PREEKGEHOUDEN TIJDENS DE DIENST VAN DE PARKSTRAATGEMEENTE TE ARNHEM OP 29 JUNI 2003

De lezingen waren:
JESAJA 3:25 - 4:6
MARCUS 5:21-34

VERLOS ONS VAN DE HOGE...(?)

Dit is geen bijbeltekst: onder deze titel stond onlangs in de NRC een boekbespreking. Die woorden troffen mij.

De bespreking betrof van een drietal boeken over de verhouding tussen geloof en ongeloof. Dat is op zichzelf niet verrassend in een samenleving die steeds verder saeculariseert.
Wat misschien wèl verrassend is, is dat er kritiek wordt geleverd op de gepriviligieerde plaats die de godsdienst inneemt in het openbare leven. "Godsdienst blijkt steeds vaker", aldus het artikel, "een vrijplaats voor onfrisse opvattingen over maatschappelijke vraagstukken." En moet godsdienstvrijheid dan nog wel langer een grondrecht zijn - als je ziet hoe vaak diezelfde godsdienstvrijheid leidt tot schendingen van de mensenrechten?

Je zou daarbij kunnen denken aan excessen zoals het afhakken van handen, de steniging van vrouwen, enz. Maar je kunt ook denken aan de radicalisering van het Christendom, in Amerika bijvoorbeeld, waar het 'God bless America" een leus lijkt te zijn waarmee het geweld tegen onwelgevallige regimes wordt gelegitimeerd. En volgens sommigen ook aan Nederland, nu je moet vaststellen dat de zogenaamde 'Christelijke politiek' nogal eens gepaard gaat met een toenemende intolerantie en met de vertaling daarvan in twijfelachtige politieke programma's, maatregelen en bezuinigingen.

Zoveel mag duidelijk zijn, dat we leven in een tijd, waarin "geloven in God" geen vanzelfsprekendheid is. En dat we moeten verantwoorden, wat het zoal impliceert: wanneer we - zoals bijvoorbeeld in de Remonstrantse beginselverklaring - belijden dat we "God eren en dienen." Wat is "godsdienst" dan voor ons? Waar zijn we mee bezig, wanneer we steeds maar weer onze inspiratie putten uit de bijbel? Wat betekenen de woorden 'preek' en 'predikant' voor ons? En wat bedoelen we als we zingen: "Heer, ontferm U"? Dat zijn lastige vragen. Maar we kunnen daar niet aan voorbijgaan.
===
De bijbelgedeelten, die we vanochtend lazen, gingen over een ommekeer, heil, redding: Jesaja spreekt over een rest, de overblijvenden, die uiteindelijk gered worden. Maar waar komt dat heil vandaan? En waar bestaat het uit? En waar kwam de ellende vandaan? Kwam die ook uit de hemel? Of werken mensen zichzelf steeds maar weer in de nesten?

Het verhaal van Marcus gaat over twee vrouwen, die gered worden: genezen - of zelfs - opnieuw tot leven gewekt. Wat wordt hier verteld? De duitse theoloog Drewermann heeft vanuit de dieptepsychologie een antwoord proberen te geven op de vraag waar het in dit verhaal om draait: volgens hem zou het bij het meisje kunnen gaan om de verstikkende liefde van ouders, die het soms kinderen onmogelijk maakt om zich vrij te ontplooien en zo een eigen identiteit op te bouwen. En in het verhaal over de bloedvloeiende vrouw zou het, volgens hem, gaan om iemand die het slachtoffer is geworden van maatschappelijk isolement als gevolg van vooroordelen.
Maar wat heeft dit met het geloof in God te maken?
===
De vrouwen in het Jesaja-verhaal lijken pas tot leven te komen na een reeks verlieservaringen. Vormt het lijden dan een weg, die leidt tot het leven? Moet een mens eerst door de diepe duisternis om te kunnen ontdekken, wat ervoor nodig is om helder te krijgen wat er nodig is voor een humane menswaardige samenleving? Wie wijst ons nog wegen, die leiden naar een andere werkelijkheid dan die van het dagelijks journaal, de krant, en de nuchtere feiten?

