Tekening van Annemiek Kipping | ![]() |
De lezingen waren:
DE LEZINGEN:
Terug naar het begin van deze pagina
Genesis 18:20-33
Lucas 11:1-13
PREEK
Wat hebben deze twee lezingen gemeen? Iemand zou kunnen
zeggen: eigenlijk gaat het in beide lezingen over bidden.
Het gebed van Abraham draagt het karakter van een gesprek.
Al sprekend met God krijgt hij een bevestiging van wat hij
eigenlijk al vanzelfsprekend vond: dat God barmhartig is.
Ook bij Lucas gaat het over bidden. En ook de woorden, die
Jezus zijn leerlingen laat zeggen, veronderstellen het
vertrouwen in Gods goedheid. En het vertrouwen in zijn rijk,
waarin gerechtigheid heerst. Bidden - zo zou je kunnen zeggen
- is een expressie van Godsvertrouwen. Want het bidden
veronderstelt dat God goed is. Jezus onderstreept dit nog eens door
eraan te herinneren dat we ook elkaar - zelfs al is het soms
mokkend omdat de ander wat drammerig is - als het eropaan komt
het noodzakelijke voedsel niet zullen weigeren.
Deze tekst over bidden laat Lucas volgen onmiddellijk na het
verhaal over Marta en Maria. U kent het verhaal: Marta is druk
in de weer om het haar gast aan niets te laten ontbreken,
terwijl Maria vol aandacht luistert, zittend aan de voeten van
Jezus. Wat hier gezegd wordt over bidden geeft dan ook aan hoe
we dat aandachtige luisteren van Maria moeten begrijpen. Wat
zwaarwichtig verwoord: zij is in aanbidding. Klaarblijkelijk
omdat zij hoopt en verwacht dat Jezus haar kan leren hoe je
God kunt liefhebben. Want: "Je moet God liefhebben met heel je
hart, met heel je ziel en met heel je verstand. En je naaste
als jezelf". Wat Marta doet vormt is dat laatste: het is
gericht op de medemens. Wat Maria doet heeft betrekking op het
eerste: God liefhebben. Want: hoe doe je dat? Waar bestaat dat
uit? 'Ora et labora': bid en werk! Van Maria wordt gezegd dat
zij het beste heeft gekozen.
Lucas is de evangelist die misschien wel het meest van allen
aandacht vraagt voor het bidden van Jezus. In het verhaal over
de doop in de Jordaan schrijft Lucas: "Heel het volk liet zich
dopen, en toen ook Jezus was gedoopt en hij aan het bidden
was, werd de hemel geopend " enz. (3:21). En voorafgaand aan de
roeping van de twaalf leerlingen staat: "Op een dag trok Jezus
zich terug op de berg om te bidden. De hele nacht bleef hij
tot God bidden. En toen de dag aanbrak ...", waarna het
verhaal volgt over het kiezen van de twaalf apostelen. (6:12). En
in het verhaal over die keer, dat Jezus wel eens van zijn
leerlingen wilde horen wie hij volgens hen was, lezen we ook:
"Toen Jezus eens aan het bidden was en alleen de leerlingen
bij hem waren stelde hij hun de vraag: 'Wie zeggen de mensen dat ik ben?"
(9:18).
Waarom benadrukt hij het bidden van Jezus zo? Lucas heeft daar
ongetwijfeld een bepaalde bedoeling mee. In het boek
Handelingen, waarin Lucas het leven van de eerste Christenen
beschrijft, wordt de indruk gewekt dat ook deze eerste
Christenen een biddende gemeenschap vormden. "Zij bleven trouw
aan het onderricht van de apostelen, vormden met elkaar een
gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan het gebed."
(Hand.2:42). Dit beeld van de oudste gemeenten moet hem zo
diep getroffen hebben, dat hij daar maar één verklaring voor
heeft: het is de geest van Jezus die voortleeft in de
gemeente.
