Schelp, symbool van nieuw leven. |
![]() |
De lezingen waren:
"Uw Koninkrijk kome"
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Psalm 124
Marcus 10:32-45
Gemeente,
Volgens het evangelie van Marcus speelt het leven van Jezus zich
af in Galilea (Cap.1-9:50) en in Jeruzalem (vanaf Cap. 11:1); die
twee gedeelten worden met elkaar verbonden door het zogenoemde 'reisverhaal'.
Een belangrijk thema in het evangelie is de vraag naar de weg die leidt
naar het Koninkrijk van God. Daarover gaat het ook in het reisverhaal;
ja, je zou zelfs de indruk kunnen krijgen dat het reisverhaal zelf een
beeld is van de weg naar het koninkrijk, of - zoals het in de bijbelse
traditie ook wel wordt aangeduid - naar het beloofde land. Het reisverhaal
wordt dan ook wel beschouwd als een hervertelling van Exodus. Jezus,
over wie we lazen dat hij voorop gaat, is - zo gezien - een nieuwe Mozes.
Uit de woorden, die Jezus tot zijn leerlingen spreekt blijkt, dat de
weg niet over rozen gaat: er zal nog heel wat moeite en verdriet zijn
alvorens de duistere machten en krachten zijn overwonnen.
"Uw Koninkrijk kome", leert Jezus zijn leerlingen bidden. Het koninkrijk
is dan met zijn komst weliswaar onder ons gekomen, maar tegelijkertijd
is het nog verborgen.
Wat moeten we ons voorstellen bij deze derde bede van het Onze Vader?
We kunnen langs verschillende wegen proberen om een antwoord op deze
vraag te vinden. Het is verleidelijk om onze fantasie de vrije loop te
laten, en ons gedachten maken over de vraag hoe deze wereld eruit zou
moeten zien; die ideale wereld zouden we het koninkrijk van God kunnen
noemen. Maar een moeilijkheid daarbij zou zijn, dat we waarschijnlijk
tot heel uiteenlopende criteria zouden komen en dat we het mogelijk
niet snel met elkaar eens zouden worden over de ideale wereld. Een
andere mogelijkheid ligt dan ook meer voor de hand: om ons eerst maar
eens af te vragen, hoe de mensen destijds dachten.
Om te kunnen begrijpen hoe men destijds dacht valt voor ons niet mee.
Dat komt voornamelijk omdat wij een heel andere voorstelling hebben
van de werkelijkheid dan de mensen destijds: wij gaan ervan dat de
werkelijkheid samenvalt met de wereld die wij waarnemen; en ook,
dat we in principe in staat zijn om die werkelijkheid naar onze hand
te zetten. Uit ervaring weten we natuurlijk wel, dat het leven niet
maakbaar is. En ook, dat ook de geschiedenis doorgaans heel anders
verloopt dan we hadden verwacht. Het is soms net alsof een onzichtbare
hand de geschiedenis een duwtje geeft in een bepaalde richting. Maar
- ook al weten we dat - toch willen we het liefs maar blijven geloven
in onze eigen mogelijkheden.
In de oudheid beleefde men dat heel anders. Het besef dat er altijd
weer dingen gebeuren die onze plannen in de war schoppen, stond veel
meer op de voorgrond. Vandaar dat men het destijds heel vanzelfsprekend
vond om rekening te houden met machten en krachten waar de mens nu
eenmaal geen zeggenschap over heeft en die in onze werkelijkheid werkzaam
zijn. Er was, zo wist men, een voortdurende wisselwerking was tussen hemel en aarde.
Vanuit die werkelijkheidsbeleving is de gedachte ontstaan dat er sprake was
van een Verbond tussen God en zijn volk. Wij zouden het misschien 'een contract'
noemen: in beeldspraak noemde men het een verbond tussen de Koning en zijn volk.
In de ideologie van het oude Israël had de koning niet een heersende
maar een dienende taak. Als een herder diende hij met zijn volk om te gaan.
