PREEK

GEHOUDEN TIJDENS DE DIENST VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE TE
's HERTOGENBOSCH OP 14 APRIL 2002.

Lezingen:
II CORINTHIERS 4:16-5:5
JOHANNES 21: 1-14

* Preek: "Jezus komt..." (Johannes 21:13)

DE DERDE KEER
Waarom moest dit verhaal nog worden toegevoegd aan het Johannes-evangelie? Was niet al alles gezegd? We lazen al dat het leven van Jezus weliswaar ten einde was, en dat zijn dood het einde niet was. En dat, wie geloven, leven hebben in zijn naam. Was daarmee niet alles al gezegd?

In het verhaal over het verschijnen van Jezus bij het meer van Tiberias wordt nadrukkelijk gezegd, dat het de derde keer is dat Jezus aan zijn leerlingen verschijnt. De eerste keer, dat hij verschijnt is dat wanneer zijn leerlingen bij elkaar zitten in de zaal waar ook het laatste avondmaal plaatsvond. Jezus komt daar door gesloten deuren naar binnen en geeft zijn leerlingen volmacht om zonden te vergeven. De tweede keer dat hij verschijnt is dat terwille van Thomas, die maar niet kan geloven dat voor God dit leven waaraan door mensenhanden wreed een einde is gemaakt, onsterfelijk is. Wat valt er dan verder nog te zeggen?

DE VERSCHIJNING VAN JEZUS BIJ HET MEER VAN TIBERIAS
Dit derde verhaal over de verschijning van Jezus bij het meer van Tiberias is wel erg mysterieus. Het roept veel vragen op en staat vol ongerijmdheden. Vissen vang je doorgaans 's nachts, als het nog donker is, en niet als de zon al op is. Hoe kan het, dat de leerlingen Jezus niet herkennen, wanneer ze vlakbij hem zijn - maar later wel uit de verte? Wie gordt er nu eerst nog een overkleed om voordat je in het water springt? Waarom staat er van de leerlingen dat ze 200 el van het land af waren, en later dat ze 153 vissen hadden gevangen: zou iemand die geteld hebben? Hoe komt Jezus ineens aan de vis, die al op het vuur ligt: net daarvoor vraagt hij aan zijn leerlingen of ze iets te eten hebben. Opvallend is ook het taalgebruik: "Simon Petrus zegt...", en even later "Jezus zegt dus tot hen: kinderen..."

Alles wijst erop dat dit een tijdloos verhaal is: klaarblijkelijk moest nog verteld worden, hoe we Jezus kunnen tegenkomen op ons levenspad. "Jezus komt...": in de vertaling van het NBG staat "Jezus kwam...". Maar dat staat er niet in het Grieks. Jezus komt...: het lijkt een soort samenvatting van dit geheimzinnige verhaal te zijn.

MYTHISCHE TAAL
Het wordt wordt ons verteld in mythische taal. Mythische taal heeft betrekking op dat deel van de werkelijkheid dat voorbij is aan onze zintuigelijke waarneming. Woorden zijn vaak niet toereikend als het gaat om de onzienlijke dingen. Ook is het de vraag of wij, in onze cultuur, die taal nog wel verstaan: wij leven immers in een cultuur, waarin alleen feiten tellen. En feiten zijn zaken, die we met eigen ogen hebben gezien, of die we zelf hebben gehoord. "Waarheid" is wat we waarnemen: "voor-waar-nemen". Maar het gevolg daarvan zou wel eens kunnen zijn, dat daardoor mensen ook ontworteld raken, geen voeling meer hebben met de hoogten en diepten van het bestaan. Het verstaan van mythische taal vraagt om andere voelsprieten, andere antennes, een speciale opmerkzaamheid.


Een wijd verbreid misverstand is om te menen, dat deze mythische taal betrekking zou hebben op een andere werkelijkheid. Dat is niet zo: in de mythen gaat het altijd om eeuwige waarheden, om dingen die kunnen gebeuren, om de onzienlijke werkelijkheid waarbinnen ons leven zich afspeelt. Om de bronnen van ons bestaan, en om de mogelijkheden van de mens om het alledaagse te overstijgen en te reiken naar datgene waarnaar de ziel verlangt. In het Johannesevangelie,
waarin veel gebruik gemaakt wordt van deze taal, ontbreekt dan ook feitelijk het apocalyptische tijdschema, dat we kennen uit de andere evangeliën, waarin de wereldtijd te gronde gaat en de Messias opnieuw verschijnt - na deze tijd.

Ook in dit verschijningsverhaal gaat het om onze werkelijkheid, hier en nu, om dezelfde geestelijke wereld, waarover Paulus spreekt als hij schrijft: "Al gaan wij ook ten onder naar de uitwendige mens, ons innerlijke leven vernieuwt zich van dag tot dag."