Wat daarbij opvalt is dat we niets te horen krijgen over wat
Jezus bidt. Nu is het zo, dat wij bij bidden meestal denken
aan woorden die we zeggen. Soms lijkend op een soort
verlanglijstjes. Tegen die achtergrond kan een opmerking van
Paulus ons aan het denken kan zetten. Paulus schrijft ergens:
"Wij weten immers niet wat wij in ons gebed tegen God moeten
zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze
zuchten" (Rom. 8:26). Zou hij daarmee wellicht bedoelen dat
bidden ook kan zonder woorden? Dat het soms beter is om te
verstillen om daarmee ruimte te maken voor de Geest? In de
bijbel wordt, wanneer het om God gaat, niet zelden vermeld dat
we God altijd op de rug zien. God laat zich niet ervaren, maar
- wie aandachtig terugkijkt - kan niet zelden de sporen van
God in zijn eigen leven ontwaren. Bidden kan zo een vorm zijn
van verdieping. Moet niet een mens opnieuw geboren worden uit
geest?
We mogen toch veronderstellen dat Paulus, met zijn Joodse
achtergrond, heel goed wist wat en hoe vaak je moest bidden;
dat was destijds tot in alle details vastgelegd, inclusief de
gebaren die je daarbij moest maken. Maar klaarblijkelijk kon
hij daar niet meer veel mee, sinds hij die indringende
ervaring op weg naar Damaskus had gehad.
Dorothe Sòlle zegt ergens: "Wie weet hoe hij moet bidden heeft
een dak boven zijn hoofd". Maar Paulus is al zijn zekerheden
kwijt. Hij heeft alleen nog de Geest. Hoewel: die kun je niet
hebben: de Geest waait waarheen hij wil, is onze levensadem.
Zomin als we Gods Koninkrijk kunnen bezitten. We kunnen er
alleen naar uitzien. Mogelijk is dat ook de reden waarom Lucas
het bidden van Jezus zo benadrukt. We dienen ons daarbij te
realiseren, dat Lucas zijn evangelie schreef niet lang na de
Joodse oorlog die uitliep op de complete verwoesting van
Jeruzalem. We mogen niet over het hoofd zien wat voor een
slachting toen heeft plaatsgevonden. Het gaat daarbij niet om
duizenden slachtoffers, maar om tienduizenden. Flavius
Josefus, een tijdgenoot van Lucas schrijft in zijn boek over
de Joodse oorlog dat die zelfs meer dan een miljoen mensen het
leven heeft gekost, en dat bovendien ook nog eens 97000 mensen
krijgsgevangen gemaakt zijn. Het kan dan ook niet anders of
deze gebeurtenissen moeten bij gelovigen veel vragen hebben
opgeroepen: de blijde boodschap, wat wil dat nog zeggen? Van
waar moet ons heil komen? Wat mogen we verwachten? Volgens
Kierkegaard vormt de verwachting de kern van een gelovig
leven: alleen in de stilte kunnen we in aanraking komen met de
stem van onze ziel. Hij schrijft: 'Leg het verlangen van je
hart niet stil; doof je geest niet uit.' Zou het niet zo zijn,
dat we - juist ook in tijden van vertwijfeling - het moeten
hebben van het gebed: daar richting aan ontlenen en hoop uit
putten?
Laat uw koninkrijk komen.
Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze zonden,
want ook wijzelf vergeven iedereen die ons iets schuldig is.
En stel ons niet op de proef.
AMEN.
Lezingen:
Genesis 18
20 Daarom zei de HEER: 'Er zijn ernstige beschuldigingen geuit
tegen Sodom en Gomorra, hun zonden zijn ongehoord groot. 21 Ik
zal ernaartoe gaan om te zien of de klachten die ik over hen
heb gehoord gegrond zijn en zij verwoesting over zich hebben
afgeroepen. Dat wil ik weten.'
