teleurstelling.
Wie herkent zulke gevoelens niet! We ergeren ons aan de
samenleving; aan politici; aan buren; aan collega's; aan onze
kinderen; aan onze partner; aan de dominee; en aan kerkmensen.
Omdat ze allemaal zo anders denken, eigenwijs zijn, domme
dingen doen of dwarsliggen. Allemaal best begrijpelijk.
"Waarom zijn alle mensen niet net zo als ik!" zingt professor
Higgins in 'My Fair Lady'. Maar een vraag, die misschien wel
veel wezenlijker is en waar we maar al te gemakkelijk aan
voorbijzien, is de vraag: wie zou zich aan mij, aan ons
ergeren? In hoeverre verstoren wij zèlf de vrede van God, die
wij kennen door Jezus Christus? Een vrede waarmee we elkaar
begroeten en die we iedereen graag toewensen?
Pax Christi, de Katholieke Vredesbeweging die elk jaar de
vredesweek organiseert, probeert - getuige de naam van deze beweging - jaar in jaar uit
aandacht te vragen voor de vrede van Jezus Christus. Dit jaar
doet zij dat door onze aandacht te vestigen op de wijze waarop
wij de harmonie in de wereld verstoren en de vrede in gevaar
brengen door onze behoefte aan grondstoffen; koper, goud,
zeldzame delfstoffen die nodig zijn om er de chips mee te
maken voor onze computers en onze mobiele telefoons; en onze
behoefte aan landbouwgrond die nodig is om onze
voedselvoorziening veilig te stellen. Staan we er wel eens bij
stil hoeveel conflicten wereldwijd voortkomen uit onze
behoeften? Uit wat wij 'gewoon' en 'normaal' zijn gaan vinden?
"Hoe lang moet ik jullie nog verdragen?"
"Vrede zij U!" Wat is dat voor een vrede? Het is nu 45 jaar
geleden dat Pax Christi hiermee is begonnen. Het is 35 jaar
geleden dat het boekje van Feitse Boerwinkel verscheen over de
bergrede, die eigenlijk nergens anders over gaat dan over de
vrede van Christus; hij karakteriseert de vredesboodschap van
Jezus als een oproep tot 'inclusief denken': een mens kan
onmogelijk vrede vinden - laat staan vrede brengen - zolang er
anderen zijn, die zich aan ons ergeren. Wie wegkijkt van de
hinder en de onvrede die hij zelf bij anderen veroorzaakt is
ongeloofwaardig.
Dat is ook de boodschap zijn van de schrijver van de
Jacobusbrief: dat we mogen geloven dat God van ons houdt en
ons draagt in armen van liefde; maar dit geloof is volstrekt
ongeloofwaardig wanneer we zelf niet omzien naar elkaar, zoals
God omziet naar ons. Het vervelende is dat het vaak geen onwil
is, maar dat het ons niet goed afgaat. Misschien wel, omdat we
nu eenmaal een instinct bezitten, dat op zelfbehoud is
gericht. Deugden moet je inoefenen. Een mens wordt niet zomaar
een vredestichter: dat is zijn aard niet. Aristoteles zei in
dit verband: "Door een citer te bespelen wordt je een
citerspeler; zo worden we ook rechtvaardig door rechtvaardige
dingen te doen; en dapper door dappere dingen te doen!" Het
heeft geen zin om over dapperheid te praten als je niet weet
wat daarvoor nodig is en wat dat nu eigenlijk is. Misschien
ontbreekt het ons ook wel aan motivatie: omdat we niet ècht
meer kunnen geloven dat God van ons houdt; ook al, omdat wij
deel uitmaken van een samenleving waarin God geen
vanzelfsprekendheid meer is. God is zo goed als verdwenen uit
de publieke ruimte. En dat zijn we ook normaal gaan vinden. We
zijn het heel normaal gaan vinden, dat we maar beter kunnen
vertrouwen op onze eigen vindingrijkheid en mondigheid:
'zelfredzaamheid', 'maakbaarheid' en 'welvaart' zijn in onze
samenleving de pijlers voor geluk. Onze moderne samenleving
heet dan wel gefundeerd te zijn op de vrijheid en
gelijkwaardigheid van alle individuen, maar zullen we
werkelijk ooit in staat zijn om dat te realiseren? Ook als we
daarin zouden geloven is het net alsof er een 'onzichtbare
hand' is die - naast alles wat wij bedenken - steeds weer
maakt dat dingen toch heel anders lopen dan wij willen. Steeds
duidelijker dringt het tot ons door, dat er zich processen
voltrekken waar we geen greep op hebben.
Als de leerlingen aan Jezus vragen hoe het komt, dat zij niet
in staat waren om de ziekmakende geest te verdrijven,
antwoordt Jezus: 'Dit soort kan alleen door gebed worden
uitgedreven.' Dat geeft te denken.
