Tekening van Annemiek Kipping

Preek gehouden in de dienst van de Remonstrantse Gemeente te Doesburg op zondag, 28 Juli 2013

De lezingen waren:
Genesis 18:20-33
Lucas 11:1-13

PREEK

Wat hebben deze twee lezingen gemeen? Iemand zou kunnen zeggen: eigenlijk gaat het in beide lezingen over bidden. Het gebed van Abraham draagt het karakter van een gesprek. Al sprekend met God krijgt hij een bevestiging van wat hij eigenlijk al vanzelfsprekend vond: dat God barmhartig is.

Ook bij Lucas gaat het over bidden. En ook de woorden, die Jezus zijn leerlingen laat zeggen, veronderstellen het vertrouwen in Gods goedheid. En het vertrouwen in zijn rijk, waarin gerechtigheid heerst. Bidden - zo zou je kunnen zeggen - is een expressie van Godsvertrouwen. Want het bidden veronderstelt dat God goed is. Jezus onderstreept dit nog eens door eraan te herinneren dat we ook elkaar - zelfs al is het soms mokkend omdat de ander wat drammerig is - als het eropaan komt het noodzakelijke voedsel niet zullen weigeren.

Deze tekst over bidden laat Lucas volgen onmiddellijk na het verhaal over Marta en Maria. U kent het verhaal: Marta is druk in de weer om het haar gast aan niets te laten ontbreken, terwijl Maria vol aandacht luistert, zittend aan de voeten van Jezus. Wat hier gezegd wordt over bidden geeft dan ook aan hoe we dat aandachtige luisteren van Maria moeten begrijpen. Wat zwaarwichtig verwoord: zij is in aanbidding. Klaarblijkelijk omdat zij hoopt en verwacht dat Jezus haar kan leren hoe je God kunt liefhebben. Want: "Je moet God liefhebben met heel je hart, met heel je ziel en met heel je verstand. En je naaste als jezelf". Wat Marta doet vormt is dat laatste: het is gericht op de medemens. Wat Maria doet heeft betrekking op het eerste: God liefhebben. Want: hoe doe je dat? Waar bestaat dat uit? 'Ora et labora': bid en werk! Van Maria wordt gezegd dat zij het beste heeft gekozen.

Lucas is de evangelist die misschien wel het meest van allen aandacht vraagt voor het bidden van Jezus. In het verhaal over de doop in de Jordaan schrijft Lucas: "Heel het volk liet zich dopen, en toen ook Jezus was gedoopt en hij aan het bidden was, werd de hemel geopend " enz. (3:21). En voorafgaand aan de roeping van de twaalf leerlingen staat: "Op een dag trok Jezus zich terug op de berg om te bidden. De hele nacht bleef hij tot God bidden. En toen de dag aanbrak ...", waarna het verhaal volgt over het kiezen van de twaalf apostelen. (6:12). En in het verhaal over die keer, dat Jezus wel eens van zijn leerlingen wilde horen wie hij volgens hen was, lezen we ook: "Toen Jezus eens aan het bidden was en alleen de leerlingen bij hem waren stelde hij hun de vraag: 'Wie zeggen de mensen dat ik ben?" (9:18).

Waarom benadrukt hij het bidden van Jezus zo? Lucas heeft daar ongetwijfeld een bepaalde bedoeling mee. In het boek Handelingen, waarin Lucas het leven van de eerste Christenen beschrijft, wordt de indruk gewekt dat ook deze eerste Christenen een biddende gemeenschap vormden. "Zij bleven trouw aan het onderricht van de apostelen, vormden met elkaar een gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan het gebed." (Hand.2:42). Dit beeld van de oudste gemeenten moet hem zo diep getroffen hebben, dat hij daar maar één verklaring voor heeft: het is de geest van Jezus die voortleeft in de gemeente.

Wat daarbij opvalt is dat we niets te horen krijgen over wat Jezus bidt. Nu is het zo, dat wij bij bidden meestal denken aan woorden die we zeggen. Soms lijkend op een soort verlanglijstjes. Tegen die achtergrond kan een opmerking van Paulus ons aan het denken kan zetten. Paulus schrijft ergens: "Wij weten immers niet wat wij in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten" (Rom. 8:26). Zou hij daarmee wellicht bedoelen dat bidden ook kan zonder woorden? Dat het soms beter is om te verstillen om daarmee ruimte te maken voor de Geest? In de bijbel wordt, wanneer het om God gaat, niet zelden vermeld dat we God altijd op de rug zien. God laat zich niet ervaren, maar - wie aandachtig terugkijkt - kan niet zelden de sporen van God in zijn eigen leven ontwaren. Bidden kan zo een vorm zijn van verdieping. Moet niet een mens opnieuw geboren worden uit geest?

