Je hoort het suizen
er is een betekenis
het is niet zegbaar
is er een aanwezigheid?
tekens wisselen
wat zou het betekenen
het kan niet gezegd
Uitzien naar heil! Leven uit de hoop! Gericht zijn op de
toekomst! Zo wordt het christelijk geloof wel eens
gekarakteriseerd. In de adventstijd worden wij uitgenodigd om
stil te staan en na te denken over de vraag waarop we dat
baseren. En waar we naar uitzien? De gebeurtenissen in de
wereld - en ook in het persoonlijk leven - lijken een
optimistische grondhouding niet te rechtvaardigen.
Sedert de tweede wereldoorlog leven we in een cultuur, die
misschien wel gekenmerkt wordt door de opvatting dat de mens
geen macht boven zich duldt. Wij zijn mondige, zèlf
verantwoordelijke, autonome mensen. Wij moeten zèlf de aarde
beheren en de bronnen van leven. We zijn dan ook geneigd om
allerlei voorstellingen van vroeger op te geven: ze lijken
niet meer te passen in onze werkelijkheid. Wie kan er nog
geloven in een oppermachtig God 'die de hemel en de aarde
gemaakt heeft'? In een God die zijn schepping koestert en
onderhoudt? Wie kan er nog geloven in de voorzienigheid: in
een onzichtbare hand, die deze wereld in het gareel houdt? De
geschiedenis heeft zoveel gruwelijks laten zien dat hiermee in
tegenspraak is, dat we zó niet meer kunnen en niet meer willen
geloven.
Maar hoe dan? Want wie al dacht dat met de komst van de
zelfbewuste mondige mens de gruwelijkheden wel tot het
verleden zouden behoren: die komt bedrogen uit. Nog dagelijks
worden we geconfronteerd met zinloos geweld, met beelden van
schrijnende armoede, en met verwoestende epidemieën, en met
onrecht. Kijk eens hoe wij leven; wat wij denken nodig te
hebben; realiseer je eens hoe gewoon wij dat zijn gaan vinden.
En bedenk daarbij dan eens wat er in deze wereld per persoon
beschikbaar is - aan voedsel, aan grondstoffen, aan schoon
drinkwater. Dan moeten we ons toch wel schamen. En ons
realiseren hoe ongelofelijk bevoorrecht we zijn; hoe scheef de
verhoudingen zijn. Dat is niet allemaal egoïsme of kwade wil:
we gaan steeds duidelijker beseffen dat we - niettegenstaande
alle wetenschap, alle techniek en alle mondiale organisaties -
niet in staat zijn om scheve verhoudingen recht te trekken,
hongersnoden te voorkomen, dictaturen op te rollen, het
machtsstreven uit te bannen en vrede te stichten. De bestaande
situatie laat onze onmacht zien! Waar hebben we het dan over,
wanneer we het woord hoop in de mond nemen?
PSALM
"Bij tijden dacht ik mij door u bevrijd. Sta hoop wéér toe."
Zo begint de psalmbewerking, die we vanochtend als
openingstekst lazen. Is dit herkenbaar? Dit verlangen, dat het
maar weer zo was zoals vroeger algemeen werd gedacht? Spreekt
hieruit verlangen naar een leven uit de zekerheid van een hand
die redt, die troost; een stem die bemoedigt; een God die ons
schouderklopjes uitdeelt en ons verzekert dat we op de goede
weg zijn. "Ik zeg dat u er bent. U moet mij willen, zeg ik. Ik
zeg dat u mij wilt".
Is ons bestaan gewild? Hoe zien we dat? Soms denk je wel eens:
mag je deze vragen wel stellen? Want waar het hier om gaat is
zó ingrijpend, zó alomvattend, zó angstaanjagend ook!
Omdat de gedachte dat ons bestaan in de lucht hangt, geen basis heeft,
niet gewild is, onverdragelijk is. Misschien is het leven wel
onleefbaar zonder verbeeldingskracht!