Het zijn vertrouwde beelden die het volk Israël gebruikte voor de hemelgod:
een God die hield van zijn mensen, die zorgde voor voedsel en veiligheid en
voor alles wat een mens nodig heeft om in rust en vrede te kunnen leven.
Dat men in het oude Israël zo dacht was best bijzonder. In het oude
Griekenland bijvoorbeeld, dacht men heel anders over de goden. Daar
werden zij voorgesteld als wezens die jaloers waren op de mensen: als
mensen zich zaken aanmatigden die aan goden waren voorbehouden (hybris)
werd dat afgestraft. In de traditie van het oude Israël echter was God
solidair met zijn volk, en werd van het volk ook verwacht dat het solidair
was met God: God zou het volk welvarend maken en het in vrede doen leven.
Als tegenprestatie werd van het volk verwacht dat het "goed" leefde.
De vraag daarbij was dan natuurlijk, wat "goed" in dit verband was. Men
was ervan overtuigd dat het antwoord op die vraag te vinden was in de
tora. Dat woord tora wordt dikwijls vertaald met "wet". Maar dat is
geen goede vertaling. Wij denken bij het woord 'wet' onmiddellijk aan
straffen voor wie de wetten overtreedt en aan sancties die nodig zijn
om de wet kunnen handhaven. In het oude Israël echter lag de zaak
anders: 'goed leven' had te maken met de grondhouding ten opzichte van
God, de medemensen en de schepping; wij zouden misschien zeggen met
'levenskunst'; in feite omvatte het 'goede leven' drie aspecten: de
eredienst, de leefwijze en de dienst der barmhartigheid. 'Goed leven'
was dan ook leven zoals het door God bedoeld was. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat er in de Tora ook heel wat 'wijsheidsliteratuur' te
vinden is. In talloze psalmen wordt de wijsheid van de Tora bezongen:
wie volgens de aanwijzingen van de Tora leefde zou kunnen rekenen op een gezegend leven.
Als Jezus dan ook met zijn leerlingen spreekt over de vraag
hoe een mens deel kan krijgen aan het Koninkrijk van God, ligt
daar de gedachte achter dat hij een tweede Mozes is, maar met één groot
verschil. Terwijl Mozes de tora meebracht, werd die door Jezus voorgeleefd.
In de woorden "Kunnen jullie de beker drinken die ik moet drinken of de doop
ondergaan die ik moet ondergaan?" kunnen we daar een toespeling op zien en
er tevens een uitnodiging in beluisteren tot navolging. De weg die hij
gaat is een weg van dienstbaarheid, gedachtig aan het "Hoor Israël...",
de beginwoorden van de tora en van het dagelijks te verrichten ochtendgebed.
Maar: in de tekst van het reisverhaal voel je een spanning. Er is sprake
van onzekerheid en angst: de spanning tussen het verlangen naar Gods
Koninkrijk en de boodschap van Jezus dat hij zal worden vernederd en
uitgeleverd. Zijn die twee zaken wel met elkaar te rijmen? De leerlingen
hebben daar moeite mee.
Jacobus en Johannes - vertrouwelingen van Jezus - veronderstellen dat
Jezus bij machte is om de ereplaatsen in het koninkrijk te verdelen.
Maar dat blijkt een vergissing. De bevoegdheid om die te verdelen ligt
niet bij hem. Hij is zelf niet de koning, maar - net als zij - een knecht.
En hij weet wat dit van hem vraagt: vertrouwen in God. Maar dat is een
waagstuk. Want dat God trouw is en niet loslaat wat zijn hand begon zal
pas achteraf blijken: als aan Jezus de ereplaats toekomt in Gods koninkrijk.
