De lezingen waren:
Matteüs 2:1-12
Brief aan de Efeziërs 3:1-12
PREEK:
"De heidenen delen door Jezus Christus ook in de erfenis".
(Brief aan de Efeziërs 3:6)
Afgaande op wat Matteüs vertelt moeten de heidenen er heel wat
voor over hebben om aan de weet te komen wat het zeggen wil
als God aan het licht komt. Ze moeten afscheid nemen van alles
wat vertrouwd is. Ze moeten bereid zijn om de wegen te gaan,
zoals die hen worden gewezen. Ze moeten zich openstellen voor
alles wat zich onderweg aandient en dat kritisch duiden. En
dan: dan kan het gebeuren dat het koninkrijk van God zich
voor hen opent in de gestalte van een goddelijk kind: als een
raadsel, een uitdaging om het te doorzien.
Paulus zegt dat ook voor hem het Christusgeheim is onthuld.
Was hij hij dan wellicht ook een heiden? Misschien vindt U dat
een vreemde vraag: Paulus is toch geen heiden! Toch waren er
in zijn tijd mensen, die zijn boodschap veel te werelds vonden
en niet bepaald Christelijk. Zo weten we dat hem werd
aangewreven dat hij zich volstrekt ten onrechte een apostel
van Jezus noemde. Lucas bijvoorbeeld schrijft dat alleen
degenen, die er vanaf de doop in de Jordaan bij zijn geweest
aanspraak kunnen maken op het apostelschap. En dat geldt
bepaald niet voor Paulus.
Paulus verdedigt zich tegen dit verwijt door te verwijzen naar
zijn roeping: "Ik ben een apostel die niet is aangesteld of
gezonden door mensen, maar door Jezus Christus en God, de
Vader, die Christus uit de dood heeft opgewekt" - zo schrijft
hij aan de Galaten. Daarmee stelt hij zich op één lijn met de
oude profeten.
Uit zijn brieven valt verder op te maken dat hij zich in zijn
jonge jaren heel rigoureus aan de Mozaïsche wetten hield; maar
dat hij later tot het inzicht kwam dat zo'n wijze van leven
weinig te maken had met vroomheid. Dat geeft te denken: is ook
vandaag de dag het geloof vaak niet gereduceerd tot een manier
van leven? Een soort ethiek? Tot een vorm van religieus
humanisme?
Een paar jaar geleden is er een dun boekje verschenen - het
telt slechts 70 bladzijden - van de hand van Eginhard
Meijering. De titel is: "Het roer moet om!". Daarin analyseert
hij wat er in de tweede helft van de vorige eeuw in de kerken
is gebeurd. We hebben met man en macht geprobeerd om de kerken
overeind te houden en weerwerk te bieden aan een dreigende
leegloop. We hebben er alles aan gedaan. Maar achteraf moeten
we - aldus Meijering - een paar pijnlijke conclusies trekken:
door het geloof te verpolitiseren, door het Christendom te
verethiseren, door de wonderen te verklaren met hulp van
dieptepsychologie hebben we misschien wel het meest wezenlijke
verwaarloosd: de zaak, waar de kerken voor zouden moeten
staan, het Christusgeheim. Zijn kerken nog wel vindplaatsen
van God?
Voor de drie koningen wordt het Christusgeheim zichtbaar in de
gestalte van een goddelijk kind. Wat wil dat zeggen? Kinderen
worden in de bijbel maar zelden ter sprake gebracht. Maar een
paar keer. Onder andere in het verhaal over de oude Simeon:
daarin wordt ons veterld dat hij, bij het zien van het
Jezuskind, een loflied aanheft: "Zo laat nu Heer uw
dienstknecht gaan, in vrede naar uw woord, want mijn ogen
hebben uw heil gezien".
In de oudheid kende men bijzondere betekenis toe aan het kind.
Dat dit zo was weten we niet alleen uit bijbelverhalen. Van
Valentinus, een geniaal en geleerd man uit de tweede eeuw,
wordt verteld dat hij eens een visioen kreeg: hij zag in dat
visioen de geboorte van een kind. Door het stellen van vragen
probeerde hij aan de weet te komen wat dat voor een kind was.
Uiteindelijk ontdekt hij dat het de LOGOS was: het scheppende
woord van God. Het kind verwijst hier dus naar Gods scheppende
kracht. Deze visionaire ervaring blijkt voor Valentinus het
begin te zijn geweest van een heel nieuw leven; een leven vol
toewijding en gehoorzaamheid: gericht op God.
