PREEK
GEHOUDEN TIJDENS DE KERKDIENST VAN DE VRIJZINNIGE GELOOFSGEMEENSCHAP N.P.B. TE RIJSSEN,
OP ZONDAG 26 JANUARI 2003.

De lezingen waren:
I Sam. 3: 1-10.19-21
Marcus 1: 14-20

PREEK

Is het niet een ontroerend verhaal - dat verhaal over de kleine Samuël? Hij hoort een stem. En zelf heeft hij niet in de gaten dat er iets bijzonders aan de hand is. Maar gelukkig is er die levenswijze man - Eli - die kans ziet om de kleine Samuël anders naar de werkelijkheid te laten kijken. Die gebeurtenis wordt een keerpunt in zijn leven.

Wat hebben dromen, visioenen, stemmen, te betekenen? Wat heet werkelijkheid? Hoe kijken wij aan tegen dingen die gebeuren? En zouden we daar ook door een andere bril naar kunnen kijken? Meer visionair? Terwijl ik hierover nadacht, realiseerde ik me dat er in je leven vaak simpele dingen gebeuren, waarvan je pas achteraf gaat beseffen hoeveel méér betekenis die hadden dan je aanvankelijk dacht; hoeveel invloed die hadden op je levensloop en je wordingsgeschiedenis. Een jeugdervaring, een verhuizing, een ziekte, een mislukte vriendschap, een ondoordachte beslissing, een toevallige ontmoeting....: zulke gebeurtenissen kunnen - zoals vaak achteraf pas duidelijk wordt - bepalend zijn voor je levensloop. Ik heb mensen wel eens de vraag gesteld, wat in hun ogen de beslissende momenten waren in hun leven. En of ze daarin ook de hand van God konden herkennen.

En dan blijkt dat veel mensen toch maar liever spreken van "toeval", "geluk" of het "noodlot". We weten natuurlijk heel goed, dat het leven grillig is en niet maakbaar. Wie je wordt, wordt doorgaans niet bepaald door factoren die je niet in de hand hebt. Maar een belangrijke vraag, die je daarbij kunt stellen is: wat voor betekenis hechten we daaraan? Hoe interpreteren we dat? Wat doet dat met ons? Heeft het invloed op de manier waarop we in het leven staan?

Er de hand van God in zien: ik denk, dat velen van ons niet meer zó kunnen denken. Daar zijn we te nuchter, te rationeel voor. Het past eenvoudig niet in wijze waarop de meesten van ons over de werkelijkheid denken. Alleen al het woord 'God' roept zoveel weerstanden op! Voor veel mensen geldt, dat ze dit woord maar liever niet meer gebruiken.

Maar aan de andere kant: in de tijd dat deze bijbelverhalen zijn geschreven, was het waarschijnlijk niet zoveel anders. Het verhaal over de kleine Samuël begint met de mededeling, dat het woord van God in die dagen een zeldzaamheid was. Net als in onze tijd, toch? Hangt dat niet samen met onze zogenaamd "verlichte" geest, met onze neiging om ervan uit te gaan dat de waarheid samenvalt met de feiten, de gebeurtenissen, met onze 'waarnemingen'? Maar is wat wij waarnemen wel wáár? Wordt alles wat wij zien in feite niet bepaald door de manier waarop wij hebben leren kijken? Door de bril, die wij op onze neus gedrukt hebben gekregen door onze opvoeding? Is het ons, moderne mensen, niet vrijwel onmogelijk gemaakt om nog te denken in termen van "daar wil ik Gods hand in zien?"
====

Ook in het verhaal, dat Marcus ons vertelt over de roeping van de leerlingen, zit iets raadselachtigs. Wat Marcus beschrijft heeft méér weg van een droom dan van de werkelijkheid. Het gaat dan ook duidelijk om een herinneringsbeeld.
"Toen Jezus eens langs het meer liep..." Het zijn heel vage aanduidingen. De preciese tijd en plaats doen er niet toe. De nadruk ligt op het mysterie: Jezus spreekt mensen aan... en "terstond" sluiten ze zich bij hem aan. Waardoor voelden die mensen zich zo aangesproken? Wat bewoog hen om zomaar alles achter zich te laten? Ook die details doen er klaarblijkelijk niet toe. In de herinnering is slechts één ding belangrijk: dat de ontmoeting met Jezus een ommekeer heeft gebracht in het leven van deze mensen. Kun je dat "roeping" noemen? Omdat de STEM is gehoord en herkend?

Als het woord "roeping" valt, associëren wij dat doorgaans met onze levensopdracht, met een duidelijke doelgerichtheid, met een zekere vastberadenheid om iets van ons leven te maken, met een zekere discipline en een duidelijke koers. Maar je zou bij dat woord "roeping" ook aan iets heel anders kunnen denken, namelijk: het horen van de ROEP. Het horen van de STEM in het gebeuren. Daarvoor is een geheimzinnige ontvankelijkheid nodig, een openheid van geest die ons daartoe in staat stelt. In de taal van het geloof heet dat: in staat, en ook bereid zijn om te leven uit genade.