PASCAL
Blaise Pascal heeft de menselijke situatie eens vergeleken met
een wrede grap. Stel je eens voor, zo zei hij, dat je in je
slaap door vrienden wordt opgenomen, in een bootje gelegd, en
dat je vervolgens door hen naar een onbewoond eiland wordt
gebracht. Als zij alweer weg zijn word jij wakker! Wat dan?
Zodra je wakker wordt ga je je afvragen: waar ben ik? Wat moet
ik? Wat is de zin hiervan? Hoe zal dit aflopen? Zo is het ook
- zegt hij - wanneer je je bewust wordt van de menselijke
situatie. We hebben er immers niet om gevraagd geboren te
worden.
Zijn gedachtenexperiment veronderstelt dat er iemand is, die
dit heeft gewild. Dat is dan tenminste nog iets. Maar wij
leven in een cultuur, waar ook dat element algemeen wordt
betwijfeld. Kuitert spreekt niet voor niets van het 'algemeen
betwijfeld Christelijk geloof". Maar kunnen wij wel zonder
geloof?
SAMUëL
De lezing over de ruzie tussen het huis van David en het huis
van Saul laat ons zien, dat er altijd mensen geweest zijn die
- tegen alle redelijkheid in - hebben gedacht: en tóch!
Ondanks alles willen wij hier de hand van God in zien.
Misschien is God wel een verhaal dat mensen nodig hebben om
het leven leefbaar te houden. God maakt - zo wordt ons door de
schrijver van het boek Samuël verteld - gebruik van mensen,
die verre van volmaakt zijn, om de hoop op een andere wereld
te wekken. Is leven uit dat geloof niet beter dan een leven
vanuit de illusie dat wij mensen in staat zijn om de rampen
het hoofd te bieden?
LUKAS
Het evangelie vertelt ons vandaag over de Doper, de voorloper
van Jezus, Johannes: een man die de woestijn ingaat en oproept
tot bekering. Wat is dat: bekering? Ik denk: je realiseren hoe
beperkt we feitelijk zijn. Niet langer menen, dat we op eigen
kracht in staat zijn om de wereld te verbeteren. Teruggaan
naar de woestijn en daar ontdekken, dat het heel goed mogelijk
is om te leven uit 'genade'. De mens in de woestijn is een
beeld van de menselijke onmacht: in de woestijn valt -
redelijkerwijze gesproken - niet te leven. Maar wonderlijk
genoeg blijkt steeds weer, dat mensen daar tóch kunnen
bestaan. Dat kan alleen wanneer we - om het te zeggen in de
tal van het geloof- we leren leven uit genade.
Dat ligt ons niet zo. We zijn liever maar zelfredzaam: maar
die zelfredzaamheid blijkt - zoals we zagen - in wezen een
vorm van zelfoverschatting. Feitelijk maak je op die manier
jezelf tot een afgod. Jean Paul Sartre schrijft in zijn
autobiografie over zijn grootvader: "Die man was een ras-commediant; zózeer, dat hij niet kon buiten een groot
toeschouwer - un Grand Spectateur. Die noemde hij God." Iemand
die in de handen klapt omdat wij het zo goed doen. Zo scheppen
wij ons afgoden. Ik denk dat onze cultuur God inderdaad
gemaakt heeft tot een toeschouwer; iemand die buiten spel
staat; iemand die ons steeds bevestigt, en laat weten, hoe
goed we bezig zijn! Hoe knap we geworden zijn! Hoe ver we het
geschopt hebben! Feitelijk maken we daarmee onszelf tot God.
Het vervelende is, dat we daarin uiteindelijk ook niet meer
kunnen geloven: we raken weer doordrongen van onze onmacht.
Je "bekeren", is dat niet: elke dag opnieuw onder ogen zien
hoe beperkt we zijn? Hoe bekrompen en bevooroordeeld? Je
realiseren dat je het moet hebben van vergeving, van begrip,
van liefde en troost, en kracht die uit de diepte van je ziel
soms ineens opborrelt? Het is niet zo dat een mens zich maar
één keer in zijn leven bekeert: je bekeren is iets wat je
dagelijks moet doen. Steeds weer opnieuw ervoor kiezen om uit
te zien naar de ontmoeting met God - in wat je ontvangt uit
zijn hand. Daarin kunnen we Gods goedheid herkennen. Dat geldt
ook voor tijden tegenspoed. Dat is misschien wel het
moeilijkste: om ook dan de Eeuwige te ontmoeten in zijn
barmhartigheid.