Ook van de kerkvader Augustinus wordt verteld dat een kind er
de oorzaak van was dat zijn leven totaal veranderde. Op een
warme dag zat hij buiten en hoorde in de verte het kind van de
buren roepen 'tolle, lege': dat betekent "pak en lees". Daarop
sloeg hij zijn bijbel open op een willekeurige plaats en begon
te lezen. De passage die hij las was een gedeelte uit de brief
van Paulus aan de Romeinen. Wat hij daar las maakte zo'n
indruk op hem, dat hij zich bekeerde van het losbandige leven
dat hij tot op dat moment had geleid.
In het onlangs herontdekte evangelie van Judas staat een
passage die doet denken aan het verhaal over Valentinus. Er
staat, dat Jezus niet altijd herkenbaar was voor zijn
leerlingen, omdat hij soms in hun midden was in de gestalte
van een kind. Ook daaruit blijkt dat men meende dat het kind
een manifestatie kon zijn van God.
Om te kunnen begrijpen wat er achter deze opvatting schuil
gaat zou je moeten beginnen te beseffen dat men er destijds
vanuit ging dat er een voortdurende dialoog plaatsvindt tussen
hemel en aarde. Men was ervan overtuigd dat de werkelijkheid
ruimer is en uit meer bestaat dan uit louter feiten en
gebeurtenissen. Want er voltrekken zich altijd veel meer
processen dan wat wij registreren of kunnen waarnemen. Er is
voor ons veel verborgen. Mattheùs weet over kinderen dat "hun
engelen in de hemel onophoudelijk het gelaat van de hemelse
Vader aanschouwen" (Mt. 18:10).
De opvatting, dat zich in onze werkelijkheid veel voltrekt
zonder dat wij daar de hand in hebben, ligt ook ten grondslag
aan de derde bede uit het Onze Vader: "Uw wil geschiede, zoals
in de hemel zo ook op aarde". De hemel vormt als het ware een
bron van veel wat er hier op aarde gebeurt. Deze gedachte komt
ook tot uitdrukking in het bijbelse spreken over engelen: zij
representeren als het ware God zelf zonder zich op te dringen.
Ze doen hun werk, als dienstboden van God, onopvallend en
geruisloos.
Is iets daarvan ook voor ons, nuchtere rationalisten, nog
herkenbaar? Je zou misschien kunnen denken aan het feit dat we
nooit weten wat wij als indruk bij anderen achter laten. Dat
we nooit precies weten of anderen onze bedoelingen niet
verkeerd opvatten. Ja: we weten zelf ook nooit hoe men na onze
dood over ons zal praten. De geschiedenis verloopt soms ook
heel anders dan mensen het op een bepaald moment hebben
ingeschat. Voorspellingen zijn vaak al snel achterhaald.
Meestal omdat zich factoren manifesteerden die op een bepaald
moment zelf nog niet bekend waren. En soms is het net alsof
een onzichbare hand de geschiedenis een duwtje geeft in een
richting die wij niet hadden voorzien. Ook in ons eigen leven
realiseren we ons vaak pas achteraf, dat er momenten zijn die
richtinggevend zijn geweest terwijl we dat destijds niet zo
beseften.
Men herkende in het kind de verborgenheid; van een kennis, die
hoger en dieper reikt dan ons weten. Een kennis die de grond
vormt voor een grenzeloos vertrouwen in het leven. Theresa van
Avila vergelijkt de mens met een vijver: "Stel je voor, zegt
zij: een vijver die is aangelegd precies op de plaats waar de
bron opwelt; een vijver dus die zonder enig gedruis wordt
gevuld. Dat is, volgens haar, een beeld van de mens. De mens
is volgens haar naar zijn diepste wezen ontvankelijk voor God
(capax dei), maar naarmate de vijver zich vult dreigt de mens
te vergeten hoe de vijver zich steeds weer vult.
Zouden we kunnen zeggen dat het kind nog weet heeft van die
bron? Dat het kind nog in verbinding staat met een scheppende
kracht? "Das was ist, kann nicht wahr sein", schreef de
filosoof Ernst Bloch eens. Hij wilde daarmee zeggen, dat de
waarheid altijd voor ons uit ligt en dat 'leven' vraagt om een
gerichtheid op een 'nog-niet-geworden' mogelijkheid. Die
mogelijkheid kan de mens ook inspireren om gebaande paden te
verlaten, om op onderzoek uit te gaan - in het vertrouwen dat
het in-wording-zijn een kenmerkende ervaring is van leven.