Leven uit genade impliceert het gebed: het zoeken naar de stilte waarin de STEM kan worden herkend. Wanneer in een bepaalde tijd de STEM niet wordt gehoord, zou dat wel eens kunnen komen doordat mensen zich een beeld van de werkelijkheid hebben gemaakt, waarin geen plaats meer is voor zo'n open 'mind', zo'n open geest.
====
"Als je die STEM hoort, dan moet je zeggen: Heer, hier ben ik. Uw dienaar luistert". Dat is wat Eli Samuël leert. Misschien hebben we allemaal in ons leven wel zo'n gids nodig: iemand die ons de ogen opent voor een andere werkelijkheid; iemand die zegt - je moet niet zo leven vanuit je hoofd. Je zou moeten proberen om méér te leven vanuit de ontvankelijkheid voor het mysterie. Leven uit genade impliceert: onder ogen zien, dat er heel veel is, dat we niet kunnen begrijpen; dat er veel vragen zijn, waar nooit een definitief antwoord op zal komen. Leven uit genade impliceert een zekere bescheidenheid, omdat al ons weten het karakter draagt van voorlopigheid. Leven uit genade impliceert ook: onder ogen zien dat de toekomst open is; en dat ons verleden er steeds weer anders kan gaan uitzien - naarmate we ouder worden, afhankelijk van nieuw licht dat erop valt; maar ook afhankelijk van de wijze waarop we er zelf na verloop van tijd naar kunnen kijken.

Zouden we niet veel meer vrede hebben met ons bestaan, wanneer we zouden accepteren dat we ons blikveld beperkt is? En dat ons oordeel slechts voorlopig kan zijn? Bij de diep religieuze schrijver van psalm 139 leidt dit tot de uitspraak: "Gij kent en doorgrondt mij, dieper dan ik mijzelf ken". Zou zo'n grondhouding niet ook kunnen maken, dat we milder worden, in ons oordeel over onszelf en dus ook over anderen?
Leven uit genade is dan mogelijk ook: vrede vinden met het bestaan, omdat het diepe besef doorbreekt dat het leven ons maakt tot wie we zijn, en niet omgekeerd.
===
"Samuël kende de NAAM (JHWH) nog niet; een woord van de EEUWIGE (JHWH) was hem nog nooit geopenbaard." Hoe zou je ook weet moeten hebben van de STEM als er nog nooit iemand is geweest, die jou heeft geleerd wat het is om biddend en met een open oog voor het mysterie door het leven te gaan?

De NAAM (JHWH) kennen: betekent dat misschien een verwijzing naar die werkelijkheid die hoger en dieper is dan wij kunnen peilen, maar die tegelijkertijd ook in onszelf verborgen ligt? En heeft dat niet te maken met die wonderlijke dragende kracht, die ook wel de "GEEST" wordt genoemd?

Toen zei Eli tot Samuël: 'Mocht Hij je roepen dan moet je zeggen: Spreek, EEUWIGE (JHWH), uw dienaar luistert.' Toen hij dat deed kwam de EEUWIGE (JHWH) bij hem staan - hem bij staan.
AMEN.

DE LEZINGEN:
I Sam. 3: 1-10.19-21
De jonge Samuël deed dienst in het heiligdom van JHWH, onder het toezicht van Eli. In die dagen was een woord van JHWH een zeldzaamheid en een visioen kwam niet dikwijls voor. Op zekere dag had Eli zich te slapen gelegd op zijn gewone plaats; zijn ogen begonnen zwak te worden en hij kon niet meer zien. De Godslamp was nog niet gedoofd en Samuel lag te slapen in het heiligdom van JHWH, waar de ark van God stond. Toen riep JHWH: 'Samuël!'. En Samuël antwoordde: 'Ja, hier ben ik'. Hij liep snel naar Eli en zei: 'Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?'. Maar Eli antwoordde: 'Ik heb niet geroepen. Ga maar weer slapen'. En hij ging weg en legde zich te slapen. Toen riep JHWH opnieuw: 'Samuël!'. Samuël stond op, ging naar Eli, en zei: 'Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?'. Eli antwoordde: 'Ik heb niet geroepen, mijn jongen; ga maar weer slapen'. Samuël kende JHWH nog niet; een woord van JHWH was hem nog nooit geopenbaard. En weer riep JHWH Samuël, nu voor de derde maal. Samuël stond op, ging naar Eli en zei: 'Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?'. Toen begreep Eli dat het JHWH was die de jongen riep. En hij zei tot Samuël: 'Ga maar slapen, en mocht Hij je roepen dan moet je zeggen: Spreek, JHWH, uw dienaar luistert.' Samuël ging dus weer op zijn gewone plaats slapen. Toen kwam JHWH bij hem staan en riep, evenals de vorige malen: 'Samuël, Samuël!' En Samuël antwoordde: 'Spreek, uw dienaar luistert. {...} Samuël groeide op; en JHWH was met hem en liet niet één van zijn woorden onvervuld. En heel Israël, van Dan tot Bersheba kwam te weten dat Samuël inderdaad als profeet van JHWH was aangesteld. Ook daarna bleef JHWH in Silo verschijnen, want daar openbaarde Hij zich aan Samuël door tot hem te spreken.

Marcus 1: 14-20
Nadat Johannes gevangen was genomen, ging Jezus naar Galilea en verkondigde er Gods blijde boodschap. Hij zei: De tijd is vervuld en het rijk van God is nabij; bekeert u en gelooft in de blijde boodschap.
Toen hij eens langs het meer van Galilea liep, zag hij Simon en de broer van Simon, Andreas, terwijl zij bezig waren het net uit te werpen in het meer; zij waren namelijk vissers. Jezus sprak tot hen: Kom hier! Volg mij. Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt. Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden hem. Iets verder gaande zag hij Jacobus, de zoon van Zebedeüs, en diens broer Johannes; ook zij waren in de boot bezig met hun netten klaar te maken. Meteen riep hij hen. Ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners in de boot achter, en volgden hem.

Terug naar het begin van deze pagina

Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2003.