DE ACTUALITEIT VAN HET VERHAAL
Wanneer Jezus ons tegemoet treedt op onze levensweg is de vraag die hij stelt misschien ook wel steeds dezelfde; de vraag namelijk waar het ook in dit verschijningsverhaal om draait: "Heb je iets te eten?". Daaruit blijkt, zo belijdt de gemeente van Johannes, dat Jezus leeft. Nadien hebben generaties lang het aan elkaar doorverteld: dat Jezus leeft en hoe ze Jezus in hun eigen leven hebben ontmoet. En hoe steeds weer die vraag opklonk: heb je nog iets meegebracht, uit heel die donkere nacht waarin je hebt gevist? Of sta je met lege handen? Wat nacht is en wat de zee behelst is volstrekt duidelijk: als beeld van mensen onderweg, die geen uitzicht meer hebben en geen toekomst meer zien. Van mensen die de wanhoop nabij zijn, omdat alles donker is, het vissen niets oplevert, en de toekomst je beangstigt als een gapende afgrond.

"Kinderen", staat er: waar een mens wordt geconfronteerd met deze vraag hoeft - ja - kan hij zich niet onmogelijk groter voor doen dan hij is. Misschien wordt ook de naaktheid van Petrus in het verhaal op deze wijze begrijpelijk: we verschijnen niet graag naakt voor God. Maar - als een mens voor God komt - mag hij naakt verschijnen; hij hoeft zijn schaamte niet, zoals Adam in het paradijs, te verbergen achter een schort van bladeren. "Kinderen" - hebben jullie iets te eten?

In dat woord "kinderen" klinkt ook iets beschermends: klaarblijkelijk is de zaak niet hopeloos, ook als wij dat zelf niet zo kunnen ervaren. Maar: hoezo dan? Misschien zouden we op dit moment in een kring moeten gaan zitten, om elkaar te bevragen naar bronnen van inspiratie, troost, en hoop. Naar dingen die we als genade ervaren. En met name naar wat de traditie, waarin wij staan, betekent - als het gaat om onze toekomstverwachting. We zouden elkaar kunnen vertellen hoe we zelf van dag tot dag proberen om wat geluk bij elkaar sprokkelen.

Het is zo aardig om dit verhaal te lezen naast dat wat Paulus

schrijft! We zouden elkaar en onszelf kunnen vragen of we het Paulus kunnen nazeggen: "God zelf heeft ons hiervoor toegerust, toen hij ons de Geest als onderpand gaf." Kunnen wij dat zo zien: dat onze hoop, onze toekomst ligt verborgen in de kracht die wij de GEEST noemen.

DE GEEST DIE LEVEND MAAKT
Volgens Paulus is het de GEEST, die levend maakt. Die voedsel geeft. In het scheppingsverhaal lezen we dat God de wereld in zes dagen heeft gemaakt. Voor het decor gebruikte hij vijf dagen: en hij zag dat het goed was. Toen werd de mens geschapen, naar Gods beeld: en Hij zag dat het zeer goed was. En toen russtte Hij, op de zevende dag. Was de schepping toen af? Er bestaat een oude kerkelijke traditie, die zegt, dat er nog een achtste scheppingsdag is: waar het de mens nog aan ontbreekt is GODS GEEST. Want we zijn dan wel geschapen naar zijn beeld, maar de kracht van Zijn Geest blijkt pas op Pasen: wanneer Jezus wordt opgewekt. Dat is de kern van Paulus' boodschap. En daarmee zijn we ook bij de kern van het mythische verhaal over de verschijning van Jezus aan zijn leerlingen: het is Gods Geest, die levend maakt, die voedsel geeft, die troost, en mensen van dag tot dag opnieuw kan doen leven.

NIET DE GEEST VAN CHRISTUS
Gods Geest: dat is niet hetzelfde als 'de geest van Jezus'. Ik hoor mensen nogal eens zeggen: we zouden moeten leven in de geest van Jezus. Daarmee dreigt het geloof te worden gereduceerd tot een soort 'gezindheid'. Je bent dan in wezen niet ver af van wat in Middeleeuwen bekend stond als de navolging van Christus. Maar de vraag, die je daarbij kunt stellen is, of daarmee niet te kort wordt gedaan aan datgene wat we nu juist met Pasen hebben gevierd: dat het GODS GEEST is die Jezus tot leven wekt en hem doet rondgaan tot op vandaag. Steeds wanneer de vraag in een mensenleven opklinkt "wat heb je meegebracht" - staan we voor God. Is dat niet de kern van elk gebed - om voor God te staan, met de vraag om wijsheid? Wij zeggen vaak: laten we bidden. Alsof bidden een activiteit is die van ons uitgaat. Maar is bidden niet veeleer juist verstillen? Open worden? Ontvankelijk worden voor de onzienlijke dingen, die ons dragen? Is bidden wel: het woord nemen? Zou bidden niet veeleer zijn: God aan het woord laten komen in ons leven?