22 Toen gingen de twee mannen weg, naar Sodom, terwijl Abraham
bij de HEER bleef staan. 23 Abraham ging dichter naar hem toe
en vroeg: 'Wilt u dan behalve de schuldigen ook de
onschuldigen het leven benemen? 24 Misschien dat er in die
stad vijftig onschuldigen zijn. Zou u die dan ook uit het
leven wegrukken en niet de hele stad vergeving schenken
omwille van die vijftig onschuldige inwoners? 25 Zoiets kunt u
toch niet doen, hen samen met de schuldigen laten omkomen! Dan
zouden schuldigen en onschuldigen over één kam worden
geschoren. Dat kunt u toch niet doen! Hij die rechter is over
de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?' 26 De HEER
antwoordde: 'Als ik in Sodom vijftig onschuldigen aantref, zal
ik omwille van hen de hele stad vergeving schenken.' 27 Hierop
zei Abraham: 'Nu ik eenmaal zo vrij ben geweest de Heer aan te
spreken, hoewel ik niets dan stof ben: 28 stel dat er aan die
vijftig onschuldigen vijf ontbreken, zou u dan toch vanwege
die vijf de hele stad verwoesten?' 'Nee,' antwoordde hij, 'ik
zal haar niet verwoesten als ik er vijfenveertig aantref.' 29
Opnieuw sprak Abraham hem aan: 'Stel dat het er maar veertig
zijn.' 'Dan zal ik het niet doen omwille van die veertig.' 30
Toen zei hij: 'Ik hoop dat u niet kwaad wordt, Heer, wanneer
ik het waag door te gaan: stel dat het er maar dertig zijn.'
'Ik zal het niet doen als ik er dertig aantref.' 31 Hierop zei
hij: 'Ik ben zo vrij de Heer opnieuw aan te spreken: stel dat
het er maar twintig zijn.' 'Dan zal ik de stad niet verwoesten
omwille van die twintig.' 32 Abraham zei: 'Ik hoop dat u niet
kwaad wordt, Heer, wanneer ik het nog één keer waag iets te
zeggen: stel dat het er maar tien zijn.' 'Dan zal ik haar niet
verwoesten omwille van die tien.'
33 Zodra de HEER zijn gesprek met Abraham had beëindigd, ging
hij weg. En Abraham keerde terug naar de plaats waar hij
woonde.
Lucas 11
1 Eens was Jezus aan het bidden, en toen hij zijn gebed
beëindigd had, zei een van zijn leerlingen tegen hem: 'Heer,
leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen
geleerd heeft.' 2 Hij zei tegen hen: 'Wanneer jullie bidden,
zeg dan:
"Vader, laat uw naam geheiligd worden
en laat uw koninkrijk komen.
3 Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben.
4 Vergeef ons onze zonden,
want ook wijzelf vergeven iedereen
die ons iets schuldig is.
En breng ons niet in beproeving."'
5 Daarna zei hij tegen hen: 'Stel dat iemand van jullie een
vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen
hem zegt: "Wil je mij drie broden lenen, 6 want een vriend van
me is na een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor
te zetten." 7 En veronderstel nu eens dat die vriend dan zegt:
"Val me niet lastig! De deur is al gesloten en mijn kinderen
en ik zijn al naar bed. Ik kan niet opstaan om je te geven wat
je vraagt." 8 Ik zeg jullie, als hij al niet opstaat en het
hem geeft omdat ze vrienden zijn, dan zal hij wel opstaan
omdat zijn vriend zo onbeschaamd blijft aandringen, en hem
alles geven wat hij nodig heeft. 9 Daarom zeg ik jullie: vraag
en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en
er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt,
en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan.
11 Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis
vraagt, in plaats van een vis een slang geven? 12 Of een
schorpioen, als het om een ei vraagt? 13 Als jullie dus, ook
al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken,
hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige
Geest geven aan wie hem erom vragen.'
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2013.