We mogen toch veronderstellen dat Paulus, met zijn Joodse achtergrond, heel goed wist wat en hoe vaak je moest bidden; dat was destijds tot in alle details vastgelegd, inclusief de gebaren die je daarbij moest maken. Maar klaarblijkelijk kon hij daar niet meer veel mee, sinds hij die indringende ervaring op weg naar Damaskus had gehad.
Dorothe Sòlle zegt ergens: "Wie weet hoe hij moet bidden heeft een dak boven zijn hoofd". Maar Paulus is al zijn zekerheden kwijt. Hij heeft alleen nog de Geest. Hoewel: die kun je niet hebben: de Geest waait waarheen hij wil, is onze levensadem. Zomin als we Gods Koninkrijk kunnen bezitten. We kunnen er alleen naar uitzien. Mogelijk is dat ook de reden waarom Lucas het bidden van Jezus zo benadrukt. We dienen ons daarbij te realiseren, dat Lucas zijn evangelie schreef niet lang na de Joodse oorlog die uitliep op de complete verwoesting van Jeruzalem. We mogen niet over het hoofd zien wat voor een slachting toen heeft plaatsgevonden. Het gaat daarbij niet om duizenden slachtoffers, maar om tienduizenden. Flavius Josefus, een tijdgenoot van Lucas schrijft in zijn boek over de Joodse oorlog dat die zelfs meer dan een miljoen mensen het leven heeft gekost, en dat bovendien ook nog eens 97000 mensen krijgsgevangen gemaakt zijn. Het kan dan ook niet anders of deze gebeurtenissen moeten bij gelovigen veel vragen hebben opgeroepen: de blijde boodschap, wat wil dat nog zeggen? Van waar moet ons heil komen? Wat mogen we verwachten? Volgens Kierkegaard vormt de verwachting de kern van een gelovig leven: alleen in de stilte kunnen we in aanraking komen met de stem van onze ziel. Hij schrijft: 'Leg het verlangen van je hart niet stil; doof je geest niet uit.' Zou het niet zo zijn, dat we - juist ook in tijden van vertwijfeling - het moeten hebben van het gebed: daar richting aan ontlenen en hoop uit putten?

Laat uw koninkrijk komen.
Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze zonden,
want ook wijzelf vergeven iedereen die ons iets schuldig is.
En stel ons niet op de proef.

AMEN.


DE LEZINGEN:

Lezingen:

Genesis 18
20 Daarom zei de HEER: 'Er zijn ernstige beschuldigingen geuit tegen Sodom en Gomorra, hun zonden zijn ongehoord groot. 21 Ik zal ernaartoe gaan om te zien of de klachten die ik over hen heb gehoord gegrond zijn en zij verwoesting over zich hebben afgeroepen. Dat wil ik weten.'
22 Toen gingen de twee mannen weg, naar Sodom, terwijl Abraham bij de HEER bleef staan. 23 Abraham ging dichter naar hem toe en vroeg: 'Wilt u dan behalve de schuldigen ook de onschuldigen het leven benemen? 24 Misschien dat er in die stad vijftig onschuldigen zijn. Zou u die dan ook uit het leven wegrukken en niet de hele stad vergeving schenken omwille van die vijftig onschuldige inwoners? 25 Zoiets kunt u toch niet doen, hen samen met de schuldigen laten omkomen! Dan zouden schuldigen en onschuldigen over één kam worden geschoren. Dat kunt u toch niet doen! Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?' 26 De HEER antwoordde: 'Als ik in Sodom vijftig onschuldigen aantref, zal ik omwille van hen de hele stad vergeving schenken.' 27 Hierop zei Abraham: 'Nu ik eenmaal zo vrij ben geweest de Heer aan te spreken, hoewel ik niets dan stof ben: 28 stel dat er aan die vijftig onschuldigen vijf ontbreken, zou u dan toch vanwege die vijf de hele stad verwoesten?' 'Nee,' antwoordde hij, 'ik zal haar niet verwoesten als ik er vijfenveertig aantref.' 29 Opnieuw sprak Abraham hem aan: 'Stel dat het er maar veertig zijn.' 'Dan zal ik het niet doen omwille van die veertig.' 30 Toen zei hij: 'Ik hoop dat u niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het waag door te gaan: stel dat het er maar dertig zijn.' 'Ik zal het niet doen als ik er dertig aantref.' 31 Hierop zei hij: 'Ik ben zo vrij de Heer opnieuw aan te spreken: stel dat het er maar twintig zijn.' 'Dan zal ik de stad niet verwoesten omwille van die twintig.' 32 Abraham zei: 'Ik hoop dat u niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het nog één keer waag iets te zeggen: stel dat het er maar tien zijn.' 'Dan zal ik haar niet verwoesten omwille van die tien.'
33 Zodra de HEER zijn gesprek met Abraham had beëindigd, ging hij weg. En Abraham keerde terug naar de plaats waar hij woonde.

Lucas 11
1 Eens was Jezus aan het bidden, en toen hij zijn gebed beëindigd had, zei een van zijn leerlingen tegen hem: 'Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft.' 2 Hij zei tegen hen: 'Wanneer jullie bidden, zeg dan:
"Vader, laat uw naam geheiligd worden
en laat uw koninkrijk komen.
3 Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben.
4 Vergeef ons onze zonden,
want ook wijzelf vergeven iedereen
die ons iets schuldig is.
En breng ons niet in beproeving."'
5 Daarna zei hij tegen hen: 'Stel dat iemand van jullie een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen hem zegt: "Wil je mij drie broden lenen, 6 want een vriend van me is na een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten." 7 En veronderstel nu eens dat die vriend dan zegt: "Val me niet lastig! De deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al naar bed. Ik kan niet opstaan om je te geven wat je vraagt." 8 Ik zeg jullie, als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat ze vrienden zijn, dan zal hij wel opstaan omdat zijn vriend zo onbeschaamd blijft aandringen, en hem alles geven wat hij nodig heeft. 9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. 11 Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis vraagt, in plaats van een vis een slang geven? 12 Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? 13 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.'

Terug naar het begin van deze pagina


Terug naar de REGISTERS

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2013.