Ja, zou ons leven niet winnen aan kwaliteit, wanneer we op deze wijze biddend door het leven zouden gaan? Zou zo door het leven gaan niet wellicht de enige mogelijkheid zijn om te voorkomen dat we uiteindelijk met lege handen te staan wanneer Jezus ons tegemoettreedt?

Wie meent zo nu en dan niet, dat het leven ons voor situaties stelt, waar we niet op gebouwd zijn? Situaties, waarin we overvraagd worden? Het verhaal van vanochtend nodigt ons uit om 'anders te gaan vissen'. Wat dat dan ook maar precies mag betekenen: misschien wel dat we niet langer voorbij moeten zien aan het gegeven dat wat wij GOD noemen, of GODS GEEST een werkelijkheid is, die we diep in ons met ons meedragen - vaak zonder dat te beseffen.
Zoiets dergelijks moet Dag Hammarskjöld gedacht hebben, toen hij biddend in zijn dagboekje schreef:

Gij die boven ons bent,
Gij die een van ons bent,
Gij die bent -
ook in ons
mogen allen U zien - ook in mij,
moge ik uw weg bereiden.

AMEN.

DE LEZINGEN:
II CORINTHIERS 4:16-5:5
Nee, wij geven de moed niet op. Al gaan wij ook ten onder naar de uitwendige mens, ons innerlijke leven vernieuwt zich van dag tot dag. De lichte kwelling van het ogenblik bezorgt ons een alles overtreffende, altijd durende volheid van glorie. Wij houden het oog niet gericht op het zichtbare maar op het onzichtbare; wat wij zien gaat voorbij, de onzichtbare dingen duren eeuwig.
Wij weten het immers: als de tent die onze aardse woning is, wordt neergehaald, heeft God voor ons een gebouw gereed in de hemel, een onvergankelijk, niet door mensenhand vervaardigd huis. Zolang wij in dit lichaam zijn zuchten wij dan ook, vol verlangen naar de beschutting van onze hemelse woning, daar wij , eenmaal hiermee bekleed, niet naakt zullen staan. Wij, die nog in deze tent wonen, zuchten en voelen ons bezwaard, omdat wij het nieuwe kleed zouden willen aantrekken zonder het oude af te leggen; dan zou dit sterfelijke leven meteen worden opgeslokt door het onsterfelijke leven. God zelf heeft ons hiervoor gereed gemaakt, toen hij ons de Geest als onderpand gaf.

JOHANNES 21: 1-14
Daarna verscheen Jezus nogmaals aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. Hij verscheen hun zo: Daar waren bijeen Simon Petrus, Thomas - de 'Tweeling' genaamd -, en Nathanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee anderen van zijn leerlingen. Simon Petrus zegt tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan met je mee. Ze gingen naar buiten en stapten in de boot. Maar die nacht vingen zij niets. Toen het al morgen werd, stond Jezus aan de oever. Maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Jezus zegt dus tot hen: Kinderen, hebben jullie iets te eten? Zij antwoordden hem: Nee! Maar hij sprak tot hen: Werp het net uit aan de rechterkant van de boot, en jullie zullen vinden. Nu wierpen ze het uit en waren niet sterk genoeg om het te slepen vanwege het grote aantal vissen. De leerling die Jezus liefhad, zegt tot Petrus: het is de Heer! Toen nu Simon Petrus dat hoorde, dat het de Heer was, gordde hij zijn bovenkleed om - want hij was naakt - en wierp zich in het meer. De andere leerlingen echter kwamen met de boot, want zij waren niet ver van het land - slechts ongeveer tweehonderd el. En ze sleepten het net met de vissen. Toen ze nu aan land gekomen waren zagen ze een kolenvuur aangelegd, en vis daarop en brood. Jezus zegt tot hen: Breng van de vissen, die jullie zojuist hebben gevangen. Simon Petrus ging aan boord en sleepte het net aan land, vol grote vissen - honderddrieënvijftig. En hoewel het er zoveel waren scheurde het net niet. Jezus zegt tot hen: Komt, neemt de maaltijd. Niemand van de leerlingen waagde het hem te vragen: Wie ben je? Zij wisten dat het de Heer was. Jezus gaat en neemt het brood, geeft het hun, en de vis evenzo. Dit was al de derde keer, dat Jezus aan de leerlingen verscheen, nadat hij uit de doden was opgewekt.

Terug naar HET BEGIN VAN DEZE PAGINA

Terug naar de REGISTERS

© A.E.J. Kaal, 2001.