PREEK GEHOUDEN TIJDENS DE DIENST VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE OOSTERBEEK e.o., OP 26 OKTOBER 2003

De lezingen waren:
I Samuël 16, 1-13.
Marcus 10, 46-52.

OVERDENKING

'Hoe lang zult ge nog treuren over Saul, terwijl ik hem heb verworpen en hij geen koning meer zal zijn over Israël?' Met deze woorden begint het verhaal over Samuël, de ziener, die de goddelijke opdracht krijgt om op zoek te gaan naar een nieuwe koning. Het zijn woorden, die al onmiddellijk tot denken uitnodigen.

Om "ziener" te zijn blijkt niet zo eenvoudig. "Zien" heeft - blijkens dit verhaal - te maken met het zien zoals God ziet. Dat impliceert: niet terugzien; een kreatief zien; een uitzien naar nieuwe kansen, nieuwe mogelijkheden, nieuwe ontwikkelingen. Blijven staren naar wat er was, want zie: Ik ga nieuwe dingen doen. Zien op die manier, dat is doorgaans niet ons sterkste punt. Wij zijn - zeker naarmate we ouder worden - eerder geneigd om terug te kijken. Om wel stil te staan bij wat er was, bij wat ons ontviel. Om te evalueren hoe onze wegen liepen, waarbij we maar al te vaak geneigd zijn om ons wat te beklagen over al de pijn en moeite van onderweg. Want het leven valt toch vaak niet mee!

Het goddelijke zien is ook "scherp zien"; dat heeft te maken met de waarheid: wat is er wèrkelijk aan de hand? Wat wordt er van mij verlangd? Samuël moet een nieuw koning zoeken. 'Hoe kan ik dat doen?' - zegt Samuël. 'Als Saul het hoort, vermoordt hij mij.' De waarheid wordt ons vaak niet in dank afgenomen. Wie scherp ziet, wordt dikwijls als bedreigend ervaren. Wie zou zich graag impopulair maken? Liever worden we aardig gevonden. En misschien hebben we ook wel de neiging om de ogen te sluiten voor de waarheid omtrent onszelf; willen we maar liever niet onder ogen zien, wat er in onszelf - vaak verborgen onder het stof van jaren - nog ligt aan onbetaalde rekeningen. Of wat er onder de oppervlakte van van ons dagbewustzijn schuilgaat: aan negatieve gevoelens, verwijten, driften, aan egocentrisme, en aan overlevingsdrang. Willen we wel wèrkelijk doorzien en doorzien worden? Zijn we bereid om ons te laten kennen? Of alleen maar voorzover we eigenlijk wel tevreden kunnen zijn over onszelf?

Maar de belangrijkste moeilijkheid voor wie "ziener" zou willen zijn is toch wel om te kunnen "zien"! In het verhaal over Samuël wordt ons gesuggereerd dat het een goddelijke gave is. Bij het lezen van het verhaal over Samuël moest ik denken aan een ander verhaal: het verhaal over de twee reuzen, die een strijd uitvechten. De ene reus is zwakker dan de andere. Maar desondanks ziet hij kans om steeds aan de winnende hand te zijn. Dat komt, omdat hij een dwerg in zijn oor heeft, die hem steeds nieuwe mogelijkheden influistert om weerstand te kunnen blijven bieden. Het is, alsof ook Samuel zo'n dwerg in zijn oor heeft, die hem behoedt voor misstappen.

'Ga niet af op zijn voorkomen of op zijn rijzige gestalte' - zegt de stem. 'Hem wil ik niet. Want God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar God naar het hart.' En even later behoedt die mysterieuze stem hem opnieuw: 'Zijn dit al uw jongens?' - vraagt Samuël aan Isaï. Zó komt het, dat hij uiteindelijk alle broers te zien krijgt. Hadden wij ook maar zo'n dwerg in ons oor!

====

Kunnen zien: daarover gaat ook Het andere verhaal van vanochtend. De blinde, die graag zou graag willen zien! Een moedig mens! Wie wil er nu zien!? Want zien is toch:
- niet blijven staren op wat er was
- gespitst zijn op je kansen en mogelijkheden
- je laten kennen, en niet onderduiken in de grauwe menigte.
Niet: je onzichtbaar maken.

