Het 13de hoofdstuk, waarvan wij alleen het begin lazen, bevat
een hele serie gelijkenissen. Het gedeelte wordt bij elkaar
gehouden door twee teksten, die betrekking hebben op zijn
familie banden. Voorafgaand aan Mattheus 13 staat een tekst
met daarin 'moeder, broers en zusters' als motiefwoorden: aan
Jezus wordt gemeld dat zijn moeder en zijn broers buiten staan
- en hem willen spreken. En hij reageert dan met een vraag:
"Wie is mijn moeder, en wie zijn mijn broers?" En aan het
einde van hoofdstuk 18 vragen mensen zich af: Vanwaar heeft
hij zijn wijsheid? Is dit niet de zoon van de timmerman? Zo
maakt Mattheus duidelijk, dat we er, met de vraag naar Jezus
niet zijn wanneer we zouden letten op zijn familiebanden.
Dit alles, om te laten zien, dat het niet
meevalt om Mattheus te begrijpen. Het Mattheusevangelie is
heel zorgvuldig gecomponeerd. En als je te dicht met je neus
op de tekst zit, mis je de grote verbanden. En daarmee de
sleutels die Mattheus aanreikt om te kunnen weten, waar het in
die gelijkenissen om gaat. Dan denk je bijvoorbeeld, dat de
gelijkenis van de zaaier een gelijkenis is zoals alle anderen.
Zoals al gezegd: in hoofdstuk 13 staan maar liefst zeven
gelijkenissen. Maar deze eerste is anders dan de andere: die
andere gelijkenissen beginnen allemaal met "Het koninkrijk der
hemelen is als....". Maar deze eerste gelijkenis niet. Deze
eerste gelijkenis staat voorop: om ons eerst eens te laten
nadenken over de vraag die de leerlingen aan Jezus stellen:
waarom hij eigenlijk in gelijkenissen spreekt. De vraag naar
Jezus kan klaarblijkelijk niet zomaar, klip en klaar worden
beantwoord.
Je kunt Jezus niet definiëeren in termen van afkomst,
leeftijd, woonplaats of beroep. Het antwoord op de vraag wie
Hij is kan alleen groeien, als je in je leven van 'het brood'
eet. Het beeld, dat de gelijkenis oproept - Jezus zittend op
een schip op het water, en de menigte op de oever - is
veelbetekenend: Zitten doet een leraar in de synagoge, en het
water is het doodsgebied. Eten van het brood - dat is een
kwestie van leven of dood. Het brood, Jezus, en de vraag of
wij gaan begrijpen wie hij is en wat hij ons nabijbrengt is
beslissend.
===
Wie is Jezus, voor U? Voor ons? Voor mij? Daar gaat het
klaarblijkelijk om in deze gelijkenis over de zaaier, die
tegelijkertijd het brood is. De verteller, die tegelijkertijd
zelf het verhaal is.
De vraag naar Jezus is niet te beantwoorden, zonder stil te
staan bij je eigen spirituele wordingsgeschiedenis:
wat heeft de bijbelse traditie met mij gedaan? Hoe ben ik
daardoor gevormd? Wat zouden wij zijn, zonder dat verhaal?
Of - wat ruimer geformuleerd: wat heeft een 'christelijke
opvoeding' mij gebracht? Is het geloof (dat wij 'christelijk'
noemen) eigenlijk wel overdraagbaar?
===
Terugdenkend aan mijn eigen verleden realiseer ik me, dat ik
meer te danken heb aan de rituelen vroeger thuis - de vaste
gebeden, het bijbellezen, de kerkgang, de aandacht, die
besteed werd aan de feestdagen - dan aan wat er precies werd
gezegd. Ik realiseer me, dat er veel werd gezegd waarvan ik al
heel snel dacht: hier kan ik niet veel mee; ik kan hier niet
in geloven; voor mij is dit ook niet waar. Ik heb me al heel
vroeg verbaasd over grote mensen - en hoe die 'al die onzin
konden geloven'. Kortom: in mijn wordingsgeschiedenis school
iets heel ambivalents: enerzijds weet ik me sterk bepaald door
het millieu waarin ik ben opgegroeid, en anderzijds heb ik me
daar tegen afgezet en ben ik daarvan vervreemd. Mijn ouders
zouden in 'mijn geloof' waarschijnlijk weinig herkennen van
wat zij als 'hun geloof' in mij probeerden te zaaien.