Om de diepe waarheid van het reisverhaal te kunnen vatten en beamen
moet een mens beschikken over de gave om in de gang van de geschiedenis
Gods hand te herkennen. De gave dus ook om in je eigen leven Gods hand
te herkennen. Dat is voor ons, nuchter en rationeel als we zijn, niet
eenvoudig. We houden doorgaans geen rekening met machten en krachten
en met onzichtbare werkelijkheden die ons leven beheersen. Wat we wel
beseffen is, dat onze mogelijkheden om de loop der dingen te beïnvloeden
vaak veel geringer zijn dan we zouden willen. Als dat niet zo zou zijn
zou er in deze wereld al lang geen honger meer zijn; zouden we overal
in vrede met elkaar leven; zou de krisis al lang zijn opgelost; en zou
ook ons eigen leven er mogelijk heel anders hebben uitgezien. Maar steeds
opnieuw worden we geconfronteerd met onze onmacht.
Het reisverhaal zegt feitelijk dat wie de hand van God in het gebeuren
niet kan herkennen, onmogelijk vertrouwen in het leven kan hebben. In
dat geval heerst de angst. Want hoe zou je vertrouwen in het leven kunnen
krijgen als je niet nu en dan tot de slotsom moet komen dat het doorgaans
uiteindelijk wel goed komt met mensen - ondanks alle onzekerheid, angst en
uitzichtloosheid? Alleen op grond van zulke gewaarwordingen kan het
vertrouwen in het leven ontstaan, waar Dietrich Bonhoeffer van getuigt,
wanneer hij onder erbarmelijke omstandigheden in de gevangenis verblijft.
Daar schrijft hij die beroemd geworden regels:
"Door goede machten trouw en stil omgeven
beschermd, getroost, beveiligd wonderbaar,
zo wil ik deze dagen leven...."
Ja:
onze hulp is de naam van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft
die trouw houdt en niet loslaat wat zijn hand
ook aan elk van ons begon.
AMEN.
Psalm 124
1 Een pelgrimslied van David.
Was de HEER niet voor ons geweest,
- Israël, blijf het herhalen -
2 was de HEER niet voor ons geweest
toen de mensen zich tegen ons keerden,
3 ze hadden ons levend verslonden,
zo hevig was hun woede.
4 Dan had het water ons meegesleurd,
de stroom ons overspoeld,
5 wij zouden zijn overspoeld
door het ziedende water.
6 Geprezen de HEER, die ons niet
ten prooi gaf aan hun tanden:
7 wij zijn als een vogel ontsnapt
uit het net van de vogelvangers,
het net is gescheurd en wij,
wij zijn ontkomen.
8 Onze hulp is de naam van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Marcus 10:32-45
Ze waren onderweg naar Jeruzalem en Jezus liep voor hen uit;
de leerlingen waren ongerust en ook de mensen die hen volgden
waren bang. Hij nam de twaalf weer apart en vertelde hun wat
hem zou overkomen: 'We zijn nu op weg naar Jeruzalem, waar de
Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en de
schriftgeleerden, die hem ter dood zullen veroordelen en hem
zullen uitleveren aan de heidenen. Ze zullen de spot met hem
drijven en hem bespuwen en hem geselen en doden, maar na drie
dagen zal hij opstaan.'
Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeùs, kwamen bij hem en
zeiden: 'Meester, we willen dat u voor ons doet wat we u
vragen.' Hij vroeg hun: 'Wat willen jullie dan dat ik voor je
doe?' Ze zeiden: 'Wanneer u heerst in uw glorie, laat een van
ons dan rechts van u zitten en de ander links.' Maar Jezus zei
tegen hen: 'Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de
beker drinken die ik moet drinken of de doop ondergaan die ik
moet ondergaan?' 'Ja, dat kunnen wij,' antwoordden ze. Toen
zei Jezus tegen hen: 'Jullie zullen de beker drinken die ik
zal drinken en de doop ondergaan die ik zal ondergaan, maar
wie er rechts of links van mij zal zitten, kan ik niet
bepalen, die plaatsen behoren toe aan hen voor wie ze zijn
bestemd.'
Toen de andere leerlingen hiervan hoorden, werden ze woedend
op Jakobus en Johannes. Jezus riep hen bij zich en zei tegen
hen: 'Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun
eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag
het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil
zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de
eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn, want ook de
Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te
dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.'
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2012.