Bar-Timaeus heeft de moed om te roepen! Hij roept het uit: kijk mij! De volgelingen van Jezus zijn verstoord: zij zijn daar niet van gediend. Daarom spreken ze hem bestraffend toe en proberen hem het zwijgen op te leggen.

De bijbel is soms wonderlijk tegenstrijdig: nu eens lees je, dat je je niet op de voorgrond moet plaatsen: je moet niet op een stoel vooraan willen zitten. Stel je maar liever bescheiden op: dan zal de goede gastheer vroeg of laat vanzelf bij je komen en je de plaats wijzen die je toekomt. Maar in dit verhaal ligt het anders: de blinde roept - en zijn roepen heeft effect. De boodschap lijkt te zijn, dat een mens mag roepen! Het kan van levensbelang zijn. Laat je zien! Maak kenbaar wie je bent, waar je zo aan lijdt! Die tegenstrijdigheden in de bijbel maken ook duidelijk dat het Christendom niet samenvalt met een ethiek, een moraal. Waar het steeds om draait is: de vraag naar het mysterie - het geheim.

'Jezus stond stil en zei: roept hem.' Zit er niet een geheimzinnig verband tussen dat roepen van de blinde en geroepen worden door Jezus? De roepende wordt geroepen. Wie roept, wordt zelf ook geroepen. Dit valt niet uit te leggen. Hier wordt een tipje opgelicht van de sluier van het mysterie van het geloof: in het roepen ligt het geroepen zijn als het ware besloten. Waar komt dat roepen uit voort? Abel Herzberg zegt ergens: "Er zijn mensen die zingen, niet omdat zij willen zingen, maar omdat er een stem in hen oprijst - zo zijn er ook mensen die geloven, niet uit angst, niet uit hoop op beloning, maar omdat zij krachtens hun wezen niet anders kunnen."

De bronnen van ons bestaan zijn dieper dan wij kunnen bevatten. Religieuze ervaringen zijn niet in te passen in de wet van oorzaak en gevolg. Wij denken vaak dat zo ongeveer alles te begrijpen is - als het maar duidelijk wordt uitgelegd. Maar dát is een vergissing, zeker waar het het geloof betreft. Er zijn heel veel dingen, die niet uit te leggen vallen. Waar komt ons willen vandaan? Hoe kan het dat muziek ons soms kan bevrijden en als het ware kan uittillen boven alle pijn en zorg? Wie kan verklaren, dat je soms zo heel anders, als herboren uit een gebed tevoorschijn kan komen? Hoe kan het dat mensen vredig sterven? Ja, wie kan uitleggen dat het ons vrij staat om iets te willen, terwijl we ook in staat zijn om het niet te willen? Psychologen, wetenschappers, filosofen: allen proberen om op zulke vragen antwoorden op te geven. Maar zijn die antwoorden ooit de laatste waarheid? In het beste geval zijn het denkmodellen, generalisaties die ons mogelijk kunnen helpen om de werkelijkheid wat te ordenen. Maar waarom ik iets wil, voel of ervaar: dat wordt er niet mee verklaard.

Het roepen van de blinde zet alles in gang: Jezus staat stil en ziet de blinde. Nog eens wordt naar het mysterie verwezen: wie wordt gezien, wordt ziende! Gemeente: ook dat klinkt paradoxaal. Tóch zijn het zulke ongerijmdheden, waar het geloof op stoelt. Het geloof wortelt in ervaring: de onverklaarbare ervaring van mensen door de eeuwen heen. Soms komt het me voor dat de kerk in de loop der eeuwen de schat, die zij moest bewaren, is kwijtgeraakt. Men is er al te zeer van overtuigd geraakt dat alles moet kunnen worden verwoord, dat alles moet kunnen worden verklaard en uitgelegd. Ja, de hele werkelijkheid dreigt op die manier te worden gereduceerd tot wat we kunnen snappen. Maar wordt daarmee juist dat wat van het grootste belang, een onmiskenbaar deel van de ervaarbare werkelijkheid, niet miskend, genegeerd? Zou niet veel kerkverlating daardoor zijn veroorzaakt? Zou de groeiende belangstelling voor oosterse wijsheid, new age, en zoveel andere vormen van spiritualiteit niet kunnen samenhangen met het feit dat de kerk het mysterie heeft verdonkeremaand?