Zo gaat dat klaarblijkelijk. Want wat ik hier beschrijf geldt
natuurlijk niet alleen voor mij. Deze zomer las ik twee
prachtige boeken: beide familiegeschiedenissen. Het ene was
een boek uit het begin van de vorige eeuw, geschreven door
Carry van Bruggen: "De Verlatene". Het verhaal speelt in een
Joods millieu. En "de Verlatene" is een oude vader, die
eenzaam en voor zijn eigen gevoel onbegrepen achterblijft,
niettegenstaande zijn pogingen om zijn kinderen te leren trouw
te blijven aan de tradities. Het andere is net verschenen "Het
zwijgen van Maria Zachea": het beschrijft een Katholiek
millieu. Het "zwijgen" heeft betrekking op een oude moeder,
die door haar kinderen weliswaar voortreffelijk wordt
verzorgd, maar die niettemin klaarblijkelijk besloten heeft om
in de laatste jaren van haar leven tegenover haar kinderen te
zwijgen.
In beide boeken zie je hoe kinderen - ieder op eigen wijze -
vervreemden van de traditionele vroomheid van de ouders. De
kinderen kunnen uiteindelijk nauwelijks meer begrijpen hoe hun
ouders zo konden zijn als zij waren. Van het geloof dat werd
"gezaaid" is, zo te zien, weinig over. Maar: is daarmee ook
gezegd, dat de opvoeding is mislukt? Of moet je zeggen, dat de
vruchten van die opvoeding er misschien heel anders uitzien
dan dat de ouders het zich hadden voorgesteld?
====
Onlangs bekende iemand - al in de tachtig - me: de bijbel, de
kerk, het Christendom, Jezus: het zegt me allemaal niet meer
zo veel. En na een lange stilte volgde: maar ik realiseer me
wel, dat ik geworden ben tot wie ik ben, doordat de kerk me
altijd weer opnieuw aan het denken heeft gezet.
Zou dit ook zijn wat Jesaja ooit bedoelde toen hij schreef:
"Zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en
daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en
maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad
aan de zaaier en brood aan de eter, zo zal mijn woord, dat uit
mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij
weerkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen
waartoe Ik het zend." ? Misschien krijgt dat, wat wezenlijk
is en wat dieper reikt dan woorden, uiteindelijk toch gestalte
in het leven van onze kinderen.
Harry Nouwen schrijft, tegen het einde van zijn leven: "Wie
het klooster ingaat in de verwachting dat hij daar een
antwoord zal vinden op zijn vragen, komt bedrogen uit. Wat je
leert is vooral 'dankbaarheid' voor kleine dingen: wie daar
open voor wordt ontvangt elke dag zoveel...". Wat je in het
klooster klaarblijkelijk leert is te leven uit Gods hand -
wat dat dan ook maar precies moge betekenen. Geloven is
misschien wel niet zozeer : geloven in iets. Geloven in de
traditie. Maar méér een manier van zijn: open staan voor zin
en betekenis. Voor de dragende kracht van rituelen. Voor
vertrouwen in het geheim dat de verhalen altijd weer méér
betekenen en méér doen dan je op het eerste gezicht zou
denken. Geloven heeft, zo gezien, vooral te maken met de geest
- die ons in staat stelt 'geraakt te worden'; om betekenissen
te ontwerpen; en om ons eigen verhaal te schrijven dingen
waarin we kunnen bestaan.
In de Oosterse traditie zegt men: de belangrijkste gave van de
Geest is de 'gave der tranen'. Daarmee wordt niet het verdriet
bedoeld: maar de tranen van ontroering. Wie deze gave ontvangt
- zo vertelt deze Oosterse traditie -, wordt ontroerd: door de
schoonheid van het bestaan, door het mysterie van het leven,
door de mens die, kwetsbaar als hij is, soms in staat is
zichzelf te overstijgen. Een avondgebed, dat er dagelijks
wordt gebeden luidt: "Heer geef mij tranen en bewogenheid van
hart" : want die heiligen de mens.
"Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat
gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij
hoort, en zij hebben het niet gehoord." Die woorden hebben
betrekking op Jezus zelf, die - als verpersoonlijking van de
geheiligde, ons steeds opnieuw tegemoet treedt met de eeuwige
vraag: en jij? Wat hebben mijn woorden jou te zeggen?
AMEN.
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2002.