In het verhaal, dat Marcus ons vertelt, is "vertrouwen" het sleutelwoord: niet Jezus heeft de vrouw genezen. Hij heeft, zo lijkt het, eigenlijk niets gedaan. Haar vertrouwen heeft gemaakt dat de vrouw is genezen. En tegen Jaïrus zegt Jezus: heb vertrouwen; het kind is niet dood. Moet de mens het uiteindelijk dan toch zelf doen? Is Jezus in dit verhaal werkelijk zonder betekenis? Of is het zo, dat zijn nabijheid juist dit vertrouwen induceert? Dat de 'heilige ruimte' waarin Jezus bestaat de werkelijkheid in een ander perspectief plaatst?
===
Heilige ruimte: daarom zou het wel eens kunnen gaan. De ruimte waarbinnen we bestaan bepaalt in belangrijke mate hoe wij onszelf kunnen beleven.

Toen ik onlangs door Noord-Italië reisde ben ik me ineens weer gaan realiseren, wat het betekent om op elk moment van de dag een kerk te kunnen binnengaan. Om je te kunnen terugtrekken in de heilige ruimte. En om je te laten aanspreken door die lange traditie, die daar in hout en steen de eeuwen heeft doorstaan.

Wij denken vaak, dat we onze eigen waarheid moeten scheppen.
Dat we in het leven zelf wijs moeten worden: door vallen en opstaan. Maar wat we daarbij misschien wel over het hoofd zien is dat een mens niet alleen van binnenuit wordt gevormd.
Er is ook nog zoiets als heilige ruimte, heilige tijd en tradit: binnen die heilige ruimte en tijd kunnen onze ogen opengaan voor een andere werkelijkheid dan die van louter de feiten. Binnen de heilige ruimte worden soms nieuwe levensmogelijkheden zichtbaar. God is niet overal en altijd aanwezig. De verhalen vertellen ons over het mysterie, dat de wonderen juist daar gebeuren waar mensen zich bevinden binnen de ruimte van het heilige. Dat klinkt mysterieus. Ja - dat is het mysterie van de godsdienst.
===
Misschien bestaat God, bestaat Christus wel alleen binnen de heilige ruimte van het geloof. Maar daarmee is niet gezegd, dat de heilige ruimte niet een heel concrete, tastbare, ervaarbare werkelijkheid is, die opgeroepen wordt in verhalen, in rituelen, in gebed; en die gestalte krijgt in mensen, die in staat zijn om een gids te zijn, voorgangers, roergangers, opvoeders, mensen die in staat zijn om het vertrouwen te wekken, dat nodig is om de hoogten en de diepten van het bestaan onder ogen te zien.

Wat wij hier doen - als gemeente bij elkaar komen in de naam van Christus - is niet alleen de uitdrukking van ons verlangen naar inzicht; we moeten beseffen, dat wij, zoals we hier zitten, ook de opdracht hebben om te bewaren en door te geven dat er hoogten en diepten zijn van bestaan, waarin begrippen als verzoening, aanvaarding, roeping betekenis krijgen. Als er één ding is waar een gemeente voor staat, dan is het wel de opdracht om steeds opnieuw die heilige ruimte te scheppen waarbinnen de mens kan worden verlost van onvrede met het bestaan, waarbinnen de mens kan worden genezen van de opstandigheid tegen het lot, waarbinnen de mens wordt bevrijd van alle egocentrisme en zelfbeklag, en waarbinnen de mens in het reine kan komen met zijn verkeerdheid.

Wanneer wij het leven heiligen - "dan zal", zoals Jesaja het zegt, "over al wat heerlijk is een dak zijn ter beschutting: een dak van loof zal schaduw bieden tegen de hitte overdag en beschutting tegen stortbuien en regen."

AMEN.

DE LEZINGEN:
Jesaja 3,25 - 4,6:

Uw mannen vallen door het zwaard
en uw helden in de slag.
Dan zullen uw poorten klagen en treuren,
en vereenzaamd zit zij op de grond.
En zeven vrouwen zullen op die dag
zich vastgrijpen aan één man en zeggen:
wij zullen eten ons eigen brood,
wij zullen ons kleden met ons eigen kleed,
maar sta ons toe dat wij uw naam dragen,
neem zo de schande van ons weg!