Het roepen van Bar-Timaeus zet alles in gang. Iets in hem zegt dat hij het recht heeft om te roepen: bidden, zingen, uiting geven aan het diepe verlangen, stem geven aan het lijden, vragend uitzien naar vrede, naar harmonie, naar een verzoend raken met het aangevochten bestaan. Het roepen om God. God, onze God, is een God die ons uitleidt, die bevrijdt. Die deuren opent waar wij die niet zouden hebben verwacht, deuren waarover Leo Vroman het heeft ervaren:

    Er zijn reusachtige deuren
die alleen in gedachten bestaan
maar waarachter dingen gebeuren
die geen mens kan hebben gedaan.

Daar glanzen de marmeren zalen
afwezigheden komen daar voor en
echo's die niets herhalen
maar stemloos stijgen en dalen
en geen geluid laten horen.

Eeuwige: maak ons tot zieners,
ruim van geest,
open voor uw heilige nabijheid.
AMEN.

DE LEZINGEN:

* De eerste lezing: I Samuël 16, 1-13.
Daarom sprak God tot Samuël: 'Hoe lang zult ge nog treuren over Saul, terwijl ik hem heb verworpen en hij geen koning meer zal zijn over Israël? Vul een hoorn met olie: ik zend u naar Isaï de Bethlehemiet, want één van diens zonen heb ik voor het koningschap bestemd.' Maar Samuël zei: 'Hoe kan ik dat doen? Als Saul het hoort, vermoordt hij mij.' God antwoordde: 'Gij neemt een kalf mee en gij zegt dat ge komt om aan God te offeren. Gij moet Isaï bij het offer uitnodigen en ik zal u dan wel te kennen geven wat ge moet doen: degene die ik aanwijs moet ge zalven.' Samuël deed wat God bevolen had. Toen hij in Bethlehem kwam liepen de oudsten van de stad
hem ontsteld tegemoet en vroegen: 'Uw komst betekent toch niets kwaads?' Hij antwoordde: 'Niets dan goeds. Ik ben gekomen om aan God te offeren: zorgt dat u heilig bent en komt dan met mij ten offer.' Hij droeg er zorg voor dat Isaï en zijn zonen zich heiligden en riep hen bijeen voor het offer. Toen zij aankwamen viel zijn blik op Eliab en hij dacht: 'Die daar voor God staat is ongetwijfeld zijn gezalfde!' Maar God zei tot Samuël: 'Ga niet af op zijn voorkomen of zijn rijzige gestalte; hem wil ik niet. Want God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar God naar het hart.' Toen riep Isaï Abinadab en stelde hem aan Samuël voor, maar Samuël zei: 'Ook hem heeft God niet uitverkoren.' Toen stelde Isaï Samma voor maar Samuël zei: 'Ook hem heeft God niet uitverkoren.' Zo stelde Isaï zeven van zijn zonen aan Samuël voor, maar Samuël zei tot Isaï: 'Geen van hen heeft God uitverkoren.' Daarop vroeg hij aan Isaï: 'Zijn dat al uw jongens?' Hij antwoordde: 'Alleen de jongste ontbreekt; die hoedt de schapen.' Toen zei Samuël tot Isaï: 'Laat die dan halen, want we gaan niet aan tafel voordat hij hier is.' Isaï liet hem dus halen. De jongen was rossig, had mooie ogen en een prettig voorkomen. Nu zei God: 'Hem moet ge zalven: hij is het.' Samuël nam dus de hoorn met olie en zalfde hem temidden van zijn broers. Sedert die dag was de geest van God vaardig over David. Daarna vertrok Samuël en ging naar Rama.

Evangelielezing: Marcus 10, 46-52.

En zij kwamen te Jericho. En toen hij (Jezus) met zijn discipelen en een talrijke schare uit Jericho vertrok, zat de zoon van Timaeus, Bartimaeus, een blinde bedelaar, aan de weg. En toen hij hoorde, dat het Jezus van Nazareth was, begon hij te roepen en te zeggen: Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij! En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou. Doch hij riep deste meer: Zoon van David, heb medelijden met mij! En Jezus stond stil en zei: roept hem. En zij riepen de blinde en zeiden tot hem: houd moed, sta op, hij roept u. Toen wierp hij zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus. En Jezus antwoordde en zei tot hem: wat wilt gij dat ik u doen zal? De blinde zei tot hem: Rabboeni dat ik ziende worde! En Jezus zei tot hem: ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende en volgde hem op de weg.

Terug naar het begin van deze pagina

Terug naar de REGISTERS.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2003.