Bij bidden stellen we ons doorgaans voor dat wij ons met onze
vragen en zorgen richten tot God, in de hoop dat Hij ons hoort
en ons verhoort. Maar: God spreekt toch ook! Zouden wij, om te
beginnen niet eerst God moeten verhoren? Dat is in elk geval
in de lijn van wat Martin Buber zegt. Hij benadrukt, dat bidden
in de eerste plaats het karakter draagt van een ontmoeting.
Wie willen bidden moeten alles achter zich laten; al hun zorgen
en behoeften. En zich leeg maken voor God. Zou dat ook zijn wat
Jezus voor ogen stond toen hij zei dat "dit soort alleen door
gebed kan worden uitgedreven"?
Misschien gebeurt dan wat een Franciscanes, Paula Copray,
schrijft over wat haar overkwam toen ze eens in gebed ging; zij
hoorde God bidden en zeggen:
Als jullie niets meer
met Mij te maken willen hebben
als jullie het geloof in Mij
een dwaasheid noemen
als jullie geen diepte
in de werkelijkheid willen zien
als jullie liever geloven
in het lot dan in God
liever in niets dan in iets
als jullie droom alleen maar jezelf geldt
en het geluk van de ander je niet interesseert
dan verdwijn ik uit jullie leven
ontneem de zin aan jullie zijn
dan pak ik mijn kansen in
kijk nog één keer om naar jullie
gekerkerd in eigen gelijk
beperkt tot het zicht van eigen neus
en als de schepping vastloopt
niet meer wordt
verwordt
verwijt Mij dan niets.
AMEN.
Lezingen:
Jacobus 2:14-19
14 Broeders en zusters, wat heeft het voor zin als iemand zegt
te geloven, maar hij handelt er niet naar? Zou dat geloof hem
soms kunnen redden? 15 Als een broeder of zuster nauwelijks
kleren heeft en elke dag eten tekortkomt, 16 en een van u zegt
dan: 'Het ga je goed! Kleed je warm en eet smakelijk!' zonder
de ander te voorzien van de eerste levensbehoeften - wat heeft
dat voor zin? 17 Zo is het ook met geloof: als het zich niet
daadwerkelijk bewijst, is het dood. 18 Maar dan zegt iemand:
'De een gelooft, de ander doet.' Laat mij maar eens zien dat
je kunt geloven zonder daden; ik zal u door mijn daden tonen
dat ik geloof. 19 U gelooft dat God de enige is? Daar doet u
goed aan. Maar de demonen geloven dat ook, en ze sidderen.
Marcus 9: 14-29
14 Toen ze terugkwamen bij de andere leerlingen, zagen ze een
grote menigte om hen heen staan. Er waren ook schriftgeleerden
bij, die met hen aan het discussiëren waren. 15 De mensen
waren verbaasd toen ze hem zagen, en liepen meteen naar hem
toe om hem te begroeten. 16 Hij vroeg hun: 'Waarover zijn
jullie met hen aan het discussiëren?' 17 Iemand uit de menigte
antwoordde: 'Meester, ik heb mijn zoon naar u gebracht omdat
hij door een geest bezeten is en niet kan praten; 18 steeds
wanneer de geest hem overweldigt, gooit die hem op de grond,
en dan komt het schuim hem op de mond te staan, hij knarst met
zijn tanden en wordt helemaal stijf. Ik zei tegen uw
leerlingen dat ze hem moesten uitdrijven, maar dat konden ze
niet.' 19 Hij zei tegen hen: 'Wat zijn jullie toch een
ongelovig volk, hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe
lang moet ik jullie verdragen? Breng hem bij me.' 20 Ze
brachten de jongen bij hem. Toen de geest hem zag, deed hij de
jongen meteen stuiptrekken, en met het schuim op de lippen
viel hij op de grond en rolde heen en weer. 21 Jezus vroeg aan
zijn vader: 'Hoe lang heeft hij hier al last van?' Hij
antwoordde: 'Al vanaf zijn vroegste jeugd, 22 en hij heeft hem
zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de
bedoeling hem te doden; maar als u iets kunt doen, heb dan
medelijden met ons en help ons.' 23 Toen zei Jezus tegen hem:
'Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.' 24
Meteen riep de vader van het kind uit: 'Ik geloof! Kom mijn
ongeloof te hulp.' 25 Toen Jezus zag dat er een grote groep
mensen toestroomde, sprak hij de onreine geest op strenge toon
toe en zei: 'Geest die doof en stom maakt, ik gebied je: ga
uit hem weg en keer niet meer in hem terug.' 26 Onder
geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg;
de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat
hij was gestorven. 27 Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem
overeind te helpen en hij stond op.
28 Hij ging een huis in, en toen ze weer alleen waren, vroegen
zijn leerlingen hem: 'Waarom konden wij die geest niet
uitdrijven?' 29 Hij antwoordde: 'Dit soort kan alleen door
gebed worden uitgedreven.'
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2012.