Op die dag wordt
wat de Eeuwige doet ontluiken
een luisterrijk sieraad,
ja, de vrucht van het land
de trots en de tooi
van hen die overleven.

En wat overblijft in Sion
al wat nog bestaat in Jeruzalem
zal heilig heten -
allen die in Jeruzalem
ten leven zijn opgeschreven.
Wanneer de Eeuwige
de drek van Sions dochters heeft afgewassen
en de bloedschuld van Jeruzalem uit haar midden
heeft wegspoeld door de geest van het gericht
en de geest van zuivering,
dan schept de Eeuwige boven heel het domein
van de berg Sion en boven hen die er vergaderd zijn
een wolk des daags en een schijnsel van
vlammend vuur des nachts.

Want over al wat heerlijk is zal een dak zijn ter beschutting:
een dak van loof zal schaduw bieden tegen de hitte overdag
en beschutting tegen stortbuien en regen.

Markus 5: 21-34

En toen Jezus - in de boot - weer naar de overkant was overgestoken, verzamelde zich veel volk bij hem, en hij was (juist) bij de 'zee'. Daar komt één van de oversten van de synagoge, Jaïrus geheten, en als deze hem ziet, valt hij voor hem neer en smeekt hem dringend, zeggend: Mijn dochtertje is stervende! Kom toch, leg haar de handen op, opdat zij gered worde en in leven blijve. Toen is hij met hem weggegaan. En veel volk volgde hem, en ze omstuwden hem. En een vrouw - die had al twaalf jaar een bloedvloeiïng; veel had zij verduurd van veel artsen, en haar hele bezit had zij opgemaakt, maar het had haar niets gebaat, integendeel, het was nog erger met haar geworden. Toen zij van Jezus hoorde, kwam zij de volksmenigte in en raakte van achteren zijn kleed aan. Want ze had bij zichzelf gezegd: als ik maar zijn kleren aanraak, zal ik gered zijn. En onmiddellijk droogde de bron van haar bloed op, en ze merkte het aan haar lichaam, dat ze van haar kwaal was genezen. En onmiddellijk merkt Jezus innerlijk, dat uit hem de kracht is uitgegaan; hij keerde zich in de volksmenigte om en zei: Wie heeft mijn kleren aangeraakt? Toen zeiden hem de leerlingen: Je ziet hoe de volksmenigte je omstuwt, en dan zeg je: Wie heeft mij aangeraakt? Maar hij keek om zich heen, om degene te zien die het had gedaan. De vrouw echter, geschrokken, bevend, omdat ze wist wat haar was overkomen, kwam en viel voor hem neer en zei hem de hele waarheid. Maar hij zei haar: Dochter, je vertrouwen heeft je gered. Ga in vrede en wees gezond, zonder je kwaal.

Terwijl hij nog spreekt komen ze van de overste van de synagoge en zeggen: je dochter is gestorven. Wat val je de meester nog lastig? Maar Jezus, die het gesprek dat daar werd gevoerd mede had aangehoord, zegt tot de overste van de synagoge: Wees niet bang. Heb slechts vertrouwen! En hij liet niemand als begeleiders met zich meegaan, behalve Petrus, Jacobus en Johannes, de broer van Jacobus. Zo komen zij bij het huis van de overste van de synagoge. Daar hoort hij misbaar en hoe ze huilen en heftig weeklagen, en hij gaat naar binnen en zegt tot hen: Waarom maken jullie zo'n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt alleen maar. Toen lachten ze hem uit. Maar hij joeg hen allen naar buiten, neemt de vader van het kind en de moeder en zijn begeleiders en gaat naar binnen waar het kind is. En hij neemt het kind bij de hand en zegt haar: Talitha kum, wat zoveel betekent als Meisje, sta op! En direct stond het meisje op en ging rond; het was namelijk al twaalf jaar oud. En terstond raakten zij buiten zichzelf, een groot buiten zichzelf zijn! En hij gebood hun streng, dat niemand dit te weten mocht komen, en hij zei dat men haar te eten moest geven.

Terug naar het begin van deze pagina

Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2003.