Advent: dat is uitzien naar deze ontmoeting. Wie zó leeft
baant wegen, effent paden en ruimt uit de weg wat hij zelf
heeft opgeworpen als belemmering tot deze ontmoeting. Wie zo
leeft komt misschien op woorden zoals die van de in 1985
overleden Zeeuwse dichter van Schagen:
Als je oud wordt
dan wordt je vol tranen
neen - niet van verdriet
van iets, te groot voor woorden
achter de sterren - een verdriet
dat door zijn tranen heen lacht
soms zingt het
is dit nu God?
(J.C. van Schagen, 1891 - 1985)
AMEN.
* Psalm 4 (in de bewerking van Lloyd Haft)
Bij tijden dacht ik mij door u bevrijd.
Sta hoop wéér toe: weer in nood
beroep ik mij, en zeg dat u er bent.
U moet mij willen, zeg ik
want ik ben. Ik zeg dat u mij wilt
en in de kamers van mijn hart word ik gehoord.
Dat ik mij met u samen noem
blijft mij tot teken: ik heb u vermoed.
Niet ik leg mij neer:
u laat mij hier
alleen en in uw stilte.
Als u er bent, is stilte mij genoeg.
* 2 Samuël 3:1.6-13
Er was een langdurige strijd tussen het huis van Saul en het
huis van David. Maar terwijl David gaandeweg sterker werd,
werd het huis van Saul steeds zwakker. (...) Terwijl de strijd
tussen het huis van Saul en het huis van David voortduurde,
nam in het huis van Saul de macht van Abner steeds toe. Nu had
Saul een bijvrouw gehad, die Rispa heette; ze was een dochter
van Ajja. En Isboseth vroeg aan Abner: Waarom hebt u
gemeenschap gehad met de bijvrouw van mijn vader? Abner werd
woedend over deze vraag van Isboseth en zei; Ben ik soms een
hondsvot die het met Juda houdt? Terwijl ik mijn trouw toon
aan het huis van uw vader Saul, aan zijn broers en zijn
vrienden, terwijl ik zorg dat gij niet in de handen van David
valt, komt u mij nu een misstap met die vrouw verwijten? God
mag Abner dit doen en nog erger, als ik David nu niet bezorg
wat de JHWH hem onder ede heeft toegezegd: dat hij het
koningschap aan het huis van Saul zal ontnemen en dat hij de
troon van David zal vestigen in Israël en Juda, van Dan tot
Bersheba. Isboseth kon geen antwoord meer uitbrengen: zo bang
was hij voor Abner. Toen stuurde Abner boden naar David om
namens hem te spreken over de vraag aan wie het land zou
toebehoren. Zijn boodschap luidde: Neem mij als uw bondgenoot;
dan zal ik mijn macht in uw dienst stellen om heel Israël op
uw hand te brengen. David antwoordde: Goed, ik zal een verbond
met u sluiten,. Maar ik stel één voorwaarde: wanneer u uw
opwachting bij mij komt maken, moogt u mij niet onder ogen
komen zonder Mikal, de dochter van Saul.
* Lucas 3:1-6
In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius,
toen Pontius Pilatus stadhouder over Juda was, en Herodes
viervorst over Galilea, en zijn broer Philippus viervorst over
Ituréa en het land Trachonitis, en Lysánias viervorst over
Abiléne, onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het
woord van God tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de
woestijn. En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte
de doop der bekering tot vergeving van zonden, gelijk
geschreven staat in het boek der woorden van de profeet
Jesaja: De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de
weg des Heren, maakt recht zijn paden. Alle kloof zal gevuld
worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de
krommingen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden, en
alle vlees zal het heil van God zien.
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de REGISTERS.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2003.