Zelfs als bejaarde herken ik dit verlangen: vanuit een er nog
niet helemaal zijn. Een verlangen nog iets te willen vinden,
nog iets te willen zijn, nog iets te willen betekenen, nog
iets te willen worden wat ik nog niet was.
Paulus heeft dit mysterie nog slechts ten dele onderkend. Toen
hij al niet meer in leven was kon iemand, in naam van Paulus,
aan de Efeziërs schrijven: "Mij, de allerminste van alle
heiligen, is de genade geschonken om voor allen in het licht
te stellen hoe het mysterie dat in alle eeuwen verborgen was
in God, de schepper van het al, werkelijkheid wordt."
AMEN.
DE LEZINGEN:
Matt. 2
1 Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de
regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in
Jeruzalem aan. 2 Ze vroegen: 'Waar is de pasgeboren koning van
de Joden? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn
gekomen om hem eer te bewijzen.' 3 Koning Herodes schrok hevig
toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. 4 Hij riep
alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk samen om
aan hen te vragen waar de messias geboren zou worden. 5 'In
Betlehem in Judea,' zeiden ze tegen hem, 'want zo staat het
geschreven bij de profeet: 6 "En jij, Betlehem in het land van
Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda,
want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël zal
hoeden."' 7 Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij
zich; hij wilde precies van hen weten wanneer de ster
zichtbaar geworden was, 8 en stuurde hen vervolgens naar
Betlehem met de woorden: 'Stel een nauwkeurig onderzoek in
naar het kind. Stuur mij bericht zodra u het gevonden hebt,
zodat ook ik erheen kan gaan om het eer te bewijzen.' 9 Nadat
ze geluisterd hadden naar wat de koning hun opdroeg, gingen ze
op weg, en nu ging de ster die ze hadden zien opgaan voor hen
uit, totdat hij stil bleef staan boven de plaats waar het kind
was. 10 Toen ze dat zagen, werden ze vervuld van diepe
vreugde. 11 Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met
Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich neer om het eer te
bewijzen. Daarna openden ze hun kistjes met kostbaarheden en
boden het kind geschenken aan: goud en wierook en mirre. 12
Nadat ze in een droom waren gewaarschuwd om niet naar Herodes
terug te gaan, reisden ze via een andere route terug naar hun
land.
Efeze 3
1 Daarom is het dat ik, Paulus, gevangene omwille van Christus
Jezus, voor u, heidenen, bid. 2 U moet toch wel gehoord hebben
dat God mij de taak heeft toevertrouwd om de genade door te
geven die mij met het oog op u geschonken is. 3 Mij is in een
openbaring het mysterie onthuld waarover ik hiervoor in het
kort heb geschreven. 4 Aan de hand daarvan kunt u zich,
wanneer u dat leest, een beeld vormen van mijn inzicht in dit
mysterie van Christus. 5 Het is onder vorige generaties niet
aan de mensen onthuld, maar nu door de Geest geopenbaard aan
zijn heilige apostelen en profeten: 6 de heidenen delen door
Christus Jezus ook in de erfenis, maken deel uit van hetzelfde
lichaam en hebben ook deel aan de belofte, op grond van het
evangelie. 7 Van dat evangelie ben ik een dienaar geworden
door de gave van Gods genade, die ik ontvangen heb door zijn
kracht die in mij werkt. 8 Mij, de allerminste van alle
heiligen, is de genade geschonken om de heidenen de
ondoorgrondelijke rijkdom van Christus te verkondigen, 9 en
voor allen in het licht te stellen hoe het mysterie dat in
alle eeuwen verborgen was in God, de schepper van het al,
werkelijkheid wordt. 10 Zo zal nu door de kerk de wijsheid van
God in al haar schakeringen bekend worden aan alle vorsten en
heersers in de hemelsferen, 11 naar het eeuwenoude plan dat
hij heeft verwezenlijkt in Christus Jezus, onze Heer, 12 in
wie wij vrijelijk toegang hebben tot God, vol vertrouwen door
ons geloof in hem. 13 Ik vraag u dan ook de moed niet te
verliezen wanneer ik lijd omwille van u, want daaraan kunt u
eer ontlenen.
Terug naar het begin van deze pagina